De Minister van Justitie en Veiligheid,
Overwegende:
Het instrument persalarmering wordt door de meldkamers (waarin de hulpdiensten politie,
ambulance en brandweer werkzaam zijn) gebruikt om journalisten en publicisten (hierna
tezamen journalisten genoemd) automatisch en near real-time te informeren bij bepaalde incidenten. Journalisten worden door de persalarmering
geïnformeerd over de aard van het incident, de locatie (bij benadering) en de prioriteit
die de meldkamer aan het incident geeft.
De persalarmeringen zijn per 1 april 2023 stopgezet voor zover zij in hun huidige
vorm in strijd zijn met de geldende wet- en regelgeving (zie Kamerstukken II 2022/23, 29 517, nrs. 227 en 245). Dit betekent dat de persalarmeringen ten aanzien
van de ambulancezorg zijn stopgezet. Voor de persalarmeringen ten aanzien van de inzet
van politie ontbreekt een juridische grondslag.
Vanwege het belang dat het kabinet hecht aan de belangrijke maatschappelijke taak
die journalisten in dezen verrichten, wordt nu nader onderzoek gedaan naar de haalbaarheid
en proportionaliteit van een structurele oplossing voor persalarmeringen. Hiermee
zal de nodige tijd zijn gemoeid. Het kabinet acht het niet wenselijk dat het instrument
persalarmering grotendeels niet meer zou kunnen worden toegepast totdat de verkenning
naar een langetermijnoplossing is afgerond en duidelijk wordt of er een structurele
oplossing komt en die eventuele structurele oplossing is gerealiseerd. Met het onderhavige
besluit wordt daarom voorzien in een tijdelijke juridische grondslag voor de politie
om een beperkte hoeveelheid politiegegevens te kunnen verstrekken voor journalistieke
doeleinden.
Bij dit vraagstuk spelen verschillende – met elkaar conflicterende – belangen een
rol. De Nederlandse samenleving vraagt om adequate hulpverlening en adequaat optreden
door politie. Burgers hebben daarbij enerzijds recht op eerbiediging van hun persoonlijke
levenssfeer en bescherming van hun persoonsgegevens. Dit zijn grondrechten. Anderzijds
willen burgers ook weten wat er in hun omgeving speelt en hebben journalisten een
belangrijke maatschappelijke taak daar onderzoek naar te doen, daarover informatie
te verzamelen en daarover te kunnen berichten. Het gaat hier om de vrijheid van meningsuiting.
Ook dit is een grondrecht en vormt een zwaarwegend algemeen belang.
Onderhavig besluit betreft de toestemming als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de Wet politiegegevens. Hiermee kunnen politiegegevens verstrekt worden aan journalisten ten behoeve van
het genoemde zwaarwegend algemeen belang. Ter bescherming van de belangen van betrokkenen
blijft de verstrekking beperkt tot veralgemeniseerde gegevens en het voor journalistieke
doeleinden strikt noodzakelijke.
Journalisten spelen een belangrijke rol in de Nederlandse samenleving en in onze democratische
rechtsstaat. Die rol bestaat uit verschillende aspecten, waaronder:
-
• het informeren van het publiek over ontwikkelingen en actualiteiten in de samenleving,
-
• het agenderen van knelpunten en maatschappelijke problemen,
-
• het controleren van het functioneren van de overheid, en
-
• het duiden en analyseren van nieuws.
Belangrijke voorwaarden daarbij zijn persvrijheid, de onafhankelijkheid van journalisten
en de toegang tot informatie.
Journalisten vervullen bovenstaande rol ook bij de verslaglegging over ongevallen
en incidenten waarbij de hulp van de politie wordt gevraagd. Journalisten analyseren,
gaan op zoek naar duiding van het nieuws en agenderen knelpunten en maatschappelijke
problemen. Wat zijn belangrijke oorzaken van een woningbrand? Waarom is een bepaald
kruispunt zo gevaarlijk? Wanneer komt de overheid in actie tegen een bepaalde misstand?
Naast feiten, cijfers, analyse en duiding is ook verslaglegging van ongelukken en
incidenten nodig ter illustratie van de effecten en gevolgen van een bepaalde ontwikkeling.
Op die manier kan de verslaglegging over ongevallen en incidenten bijdragen aan het
maatschappelijk debat en het goed functioneren van de landelijke, regionale en lokale
democratie en de overheid.
In artikel 7 van de Grondwet is vastgelegd dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft om door de drukpers en,
zoals in de rechtspraak is erkend, via daarmee op één lijn te stellen uitingsmiddelen,
gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens
de wet. Dit is het recht op vrije meningsuiting, waarvan de zogenoemde ‘persvrijheid’
een onderdeel vormt.
De vrijheid van meningsuiting in de zin van artikel 10 van het EVRM voegt hier nog
de ‘ontvangstvrijheid’ aan toe. Dit houdt in dat eenieder ook de vrijheid heeft om
inlichtingen en denkbeelden te ontvangen en te verspreiden. De ontvangstvrijheid betekent
ook dat mensen de vrijheid hebben om van publicaties van journalisten kennis te nemen.
‘Het verzamelen van informatie is een essentiële, voorbereidende stap in de journalistiek
en een inherent, beschermd onderdeel van de persvrijheid’, aldus het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Hetzelfde geldt voor andere
organisaties die binnen een democratische samenleving een ‘waakhondfunctie’ kunnen
vervullen. Om het functioneren van de overheid te kunnen controleren en bij te dragen
aan de landelijke, regionale en lokale democratie, zijn journalisten mede-afhankelijk
van de informatievoorziening door diezelfde overheid. Uit het recht op persvrijheid
volgt dat het voor journalisten feitelijk mogelijk moet zijn om nieuws te vergaren
(onderzoek en informatieverzameling). Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan
het interviewen van getuigen, het spreken met een woordvoerder van de hulpdiensten
of het opvragen van informatie. Het recht omvat tot op zekere hoogte een recht op
toegang tot overheidsinformatie. De overheid mag de journalist daarin niet hinderen.
De overheid moet voorzien in een adequate informatievoorziening. Het recht brengt
echter niet met zich mee dat op de overheid een positieve verplichting rust om uit
eigen beweging automatische persalarmeringen te verstrekken.
Bij de uitoefening van het grondrecht op vrije meningsuiting dient rekening te worden
gehouden met de privacy van de betrokkenen, dat immers ook een grondrecht is, onder
meer op grond van artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het EVRM en de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna:
AVG) en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: UAVG). Zowel de AVG als de UAVG zijn van toepassing op gegevensverwerkingen
voor journalistieke doeleinden. Echter, op de eisen op grond van de AVG en UAVG geldt
bij verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden, gelet op de persvrijheid,
een flink aantal uitzonderingen. Daardoor hebben journalisten meer mogelijkheden om
persoonsgegevens te verwerken dan anderen. Met andere woorden: de pers heeft een brede
rechtsgrond om persoonsgegevens te verwerken voor journalistieke doeleinden. Hierbij
gelden wel de beginselen inzake gegevensbescherming. Het gaat dan onder meer om doelbinding,
dataminimalisatie, opslagbeperking en beveiliging tegen inbreuken op de vertrouwelijkheid
en integriteit.
De Mediawet 2008 vereist dat wordt voldaan ‘aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen,
die binnen de sector gehanteerd worden’. Om transparantie en verantwoording te stimuleren
in de sector, zonder inbreuk te maken op de onafhankelijkheid, is gekozen voor zelfregulering.
Het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren heeft daarom in 2008 de Code voor
de Journalistiek opgesteld. Van de journalist wordt verwacht dat hij zorgvuldig en integer te werk
gaat en daarvan ook blijk geeft in zijn berichtgeving door verantwoording af te leggen
over zijn journalistieke methoden. Voorts dient de journalist de privacy van slachtoffers,
nabestaanden, patiënten maar ook van verdachten en daders te ontzien door de algemene
herkenbaarheid van betrokkenen in de berichtgeving te vermijden in al die gevallen
waarin deze personen onevenredig nadeel van herkenbaarheid zullen ondervinden en voor
zover het vermijden van herkenbaarheid niet in strijd is met het belang van een adequate
berichtgeving.
Bij de toepassing van de Wet open overheid wordt uitgegaan van het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie
voor de democratische samenleving. Het openbaar maken van informatie ingevolge deze
wet blijft onder meer achterwege voor zover het bijzondere categorieën persoonsgegevens
betreft of persoonsgegevens van strafrechtelijke aard. Het openbaar maken van informatie
blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang
van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Bij de verwerking van persoonsgegevens moet de politie zich houden aan de Wet politiegegevens (hierna: Wpg). De AVG en de UAVG zijn (behoudens enkele uitzonderingen) niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens
door de politie voor de uitvoering van de politietaak. De politie neemt alle 112-meldingen
als eerste in ontvangst. Aan de hand van de informatie die de melder geeft, beslist
de politiecentralist of politie, brandweer en/of ambulance moeten worden ingeschakeld.
Deze politiecentralist verwerkt persoonsgegevens voordat het gesprek wordt doorverbonden
naar politie, brandweer of ambulance. De verwerking van die gegevens valt wel onder
de AVG. Het telefoongesprek wordt vervolgens doorgeschakeld naar één van de hulpdiensten
op de meldkamer. Zodra het gesprek is doorverbonden naar de politie, valt de verwerking
van persoonsgegevens onder de Wet politiegegevens.
Het verstrekken van politiegegevens aan een derde is alleen toegestaan als daartoe
bij of krachtens de Wet politiegegevens een grondslag bestaat. Onderhavig besluit betreft de toestemming aan de korpschef
om politiegegevens te verstrekken als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de Wpg. Daarnaast moet de verstrekking noodzakelijk en proportioneel zijn voor het doel
waarvoor de gegevens worden verstrekt.
De toestemming betreft uitsluitend de prioriteit die de politie toekent aan een melding,
een aanduiding van de locatie waarop de melding betrekking heeft en de aard van het
incident. Aan de hand van deze gegevens zijn de betrokkenen bij het incident over
het algemeen niet herleidbaar. In dat geval gaat het dan ook niet om persoonsgegevens
die worden verstrekt. In uitzonderlijke gevallen zal de ontvanger van de gegevens
wel kunnen afleiden wie betrokken is. Voor die situatie is deze toestemming om die
persoonsgegevens te verstrekken noodzakelijk.
Het gaat dan om gegevens die aan de politie bekend worden gemaakt bij een melding
die vraagt om inzet van politie als bedoeld in het eerste lid van artikel 25b van de Politiewet 2012.
De gegevens worden verstrekt aan journalisten en publicisten met het oog op het zwaarwegend
algemeen belang van toegang tot overheidsinformatie in het kader van het recht op
persvrijheid. De in het eerste lid bedoelde verstrekking van politiegegevens vindt
daarom slechts plaats indien dit noodzakelijk is met het oog op het in het eerste
lid genoemde belang. Dit brengt met zich mee dat uitsluitend gegevens verstrekt worden
over bepaalde categorieën van incidenten. De gegevens hebben uitsluitend betrekking
op de categorieën incidenten die de politie eerder met de Nederlandse vereniging van
journalisten (NVJ) heeft afgestemd.
De registratie van een melding betreft een verwerking overeenkomstig artikel 8 van de Wpg. Gegevens die niet overeenkomstig artikel 8 van de Wpg verwerkt worden, kunnen dus
niet verstrekt worden op grond van onderhavige toestemming.
Voorts vindt verstrekking slechts plaats als de uitvoering van de politietaak als
bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 2012 zich hier niet tegen verzet.
In artikel 7 van de Wpg is de geheimhouding van politiegegevens geregeld. Deze geheimhoudingsplicht geldt
voor politieambtenaren en anderen aan wie politiegegevens zijn verstrekt, dus ook
voor journalisten. De geheimhoudingsplicht kan worden doorbroken als de taak van de
journalist daartoe noodzaakt. In ieder geval mag de journalist de politiegegevens
alleen gebruiken voor journalistieke doeleinden en voor zover dat de persoonlijke
levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad.
Om de gegevens te kunnen ontvangen moeten journalisten over de benodigde middelen
beschikken. Het gaat vooralsnog om een zogenoemde pager die zo is ingesteld dat deze
de gegevens kan ontvangen. De vereiste instellingen worden hen door de korpschef medegedeeld.
Gelet op artikel 18, tweede lid, van de Wet politiegegevens