Voor certificaten die zijn afgegeven op grond van het ADN gelden de procedure en de termijnen zoals opgenomen in hoofdstuk 1.16 van het ADN.
Eerste certificering certificaat van onderzoek (cvo) of communautair binnenvaartcertificaat
(cbb)
Bij het vaststellen van de geldigheidsduur van de certificaten op grond van de artikelen 3.11 van de Binnenvaartregeling, 2.06 van het RosR 1995, en 2.06 van Bijlage II bij de richtlijn 2006/87/EG hanteert de certificerende instantie voor nieuwbouwschepen het wettelijk maximum,
waarbij de datum van de proefvaart geldt als peildatum.
Verlenging van certificaat van onderzoek (cvo) of communautair binnenvaartcertificaat
(cbb)
Bij verlenging of vernieuwing van het certificaat wordt de geldigheidsduur volgens
de onderstaande tabel bepaald.
type schip
|
geldigheidsduur cvo en cbb
|
Passagiersschip1)
|
5 jr (art 2.06, lid 2)
|
Tankschip voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
|
5 jr (+1)2)
|
Overige schepen
|
7 jr (art 2.06, lid 2)
|
voetnoten bij de tabel
1) Zowel zeilende als werktuigelijk voortgedreven passagiersschepen.
2) Indien een tankschip gebruik maakt van de mogelijkheid om krachtens artikel 1.16.11 van het ADN de geldigheidsduur met één jaar te laten verlengen, kan ook het CVO/CBB met één jaar
worden verlengd. Zo’n verlenging kan slechts eenmaal in twee geldigheidsperioden worden
toegekend.
Het droogstaande onderzoek en het veiligheidsonderzoek vinden plaats in het jaar voorafgaand
aan de vervaldatum van het certificaat. De geldigheidsduur van het nieuwe certificaat
wordt dan gerekend vanaf de vervaldatum van het vorige certificaat.
Een droogstaand onderzoek dat maximaal twee jaar voorafgaand aan de vervaldatum heeft
plaatsgevonden kan worden geaccepteerd. In dat geval wordt de geldigheidsduur van
het nieuwe certificaat gerekend vanaf de datum van de droogzetting.
De nieuwe ingangsdatum van het certificaat ligt altijd eerder dan of direct aansluitend
aan de afloopdatum van het laatste geldige certificaat.
De certificerende instantie kan op basis van het onderzoek besluiten een kortere geldigheidsduur
toe te passen dan hierboven aangegeven.
Toepassing overgangsbepalingen
Om aanspraak te kunnen maken op overgangsbepalingen volgens Hoofdstuk 24 en 24 a van het ROSR 1995 en bijlage II van de Richtlijn 2006/87/EG, moet het schip voorzien zijn van een geldig certificaat.
Gedurende een overgangsperiode tot 1 februari 2020 kan nog aanspraak op overgangsbepalingen
worden gemaakt indien het schip beschikt over een certificaat dat op het moment van
de aanvraag voor hercertificering niet langer dan één certificaatsperiode is verlopen.
De geldigheidsduur van het certificaat wordt daarbij bepaald als bij verlenging, ingaand
vanaf de droogzetting.