[Regeling vervallen per 24-12-2015]
Regeling inzake de winsttoerekening aan in Duitsland gelegen vaste inrichtingen van
Nederlandse bloemenhandelaren
Inleiding
Tussen Nederland en Duitsland heeft overleg plaatsgevonden over de vraag of Nederlandse
handelaren in bloemen en planten onder bepaalde omstandigheden geacht zouden moeten
worden hun onderneming te drijven met behulp van een in Duitsland gelegen vaste inrichting
in de zin van artikel 2 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied
van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van verscheidene andere
belastingen en tot het regelen van andere aangelegenheden op belastinggebied (hierna
te noemen `het belastingverdrag' of `het verdrag'). Daarnaast heeft overleg plaatsgevonden
over de vraag op welke wijze winst aan een in Duitsland gelegen vaste inrichting van
een Nederlandse handelaar zou moeten worden toegerekend voor de toepassing van het
verdrag en de uit hoofde daarvan door Nederland te verlenen vermindering ter voorkoming
van dubbele belasting.
Vaste inrichting en afhankelijke vertegenwoordiger
De activiteiten van handelaren in bloemen en planten kunnen worden onderscheiden in
detailhandelsactiviteiten en groothandelsactiviteiten.
In Nederland gevestigde detailhandelaren die hun handelswaar in Duitsland verkopen
zullen aldaar veelal over een vaste inrichting in de zin van artikel 2 van het verdrag
beschikken. Een dergelijke vaste inrichting kan bestaan uit een winkel, een verkooppunt
in een warenhuis, een vaste standplaats op een markt of een ander soortgelijk vast
verkooppunt. Een dergelijk ander vast verkooppunt kan bijvoorbeeld bestaan uit een
opslagruimte met een kantoor voorzien van communicatieapparatuur, die de handelaar
ter beschikking staan.
In Nederland gevestigde groothandelaren kunnen voorts nog op een andere wijze over
een in Duitsland gelegen vaste inrichting beschikken. Het is niet ongebruikelijk dat
een groothandelaar of zijn werknemer voor de verkoop van zijn handelswaar in Duitsland
een bepaalde route (een zogenoemde `lijn') rijdt om zijn klanten (Duitse detaillisten)
te bezoeken. Deze groep van groothandelaren wordt ook wel aangeduid als `lijntjesrijders'.
Wanneer een werknemer van een lijntjesrijder de handelswaar in Duitsland verkoopt
zal deze in zoverre worden beschouwd als een zogenoemde afhankelijke vertegenwoordiger
als gevolg waarvan zijn Nederlandse werkgever geacht zal worden in Duitsland te beschikken
over een vaste inrichting in de zin van artikel 2 van het verdrag. Als, daarentegen,
een dergelijke werknemer voor zijn werkgever slechts bloemen of planten bij Duitse
klanten aflevert wordt hij in zoverre niet als een afhankelijke vertegenwoordiger
beschouwd en is uit dien hoofde evenmin sprake van een (Duitse) vaste inrichting van
zijn werkgever. Het enkele afleveren in Duitsland kan zich voordoen als bloemen en
planten door de afnemers rechtstreeks bij de handelaar in Nederland worden besteld.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het verkopen van handelswaar door de ondernemer
(lijntjesrijder) zelf, die ook niet uit andere hoofde over een in Duitsland gelegen
vast verkooppunt beschikt, niet leidt tot de aanwezigheid van een in Duitsland gelegen
vaste inrichting in de zin van het verdrag.
Basis voor een bijzondere regeling inzake winsttoerekening
Met betrekking tot de vraag op welke wijze winst aan een in Duitsland gelegen vaste
inrichting van een Nederlandse handelaar in bloemen en planten moet worden toegerekend,
is eveneens overleg gepleegd tussen de Nederlandse en Duitse bevoegde autoriteiten.
De verwevenheid van de te onderscheiden activiteiten binnen dit soort ondernemingen
maakt het in de praktijk vaak bijzonder lastig vast te stellen welk deel van de ondernemingswinst
aan een bepaalde activiteit moet worden toegerekend. In artikel 5, onderdeel 7, van
het Slotprotocol bij het verdrag is uitdrukkelijk de mogelijkheid voorzien dat de
bevoegde Nederlandse en Duitse autoriteiten in onderlinge overeenstemming voor bijzondere
gevallen een regeling treffen voor de toerekening van inkomsten waarbij de totale
winst van de onderneming wordt verdeeld. Een en ander is uitgemond in de, op de voet
van het verdrag totstandgekomen, overeenkomst tussen de Nederlandse en Duitse bevoegde
autoriteiten van 25 juli 2002, die als bijlage bij dit besluit in de Staatscourant
zal worden gepubliceerd. Daarbij is enerzijds beoogd recht te doen aan het verschil
tussen de winstgenererende bedrijfsactiviteiten van een detailhandelaar en die van
een groothandelaar, alsmede de wijze waarop de functies en risico's die samenhangen
met deze te onderscheiden bedrijfsactiviteiten zijn toe te rekenen aan het Nederlandse
hoofdhuis en de Duitse vaste inrichting. Anderzijds is er naar gestreefd voor de fiscale
praktijk een relatief eenvoudig hanteerbaar instrument ten behoeve van de winstverdeling
tussen vaste inrichting en hoofdhuis te ontwikkelen.
Inhoud van de regeling inzake winsttoerekening
In de overeenkomst van 25 juli 2002 is een winsttoerekening neergelegd voor enkele
van de meest voorkomende wijzen waarop Nederlandse handelaren in bloemen en planten
hun onderneming drijven in de relatie tot Duitsland.
Algemeen
-
I. Ten aanzien van een in Nederland wonende of gevestigde ondernemer die als groothandelaar
of als detailhandelaar in bloemen en planten zijn onderneming drijft met behulp van
een in Duitsland aanwezige vaste inrichting als hierna is beschreven onder de punten
III en IV van dit besluit, wordt voor de belastingheffing in Nederland respectievelijk
in Duitsland de daarmee behaalde winst aan het in Nederland gelegen hoofdhuis en aan
de in Duitsland gelegen vaste inrichting toegerekend op de wijze als in dit besluit
is omschreven. De hierna beschreven wijze van winsttoerekening kan ook worden toegepast
indien het naar het oordeel van de bevoegde Nederlandse en Duitse autoriteiten noodzakelijk
is om in het kader van een overlegprocedure op de voet van artikel 22 van het verdrag
tot een oplossing te geraken.
Zoals is vermeld in onderdeel 4 van de in onderlinge overeenstemming tussen Nederland
en Duitsland tot stand gekomen regeling - die als bijlage bij dit besluit gaat - vindt
de hierna beschreven wijze van winsttoerekening evenwel geen toepassing met betrekking
tot de jaren waarvoor een afzonderlijke boekhouding voor het Nederlandse hoofdhuis
en de Duitse vaste inrichting aanwezig is. In een dergelijk geval vindt de winsttoerekening
tussen vaste inrichting en hoofdhuis van de onderneming plaats aan de hand van die
boekhouding. Uiteraard kan een dergelijke boekhouding steeds door de belastingautoriteiten
van beide landen worden beoordeeld en aan de hand daarvan onder andere ook worden
gecontroleerd of de transacties tussen hoofdhuis en vaste inrichting op arm's length-basis
plaatsvinden. Mocht zodanige beoordeling daartoe aanleiding geven dan kunnen de belastingautoriteiten
van beide landen vanzelfsprekend ook correcties aanbrengen op de winst die voor de
belastingheffing in beide landen wordt aangegeven.
Geen vaste inrichting in Duitsland (onderdeel 1 van de regeling van 25 juli 2002)
-
II. Als een in Nederland wonende of gevestigde groothandelaar in bloemen en planten zijn
handelswaar rechtstreeks vanuit Nederland (bijvoorbeeld via de telefoon vanuit de
veiling) aan zijn Duitse klanten verkoopt en de verkochte handelswaar bij zijn klanten
in Duitsland laat afleveren door een werknemer/chauffeur, dan leidt de enkele aflevering
aan de desbetreffende klanten voor de bloemenhandelaar niet tot de aanwezigheid van
een vaste inrichting in Duitsland in de zin van artikel 2, eerste lid, onder 2, van
het Nederlands-Duitse belastingverdrag. De werknemer/chauffeur is in zoverre ook geen
afhankelijke vertegenwoordiger in de zin van artikel 2, eerste lid, onder 2, letter
c van het verdrag. De belastingheffing over de winst die met deze ondernemingsactiviteiten
wordt behaald komt uitsluitend toe aan Nederland.
Afhankelijke vertegenwoordiger (onderdeel 2 van de regeling van 25 juli 2002)
-
III. Als een werknemer/chauffeur van een Nederlandse groothandelaar op de wijze als beschreven
onder punt II hiervoor, bloemen en planten aflevert aan Duitse klanten waarbij de
bestelling van deze bloemen en planten niet vooraf heeft plaatsgevonden, dan wordt
de werknemer/chauffeur beschouwd als een afhankelijke vertegenwoordiger van zijn werkgever
in de zin van artikel 2, eerste lid, onder 2, letter c, van het verdrag. Dat betekent
dat de groothandelaar uitsluitend ter zake van de verkoop van handelswaar aan afnemers
in Duitsland door zijn werknemer/chauffeur geacht wordt aldaar te beschikken over
een vaste inrichting in de zin van artikel 2, eerste lid, onder 2, van het verdrag.
De aan deze vaste inrichting toe te rekenen winst wordt bepaald door de, volgens Nederlands
belastingrecht bepaalde, totale operationele winst die behaald wordt met de handelsactiviteiten
van de onderneming (dat is de bruto winst van de handelsactiviteiten verminderd met
de daaraan toe te rekenen kosten) te splitsen overeenkomstig de verhouding tussen
de in respectievelijk vanuit Nederland behaalde omzet, enerzijds, en de omzet die
in Duitsland behaald is door de afhankelijke vertegenwoordiger, anderzijds. Alvorens
tot deze verdeling van de operationele winst tussen het Nederlandse hoofdhuis en een
Duitse vaste inrichting over te gaan, wordt van de totale operationele winst van de
onderneming uitgezonderd de operationele winst die moet worden toegerekend aan een
vaste inrichting van de onderneming in enig ander land dan Duitsland. Bovendien wordt
bij deze berekening buiten beschouwing gelaten de omzet die de onderneming behaalt
met behulp van een vaste inrichting in enig ander land dan Duitsland; zodanige omzet
wordt in dit verband niet geacht te behoren tot de omzet die in of vanuit Nederland
wordt behaald.
Het deel van de operationele winst dat aldus ten deel valt aan de omzet die in Duitsland
is behaald door de afhankelijke vertegenwoordiger, wordt voor de helft toegerekend
aan de in Duitsland gelegen vaste inrichting en komt ter belastingheffing toe aan
Duitsland. De andere helft van de operationele winst die wordt geacht afkomstig te
zijn van de in Duitsland behaalde omzet en het deel van de operationele winst die
behoort bij de in of vanuit Nederland behaalde omzet komt ter belastingheffing toe
aan Nederland, alwaar de ondernemer woont of is gevestigd.
Vaste inrichting (onderdeel 3 van de regeling van 25 juli 2002)
-
IV. Voor (detail)handelaren, die beschikken over een in Duitsland gelegen vaste inrichting
in de zin van artikel 2, eerste lid, onder 2, letter a of b, van het verdrag (bijvoorbeeld
een opslagplaats met kantoor en telefoon, een winkel of een vaste standplaats op een
markt) en hun handelswaar verkopen vanuit die vaste inrichting, is overeengekomen
dat 75% van het deel van de (overeenkomstig punt III hiervoor vastgestelde) operationele
winst, die afkomstig is van de in Duitsland behaalde omzet, wordt toegerekend aan
de in Duitsland gelegen vaste inrichting en komt aldus ter belastingheffing toe aan
Duitsland. Aan Nederland komt in deze gevallen ter belastingheffing toe 25% van de
operationele winst die is gerelateerd aan de Duitse omzet, alsmede alle overige door
deze handelaar in of vanuit Nederland behaalde operationele winst.
Vermindering ter vermijding van dubbele belasting
-
V. Voor de aan Duitsland ingevolge deze regeling ter belastingheffing toekomende winst,
als bedoeld in de punten III en IV hiervoor, zal door Nederland een vermindering ter
vermijding van dubbele belasting worden verleend volgens de vrijstellingsmethode met
progressievoorbehoud, zoals deze is neergelegd in artikel 20, derde lid van het verdrag.
Uitwisseling van inlichtingen (onderdeel 5 van de regeling van 25 juli 2002)
-
VI. De Nederlandse belastingautoriteiten zullen de Duitse bevoegde autoriteiten informeren
omtrent de bedragen die op grond van het vorenstaande zijn toe te rekenen aan de in
Duitsland gelegen vaste inrichtingen en aldus aan Duitsland ter belastingheffing toekomen.
Deze informatie zal aan de Duitse bevoegde autoriteiten ter beschikking worden gesteld
op de wijze als is aangegeven in de regeling tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland
en Duitsland van 16 oktober 1997, nr. AFZ97/3934M, Stcrt. 1997, nr. 235, inzake de
intensivering van de uitwisseling van inlichtingen tussen Nederland en Duitsland op
het gebied van de belastingen.
Inwerkingtreding en toepassing
(onderdelen 6 en 7 van de regeling van 25 juli 2002)
De in dit besluit beschreven regeling zal na verloop van drie jaar door Nederland
en Duitsland gezamenlijk op haar doelmatigheid worden beoordeeld. De regeling kan
worden toegepast voor belastingjaren die aanvangen op of na 1 januari 2003. De regeling
kan tevens worden toegepast op alle gevallen waarin op het moment van de inwerkingtreding
van de regeling de belastingheffing in Duitsland en in Nederland nog niet onherroepelijk
vaststaat of welke onderwerp van een overlegprocedure zijn. Als in een van de landen
de belastingheffing onherroepelijk vaststaat en dat in het andere land nog niet het
geval is, kan over de toepassing van deze regeling onderling overleg tussen de bevoegde
autoriteiten van Nederland en Duitsland plaatsvinden.