Bijlage
[Regeling vervallen per 01-08-2016]
Hoofdstuk I. Algemeen
[Regeling vervallen per 01-08-2016]
1.1. Inleiding en achtergrond
[Regeling vervallen per 01-08-2016]
De afgelopen jaren hebben duizenden vluchtelingen en migranten hun leven in gevaar
gebracht door via de Middellandse Zee de oversteek naar Europa te wagen. In 2014 staken
170.600 irreguliere migranten de zee over van Libië naar Malta en Italië. Dat is vier
keer zoveel als in het jaar ervoor. Ook de toestroom via landen als Tunesië, Algerije,
Turkije, Griekenland en Spanje is de afgelopen jaren sterk toegenomen en de verwachting
is dat deze trend de komende jaren zal voortzetten.
De redenen voor irreguliere migranten om huis en haard te verlaten lopen uiteen. Doorgaans
worden drie factoren genoemd die de grondoorzaken vormen van irreguliere migratie:
economische factoren (kans op werk, inkomensniveau, ongelijkheid), politieke factoren
(onveiligheid, repressie, mensenrechtenschendingen) en milieufactoren (klimaatverandering,
milieudegradatie, natuurrampen).
Een groeiende groep irreguliere migranten komt uit Afrikaanse landen waar het gebrek
aan economisch perspectief een belangrijke rol speelt in de keuze om te migreren.
Uit diverse studies van onder meer de Verenigde Naties (VN) en de International Labour
Organisation (ILO) blijkt dat het niet hebben van een baan en gebrek aan uitzicht
op een betere toekomst, een belangrijke reden is voor Afrikaanse jongeren om illegaal
te migreren naar Europa. Jeugdwerkloosheid is een groeiend probleem in veel Afrikaanse
landen. De helft van de Afrikaanse bevolking is jonger dan 25 jaar en tot 2045 blijft
dit aandeel flink groeien. Ondanks de groeiende economieën in Afrika, kan de markt
het stijgende aantal (jonge) arbeidskrachten niet van banen voorzien. In de periode
2005–2013 is de beroepsbevolking in Sub-Sahara Afrika met ruim 101 miljoen personen
gestegen, terwijl het aantal banen slechts met 71 miljoen steeg. Werkloosheid onder jongeren is twee tot viermaal zo hoog als onder volwassenen. In
fragiele staten leven tweemaal zoveel jongeren als in niet fragiele staten terwijl
de grootste armoede over het algemeen in fragiele staten heerst. Zonder sterke toename van het aantal nieuwe banen is deze situatie onhoudbaar.
1.2. Beleidscontext
[Regeling vervallen per 01-08-2016]
In de nota ‘Wat de wereld verdient’ is een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen gepresenteerd. Drie doelstellingen
staan daarin centraal: het uitbannen van extreme armoede, duurzame en inclusieve groei
overal ter wereld en succes voor Nederlandse ondernemingen in het buitenland. Hoewel
de armoede in de wereld afneemt, profiteert nog lang niet iedereen daarvan. Wereldwijd
leven 900 miljoen mensen nog altijd onder de armoedegrens. Vrouwen- en arbeidsrechten
staan nog steeds onder zware druk. Lage- en middeninkomenslanden hebben weinig mogelijkheden
om hun eigen weg naar groei te kiezen.
Om ervoor te zorgen dat iedereen kan profiteren, is het noodzakelijk om obstakels
weg te nemen die inclusieve groei hinderen in lage- en middeninkomenslanden. In het
bijzonder jongeren en vrouwen behoeven ondersteuning om volwaardig te kunnen participeren
in de economie en de samenleving. Nederland investeert in de ontwikkeling van een
private sector waar iedereen gelijke kansen heeft om economische activiteiten te ontplooien.
Door de randvoorwaarden voor ondernemen te versterken, helpen we landen bij het opbouwen
van een goede economische basis en wordt het aantrekkelijker om zaken te doen in deze
landen. Door extra in te zetten op kansen voor kwetsbare groepen, wordt inclusieve
en duurzame economische groei bevorderd. Dit helpt landen in hun transitiepad van
hulp naar handel.
Het stimuleren van ondernemerschap is een kernelement van deze agenda. Een groeiende
private sector creëert werkgelegenheid en dat draagt bij aan armoedevermindering.
Bedrijven zijn de motor van de economie en de belangrijkste werkgevers. Door ondernemerschap
te stimuleren kunnen mensen zichzelf ontplooien en worden nieuwe banen gecreëerd.
Het hebben van een baan is de belangrijkste bron van inkomen en de manier voor mensen
om structureel uit de armoede te komen.
Door het toegenomen aantal vluchtelingen en migranten wereldwijd en de recente scheepsrampen
op de Middellandse Zee zijn migratie en de grondoorzaken van migratie hoog op de internationale
agenda gekomen. Hoewel Nederland ook in Europees verband al veel doet om tot duurzame
oplossingen te komen voor de migratieproblematiek in samenwerking met transit- en
herkomstlanden, is meer nodig.
LEAD is de uitwerking van het derde initiatief gericht op de economische grondoorzaken
van migratie, zoals aangekondigd in de Kamerbrief ‘Toelichting extra inzet op jonge
Afrikaanse ondernemers en werknemers’. Via dit initiatief wordt jeugdwerkgelegenheid een extra impuls gegeven, waardoor
jongere Afrikaanse mannen en vrouwen lokaal perspectief kan worden geboden.
1.3. Doelstelling
[Regeling vervallen per 01-08-2016]
De doelstelling van LEAD is het creëren van werkgelegenheid voor jonge mannen en vrouwen
in acht Afrikaanse landen. Door Afrikaanse jongeren te ondersteunen bij duurzame inkomensverwerving,
bijvoorbeeld door hen te helpen bij het starten van een onderneming of door bestaande
ondernemingen te helpen doorgroeien zodat er nieuwe arbeidsplekken worden gecreëerd
voor jongeren, wordt de lokale economie gestimuleerd en wordt jongeren lokaal perspectief
geboden. De verwachting is dat dit bijdraagt aan een afnemende migratiedruk en het
risico op radicalisering en conflicten.
De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd hebben als doelstelling duurzame
inkomensverschaffing voor jongeren te realiseren via (zelfstandig) ondernemerschap
of door het anderszins creëren van nieuwe arbeidsplaatsen. Daarbij is het streven
dat jonge vrouwen gelijke kansen hebben. Technische assistentie (TA), zoals het verzorgen
van trainingen, kan onderdeel uitmaken van de interventie, maar op zichzelf staande
TA-activiteiten komen niet voor subsidie in aanmerking.
1.4. Doelgroep en territoriale reikwijdte
[Regeling vervallen per 01-08-2016]
LEAD staat open voor aanvragen door een Nederlandse maatschappelijke organisatie,
een Nederlandse sociale ondernemer of een alliantie van maatschappelijke organisaties
en/of sociale ondernemers met een Nederlandse penvoerder. Voor alliantiepartners geldt
dat ze ook niet-Nederlands kunnen zijn. Het is van belang dat aanvragers zelfstandig
of via één of meer van de alliantiepartners de beschikking hebben over een lokaal
netwerk en de noodzakelijke infrastructuur (zoals een lokale vestiging) in het land
of de landen waar het programmavoorstel zich op richt. Het maximum aantal alliantiepartners
is vijf.
Aanvragers richten zich met hun programmavoorstel op jongeren in één of meer van de
volgende landen: Algerije, Egypte, Eritrea, Libië, Mali, Nigeria, Somalië en Tunesië.
De aanvraag richt zich bij voorkeur (mede) op de fragiele staten: Eritrea, Libië,
Mali en Somalië.
Hoofdstuk II. Beoordelingscriteria
[Regeling vervallen per 01-08-2016]
2.1. Drempelcriteria
[Regeling vervallen per 01-08-2016]
Om in aanmerking te komen voor subsidie in het kader van deze beleidsregels dient
tenminste aan de volgende drempelcriteria te worden voldaan:
-
D.1. De aanvrager is een Nederlandse maatschappelijke organisatie, dan wel een Nederlandse
sociale onderneming, zoals gedefinieerd in de begrippenlijst bij deze beleidsregels.
In het geval van een alliantie is een Nederlandse organisatie de penvoerder. Alle
alliantiepartners dienen rechtspersoonlijkheid te bezitten. Een alliantie bestaat
uit maximaal vijf alliantiepartners, daaronder begrepen de penvoerder. Voor alliantiepartners
geldt dat ze ook niet-Nederlands kunnen zijn. De aanvraag omvat een door alle betrokken
organisaties getekende samenwerkingsovereenkomst, waarin in ieder geval afspraken
zijn neergelegd over (i) de wijze waarop elk van de partijen bijdraagt aan de werkzaamheden
van de alliantie, (ii) de wijze waarop de besluitvorming in de alliantie plaatsvindt,
(iii) de wijze waarop de kosten en de risico’s worden gedeeld over de deelnemers en
(iv) de wijze waarop de naleving van de aan een subsidie verbonden verplichtingen
jegens de minister is gewaarborgd. De penvoerder is, indien de aanvraag wordt gehonoreerd,
jegens de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking verantwoordelijk
voor de uitvoering van het programma.
-
D.2. De aanvrager mag maximaal één subsidieaanvraag indienen en alliantiepartners (daaronder
begrepen de penvoerder) mogen slechts in één alliantie deelnemen.
-
D.3. De aanvrager heeft zelfstandig of via één of meerdere alliantiepartners minimaal drie
jaar ervaring in het doelland of de regio zoals gedefinieerd in de begrippenlijst
waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
-
D.4. De aanvrager maakt aannemelijk dat één of meerdere alliantiepartners de beschikking
heeft/hebben over een lokaal netwerk en de noodzakelijke infrastructuur (zoals een
lokale vestiging) in het land of de landen waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
-
D.5. De aanvrager is in staat tot een adequaat financieel beheer. De aanvrager kan door
ervaringsdeskundigheid met betrekking tot de activiteiten als waarvoor subsidie wordt
gevraagd een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.
-
D.6. De aanvrager maakt aannemelijk dat tenminste 25% van de jaarlijkse inkomsten afkomstig
is uit bronnen anders dan bijdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Subsidies
zullen nooit meer bedragen dan 75% van de jaarlijkse inkomsten van de organisatie.
De aannemelijkheid wordt onderbouwd aan de hand van financiële verslaglegging over
de periode 2012–2014.
In het geval van een alliantie geldt dit criterium voor de gehele alliantie. Dat wil
zeggen dat indien één van de deelnemende organisaties minder dan 25% van de jaarlijkse
inkomsten uit andere dan BZ bijdragen verwerft, dit kan worden gecompenseerd door
een andere partij uit de alliantie.
Gelden die direct of indirect worden verkregen ten laste van de begroting van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken (bijvoorbeeld een subsidie of bijdrage van een Nederlandse
ambassade) tellen niet mee bij het bepalen van de omvang van de eigen inkomsten maar
wel bij het bepalen van de omvang van de jaarlijkse inkomsten.
-
D.7. De maximale bezoldiging van de individuele leden van management en bestuur van de
aanvrager en eventuele alliantiepartners bedraagt met ingang van het tijdvak waarvoor
subsidie wordt gevraagd per kalenderjaar ten hoogste EUR 163.000 op grond van een
36-urige werkweek. Genoemd bedrag bestaat naast de beloning (de som van de periodiek
betaalde beloningen en winstdelingen en bonusbetalingen) ook uit de belastbare vaste
en variabele onkostenvergoedingen en beloningen betaalbaar op termijn, zoals vakantiegeld,
13e maand, werkgeversdeel pensioenbijdrage e.a.
De maximale bezoldiging van de individuele leden van management en bestuur van lokale
alliantiepartners staat op het moment van indienen van de subsidie in redelijke verhouding
tot het niveau van de functie, de geografische ligging en de omvang en complexiteit
van de organisatie.
-
D.8. De aanvrager voldoet aan de richtlijnen ten aanzien van maatschappelijk verantwoord
ondernemen, zoals vastgelegd in de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen
en de IFC Performance Standards. In het geval van een alliantie geldt dit criterium
voor de gehele alliantie.
-
D.9. De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd worden uitgevoerd in één of meerdere
doellanden: Algerije, Egypte, Eritrea, Libië, Mali, Nigeria, Somalië en Tunesië.
-
D.10. De hoogte van de aangevraagde subsidie bedraagt minimaal EUR 2.000.000 en maximaal
EUR 7.500.000.
-
D.11. De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd richten zich hoofdzakelijk (voor
tenminste 65%) op jongeren zoals gedefinieerd in de begrippenlijst bij deze beleidsregels.
-
D.12. Het programma heeft een looptijd van maximaal drie jaar en start uiterlijk drie maanden
na bekendmaking van de subsidiebeschikking.
-
D.13. De aanvrager maakt aannemelijk dat de activiteiten niet commercieel haalbaar zijn
gedurende de looptijd van het programma.
-
D.14. De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd hebben als doelstelling duurzame
inkomensverschaffing voor jongeren via (zelfstandig) ondernemerschap of door het anderszins
creëren van nieuwe arbeidsplaatsen. Technische assistentie (TA), zoals het verzorgen
van trainingen, kan onderdeel uitmaken van de interventie, maar op zichzelf staande
TA-activiteiten komen niet voor subsidie in aanmerking.
-
D.15. Het programma betreft geen
-
• initiatieven die proselitisme (mede) beogen.
-
• activiteiten waarvoor reeds rechtstreeks een subsidie of bijdrage ten laste van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt ontvangen;
-
• activiteiten van een lokale maatschappelijke organisatie waarvoor reeds middellijk
ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken een bijdrage
wordt ontvangen.
-
• activiteiten van organisaties die reeds ten laste van de begroting van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken een instellingssubsidie ontvangen waarvan de werkingsduur zich
uitstrekt tot in het subsidietijdvak waarop de tender waarvoor een aanvraag wordt
ingediend betrekking heeft.
2.2. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van het programmavoorstel (programmatoets)
[Regeling vervallen per 01-08-2016]
Bij de programmatoets wordt de kwaliteit van het voorstel beoordeeld. Daarbij wordt
getoetst op de mate waarin programmavoorstellen bijdragen aan de doelstelling van
LEAD. Dit gebeurt aan de hand van de hierna volgende criteria, waarbij de individuele
criteria zelfstandig worden beoordeeld en het programmavoorstel in zijn geheel.
-
P.1.
Resultaten van activiteiten: de mate waarin de activiteiten bijdragen aan duurzame inkomensverschaffing voor jongeren
in de doellanden via (zelfstandig) ondernemerschap of door het anderszins creëren
van nieuwe arbeidsplaatsen in sectoren die de potentie hebben de economie van het
land te versterken en hoe de beoogde activiteiten naar verwachting zullen bijdragen
aan het voorkomen van irreguliere migratie.
-
P.2.
Doellanden: de mate waarin de activiteiten zich concentreren in fragiele staten. Prioriteit zal
worden gegeven aan projectvoorstellen die (mede) zijn gericht op de fragiele staten:
Eritrea, Libië, Mali en Somalië.
-
P.3.
Context- en doelgroepanalyse: de mate waarin het programmavoorstel, in het bijzonder de probleemstelling en doelstelling,
is afgestemd op de uitkomsten van een genderspecifieke doelgroep- en contextanalyse.
Van belang in de contextanalyse is de link tussen de beoogde interventie en de irreguliere
economische migratieproblematiek. Voor landen die te kampen hebben met conflict geldt
dat een conflictanalyse moet worden meegenomen in de contextanalyse en de conflictanalyse
is toegespitst op consequenties voor het beoogde programma.
-
P.4.
Integratie van aandacht voor jonge vrouwen: de mate waarin de activiteiten bijdragen aan gelijke toegang voor jonge vrouwen tot
de te creëren duurzame inkomensverschaffing, ondernemerschap en/of arbeidsplaatsen,
zoals blijkt uit de genderspecifieke context- en doelgroepanalyse en een vertaling
van de bevindingen van die analyse in een aanpak die specifieke knelpunten voor jonge
vrouwen mitigeert.
-
P.5.
Uitwerking van Outcomes, Outputs, Activititeiten en Middelen: de mate waarin de strategische korte- en middellangetermijn doelstellingen en interventies
logisch voortvloeien uit de context- en doelgroepanalyse en de outcomes, outputs,
voorgenomen activiteiten en middelen Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch
en Tijdgebonden (SMART) zijn uitgewerkt.
-
P.6.
Uitwerking van Indicatoren: de mate waarin de outputs, outcomes en impact worden gemonitord door een adequaat
systeem dat is gebaseerd op indicatoren die de Donor Committee for Enterprise Development
(DCED) hanteert voor de monitoring van resultaten op het gebied van werkgelegenheid.
-
P.7.
Risico’s monitoring en bijsturing: de mate waarin sprake is van adequaat risicomanagement, bestaande uit een adequate
risicoanalyse en een adequaat systeem voor monitoring en bijsturing (M&E), en de mate
waarin de middelen zijn gewaarborgd die eventueel complementair aan de gevraagde subsidie
nodig zijn voor de uitvoering van het programma. Van belang is dat het M&E systeem
elementen bevat met betrekking tot de randvoorwaarden voor succes van het programma,
zoals menselijke veiligheid, capabele overheid en tegengaan conflict.
-
P.8.
Doelmatigheid: de mate waarin de inzet van de financiële middelen op een efficiënte wijze bijdraagt
aan het bereiken van de doelstellingen. Hierbij worden in het verleden geleerde lessen
(best practices) in achtgenomen.
-
P.9.
Duurzaamheid, bestaande uit twee componenten:
-
• de mate waarin het programma een blijvend effect heeft voor de uiteindelijke doelgroep
-
• de mate waarin het programma na drie jaar kan worden voortgezet zonder (additionele)
steun van de Nederlandse overheid
-
P.10.
Track Record van Aanvrager en Alliantiepartners: de mate waarin de aanvrager en eventuele alliantiepartners bewezen ervaring hebben
met het stimuleren van (jeugd)werkgelegenheid in Afrika. Aantoonbare ervaring op het
gebied van privatesectorontwikkeling en het samenwerken met de private sector is van
belang. Ook ervaring in het stimuleren van werkgelegenheid voor vrouwen is van belang.
-
P.11.
Lokale Inbedding: de mate waarin de aanvrager en eventuele alliantiepartners beschikken over een lokaal
netwerk en de noodzakelijke infrastructuur (zoals een lokale vestiging) in het land
of de landen waarop het programmavoorstel zich richt.
-
P.12.
Meerwaarde Alliantie: in geval van alliantie, de mate waarin het werken met alliantiepartners meerwaarde
heeft en de penvoerder en de overige alliantiepartners ervaring hebben met het samenwerken
in een alliantie.
-
P.13.
Complementariteit: de mate waarin de activiteiten aansluiten op initiatieven van lokale publieke en/of
private partijen en op activiteiten die in het betreffende land worden ondernomen
door Nederland of andere donoren (organisaties of landen).
-
P.14.
Additionaliteit: de mate waarin de activiteiten additioneel zijn aan de markt. Additionaliteit verwijst
naar resultaten die zonder de programma inzet niet in de markt zouden zijn gerealiseerd.
Hoofdstuk III. Procedure
[Regeling vervallen per 01-08-2016]
3.1. Aanvragen
[Regeling vervallen per 01-08-2016]
Aanvragen voor een subsidie dienen met gebruikmaking van het door de minister vastgestelde
aanvraagformulier uiterlijk op maandag 28 september 2015, 12.00 uur te zijn ontvangen op het Ministerie
van Buitenlandse Zaken. Aanvragen kunnen elektronisch worden ingediend via DDE-LEAD@minbuza.nl
of schriftelijk worden ingediend, per post naar Ministerie van Buitenlandse Zaken,
t.a.v. DDE, Postbus 20061, 2500 EB Den Haag.
Aanvragen dienen compleet en zonder voorbehoud te worden ingediend, rechtsgeldig ondertekend.
Het is niet mogelijk om een voorlopige aanvraag in te dienen. De aanvraag dient te
worden opgesteld in de Nederlandse taal. Per organisatie mag niet meer dan één voorstel
(als aanvrager of alliantie-partner) worden ingediend.
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een voorstel onvolledig worden ingediend, dan kan de minister vragen om een
aanvulling. Als datum van ontvangst van het voorstel zal vervolgens gelden de datum
waarop het voorstel is aangevuld. Indien een voorstel pas in de laatste twee weken
voor het verstrijken van de deadline van 28 september 12.00 uur wordt ingediend, loopt
de indiener het risico dat de Minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid
om de indiener om een aanvulling te vragen aangezien een dergelijke aanvulling niet
meer mogelijk is zonder de deadline te overschrijden. In dat geval zal het voorstel
derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal het worden beoordeeld zoals het
primair was ingediend.
Mochten er vragen zijn naar aanleiding van deze beleidsregels, dan kunt u deze indienen
tot maandag 24 augustus, 12:00 uur waarna de vragen geanonimiseerd beantwoord en gepubliceerd
worden. Vragen kunnen uitsluitend ingediend worden per email op het adres: DDE-LEAD@minbuza.nl.
3.2. Beoordelingsprocedure
[Regeling vervallen per 01-08-2016]
De beoordeling van de aanvragen voor LEAD zal getrapt plaatsvinden.
Fase 1 bestaat uit een controle op ontvankelijkheidsvereisten zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht en de drempelcriteria zoals bepaald in deze beleidsregels. Voor de tweede fase worden
alleen de voorstellen bekeken die voldoen aan de ontvankelijkheidsvereisten en drempelcriteria.
De drempelcriteria zijn criteria waaraan aanvragen voor een subsidie in het kader
van LEAD zonder meer moeten voldoen. Er worden geen punten toegekend; bij het niet
voldoen aan één of meerdere criteria volgt een afwijzing en wordt de aanvraag niet
verder beoordeeld.
In fase 2 wordt de kwaliteit van het programmavoorstel beoordeeld. Indien de kwaliteit
van het programma als onvoldoende wordt beoordeeld, komt de aanvraag niet voor subsidie
in het kader van LEAD in aanmerking en volgt een afwijzing.
3.3. Verdeling beschikbare middelen
[Regeling vervallen per 01-08-2016]
De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats aan het einde van fase 2, dus
op basis van de uitkomsten van de kwalitatieve beoordeling, aan de hand van bovenvermelde
programmatoets, van de aanvragen welke de drempelcriteria zijn doorgekomen.
Om voor een subsidie in aanmerking te kunnen komen zal een toetsing aan de criteria
van de programmatoets met een voldoende resultaat moeten zijn afgesloten. Als de beschikbare
middelen niet toereikend zijn om alle aanvragen die een voldoende score behalen op
de programmatoets volledig te honoreren, zal de verdeling van de middelen over deze
aanvragen plaatsvinden aan de hand van een rangschikking van de aanvragen volgens
de maatstaven die in paragraaf 2.2, de programmatoets, van deze beleidsregels zijn
neergelegd.
Bij de uiteindelijke verdeling van de middelen zullen de aanvragen die het beste voldoen
aan de criteria conform de hierboven genoemde rangschikking als eerste voor subsidie
in aanmerking komen, totdat de beschikbare middelen zijn uitgeput. Daarbij wordt ernaar
gestreefd de subsidiegelden zodanig te verdelen over de aanvragen, dat er sprake is
van een evenwichtige spreiding van activiteiten over de doellanden.
Bij de uiteindelijke verdeling van de middelen is het mogelijk dat een aanvraag voldoende
scoort en toch wordt afgewezen, omdat het budget niet toereikend is om alle aanvragen
die van voldoende kwaliteit zijn gebleken te kunnen honoreren.
3.4. Uitvoering en planning van de beoordeling
[Regeling vervallen per 01-08-2016]
De beoordeling van de aanvragen vindt ambtelijk plaats door een beoordelingscommissie
bestaande uit medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken en externe deskundigen.
De beoordeling geschiedt aan de hand van de voor subsidieverlening door de minister
geldende wet- en regelgeving, het Standaardkader OS en dit Subsidiebeleidskader. Uiterlijk
25 november 2015 neemt de minister een besluit over de aanvragen.
3.5. Melding van wijzigingen
[Regeling vervallen per 01-08-2016]
Als zich op enig moment na het indienen van de aanvraag dan wel tijdens de uitvoering
van het programma gebeurtenissen voordoen die invloed hebben op de achtergrond of
de inhoud van het programma, moet de aanvrager dit direct melden en eventuele wijzigingen
in het programma vooraf ter goedkeuring aan het ministerie voorleggen.
3.6. Monitoring en evaluatie
[Regeling vervallen per 01-08-2016]
Ten behoeve van het monitoren en evalueren van de bereikte resultaten en doelstellingen
zal het ministerie van Buitenlandse Zaken de daartoe benodigde gegevens bij de betrokken
aanvragers opvragen. Deze moeten openbaar worden gemaakt in het kader van de rapportage
door Nederland aan de IATI (International Aid Transparency Initiative). Een daartoe strekkende verplichting zal aan de beschikking of de uitvoeringsovereenkomst
verbonden kunnen worden.