Gepensioneerden die een uitkering ontvangen uit de Gecoördineerde Pensioenregeling
of de pensioenregeling van EOB kunnen de voornoemde uitgangspunten als volgt hanteren
bij het doen van aangifte.
Ten minste twee derde (2/3) deel van de jaarlijkse pensioenuitkering (exclusief allowances
en tax adjustment) wordt aangegeven als inkomen uit werk en woning (box 1).
Een ontvangen allowance of tax adjustment uitkering wordt geheel aangegeven als inkomen
uit werk en woning (box 1).
De waarde van het resterende één derde (1/3) deel van het pensioen wordt als bezitting
in box 3 aangegeven. De jaarlijks in aanmerking te nemen waarde wordt met overeenkomstige
toepassing van artikel 19 UBIB 2001 bepaald, uitgaande van een jaaruitkering van één derde (1/3) van het in dat jaar
ontvangen pensioen. Deze waardering is afhankelijk van de leeftijd van de pensioengerechtigde,
het geslacht en van de aanwezigheid van een partner met recht op nabestaandenpensioen.
Bij een pensioengerechtigde zonder partner wordt de waarde bepaald met overeenkomstige
toepassing van artikel 19, eerste of zevende lid, UBIB 2001.
Bij een pensioengerechtigde met een partner is in beginsel sprake van een uitkering
afhankelijk van – de langstlevende van – twee levens, maar is het nabestaandenpensioen
– na overlijden van de pensioengerechtigde – lager dan het oudedagspensioen. Bij overlijden
van de partner blijft het oudedagspensioen in stand. Artikel 19 UBIB 2001 bevat geen waarderingsvoorschrift dat precies op deze situatie is toegeschreven.
Dit betekent dat strikt genomen zou moeten worden teruggevallen op het elfde lid (bedrag
waarvoor een dergelijke uitkering – bij een verzekeraar – zou kunnen worden gekocht).
Om praktische redenen kan in deze specifieke situatie, en als onderdeel van het totaal
aan gehanteerde uitgangspunten, echter voor 50% worden aangesloten bij de waarderingsmaatstaf
voor een periodieke uitkering afhankelijk van het leven van één persoon (artikel 19,
eerste of zevende lid, UBIB 2001) en voor 50% bij de waarderingsmaatstaf voor een
uitkering afhankelijk van de langstlevende van twee levens (artikel 19, achtste lid,
onderdeel a UBIB 2001).
Voorbeeld 1
Een gepensioneerde inwoner van Nederland geniet een pensioenuitkering op basis van
de Gecoördineerde Pensioenregeling van € 21.000 per jaar, en een tax adjustment van
€ 500. Hij is alleenstaande en op 1 januari van het jaar 71 jaar oud.
Deze gepensioneerde kan een bedrag van (ten minste) € 14.000 (pensioen) plus € 500
(tax adjustment) is € 14.500 in box 1 aangeven. Daarnaast moet hij dan een waarde
van 8 x € 7.000 is € 56.000 als bezitting in box 3 aangeven.
Voorbeeld 2
Als in voorbeeld 1, alleen bedraagt de uitkering nu € 27.000, de tax adjustment € 1.000
en heeft de gepensioneerde een partner die op 1 januari van het jaar 67 jaar oud is.
Deze gepensioneerde kan een bedrag van (ten minste) € 18.000 (pensioen) plus € 1.000
(tax adjustment) is € 19.000 in box 1 aangeven. Daarnaast moet hij dan een waarde
van 8 x € 4.500 + 13 x € 4.500 is € 94.500 als bezitting in box 3 aangeven.