1. Belaste verhuur en leegstand
[Regeling vervallen per 25-07-2009]
In artikel 11, eerste lid, onderdeel b, onder 5º, van de Wet op de omzetbelasting
1968 (hierna de Wet), is met ingang van 31 maart 1995, 18.00 uur, aangegeven, dat
de aldaar bedoelde verzoeken om voor de verhuur van onroerende zaken te worden uitgezonderd
van de vrijstelling slechts kunnen plaatsvinden, indien de afnemer van die prestatie
de onroerende zaak gebruikt voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig
recht op aftrek van de belasting op de voet van artikel 15 van de Wet bestaat (‘nagenoeg
volledig’ wil in dit verband zeggen 90% of meer).
Ingeval de onroerende zaak door de huurder niet in gebruik is genomen vóór het einde
van het boekjaar waarin de huurder de onroerende zaak met toepassing van de optieregeling
is gaan huren, is gelet op artikel 6a, zesde lid, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting
1968 (hierna de Beschikking) niet voldaan aan de voorwaarde dat de afnemer de onroerende
zaak gebruikt voor doeleinden waarvoor ten minste 90% recht op aftrek bestaat.
Het ontmoet bij mij geen bezwaar dat aan de omstandigheid dat de onroerende zaak niet
door de huurder in gebruik is genomen vóór het einde van het boekjaar waarin de huurder
de onroerende zaak met toepassing van de optieregeling is gaan huren, geen gevolgen
worden verbonden indien:
-
a. de onroerende zaak door de huurder vóór het einde van het tweede daarop volgende boekjaar
in gebruik wordt genomen en
-
b. in het boekjaar van ingebruikneming wordt voldaan aan de voorwaarde dat de onroerende
zaak wordt gebruikt voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht
op aftrek van belasting op de voet van artikel 15 van de Wet bestaat.
Volledigheidshalve zij opgemerkt dat het criterium, opgenomen in het achtste lid van
artikel 6a van de Beschikking inzake het redelijkerwijs kunnen voorzien dat niet langer
zou worden voldaan aan deze voorwaarde, hierbij niet van toepassing is.
Ingeval aan deze voorwaarden wordt voldaan, geldt dat in beginsel de verklaring als
bedoeld in artikel 6a, zevende lid, eerste volzin van de Beschikking, alsnog dient
te worden overgelegd binnen vier weken na afloop van het boekjaar van ingebruikneming.
Gelet op Mededeling 59, Besluit van 15 september 1998, VB 98/1920, kan het overleggen
van deze verklaring evenwel achterwege blijven.
Ingeval aan (één van) deze beide voorwaarden niet wordt voldaan, kan van deze faciliteit
geen gebruik worden gemaakt en is, gelet op artikel 6a, zesde lid, van de Beschikking,
de uitzondering op de vrijstelling niet van toepassing. De huurder dient alsdan de
in artikel 6a, zevende lid, eerste volzin van de Beschikking bedoelde verklaring alsnog
binnen vier weken na afloop van het boekjaar van ingebruikneming dan wel, indien ingebruikneming
niet heeft plaatsgevonden, binnen vier weken na afloop van het tweede boekjaar volgend
op het boekjaar waarin de huurder met toepassing van de optieregeling is gaan huren,
over te leggen. Ten aanzien van de (maximaal) twee boekjaren, volgend op het boekjaar
waarin de huurder met toepassing van de optieregeling is gaan huren, behoeft de in
artikel 6a, zevende lid, tweede volzin, van de Beschikking bedoelde verklaring in
dat geval niet tevens te worden overgelegd.