Subsidieregeling Nationaal Groeifonds

[Regeling vervalt per 01-01-2028.]
Geraadpleegd op 09-08-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 04-10-2023 en zichtdatum 08-11-2023.
Geldend van 11-07-2023 t/m 31-12-2023

Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 11 juli 2022, nr. WJZ/ 22018415, houdende regels voor de verstrekking van subsidie uit het Nationaal Groeifonds (Subsidieregeling Nationaal Groeifonds)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op de artikelen 2, vierde lid, en 8, tweede en vijfde lid, van de Tijdelijke wet Nationaal Groeifonds;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • activiteitenplan: activiteitenplan als bedoeld in artikel 13, derde lid, onderdeel c;

  • adviescommissie: Adviescommissie Nationaal Groeifonds als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet;

  • algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

  • innovatieclusters: innovatieclusters als bedoeld in artikel 2, onderdeel 92, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • kleine en middelgrote ondernemingen: ondernemingen als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • minister: Minister van Economische Zaken en Klimaat;

  • onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • onderzoeks- en ontwikkelingsproject: onderzoeks- en ontwikkelingsproject als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, zoals nader omschreven in artikel 2, onderdelen 84 tot en met 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • onderzoeksinfrastructuur: onderzoeksinfrastructuur als bedoeld in artikel 2, onderdeel 91, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • organisatie-innovatie: organisatie-innovatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 96, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • procesinnovatie: procesinnovatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 97, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • samenwerkingsverband: geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, niet zijnde een vennootschap, bestaande uit ten minste twee deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten;

  • wet: Tijdelijke wet Nationaal Groeifonds.

Artikel 2. Openstelling en subsidieplafonds

  • 1 De minister kan op grond van deze regeling uitsluitend subsidie verstrekken indien hij de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.

  • 2 De minister kan de openstelling beperken tot bepaalde activiteiten, bepaalde categorieën van aanvragers of een bepaald aantal aanvragen.

  • 3 De minister kan verschillende subsidieplafonds vaststellen voor verschillende activiteiten of categorieën van aanvragers.

Artikel 3. Subsidieaanvraag

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor een activiteit of een samenhangend geheel van activiteiten die het duurzaam verdienvermogen vergroten en die betrekking hebben op:

    • a. kennisontwikkeling;

    • b. onderzoek, ontwikkeling en innovatie, met betrekking tot:

      • 1°. onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten;

      • 2°. de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur;

      • 3°. de bouw, het upgraden of de exploitatie van innovatieclusters;

      • 4°. innovatie van kleine en middelgrote ondernemingen; of

      • 5°. proces- en organisatie-innovatie.

  • 2 De subsidie wordt verstrekt aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, van de wet die voor eigen rekening en risico de activiteiten uitvoert, met dien verstande dat een subsidie uitsluitend wordt verstrekt aan een natuurlijke persoon aan wie een onderneming toebehoort.

  • 3 De minister kan de subsidie verstrekken aan een deelnemer in een samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Indien een subsidie die op grond van het eerste lid, onderdeel a, wordt verstrekt, staatssteun bevat, wordt deze subsidie uitsluitend verstrekt voor zover:

    • a. deze betrekking heeft op opleidingssteun als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en

    • b. wordt voldaan aan artikel 31, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 5 Indien een subsidie die op grond van het eerste lid, onderdeel b, onder 3° en 5°, wordt verstrekt, staatssteun bevat, wordt deze subsidie uitsluitend verstrekt voor:

    • a. de bouw, het upgraden of de exploitatie van innovatieclusters indien wordt voldaan aan artikel 27, tweede en zevende lid, tweede volzin, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. proces- en organisatie-innovatie indien wordt voldaan aan artikel 29, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 6 Een aanvraag tot het verstrekken van een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 7, zesde lid, van de wet wordt beschouwd als een aanvraag als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4. Hoogte subsidie

  • 1 Indien een subsidie die op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, wordt verstrekt, staatssteun bevat, bedraagt de hoogte van de subsidie voor:

    • a. onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten: het in artikel 25, vijfde tot en met zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingverordening opgenomen percentage, onder de daarvoor geldende voorwaarden, van de in aanmerking komende kosten, tot een maximum van de bedragen die zijn opgenomen in artikel 4, eerste lid, onderdeel i, van de algemene groepsvrijstellingverordening;

    • b. de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur: het in artikel 26, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingverordening opgenomen percentage van de in aanmerking komende kosten, tot een maximum van het bedrag dat is opgenomen in artikel 4, eerste lid, onderdeel j, van de algemene groepsvrijstellingverordening;

    • c. de bouw, het upgraden of de exploitatie van innovatieclusters: het in artikel 27, zesde en negende lid, van de algemene groepsvrijstellingverordening opgenomen percentage van de in aanmerking komende kosten, tot een maximum van het bedrag dat is opgenomen in artikel 4, eerste lid, onderdeel k, van de algemene groepsvrijstellingverordening;

    • d. innovatie van kleine en middelgrote ondernemingen: het in artikel 28, derde en vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingverordening opgenomen percentage, onder de daarvoor geldende voorwaarden, van de in aanmerking komende kosten, tot een maximum van het bedrag dat is opgenomen in artikel 4, eerste lid, onderdeel l, van de algemene groepsvrijstellingverordening;

    • e. proces- en organisatie-innovatie: het in artikel 29, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingverordening opgenomen percentage van de in aanmerking komende kosten, tot een maximum van het bedrag dat is opgenomen in artikel 4, eerste lid, onderdeel m, van de algemene groepsvrijstellingverordening.

  • 2 De hoogte van de subsidie voor opleidingssteun als bedoeld in artikel 3, vierde lid, bedraagt het in artikel 31, vierde en vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingverordening opgenomen percentage, onder de daarvoor geldende voorwaarden, van de in aanmerking komende kosten, tot een maximum van het bedrag dat is opgenomen in artikel 4, eerste lid, onderdeel n, van de algemene groepsvrijstellingverordening.

  • 3 Indien een subsidie die op grond van artikel 3, eerste lid, wordt verstrekt, geen staatssteun bevat, bedraagt de hoogte van de subsidie 100 procent van de subsidiabele kosten.

  • 4 De subsidie bedraagt niet meer dan is aangevraagd.

  • 5 Indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, wordt, indien een subsidie die op grond van artikel 3, eerste lid, wordt verstrekt, staatssteun bevat, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan toegestaan volgens de algemene groepsvrijstellingsverordening of deze regeling.

  • 6 Indien een subsidie die op grond van artikel 3, eerste lid, wordt verstrekt, staatssteun bevat, wordt het bedrag van de subsidie verlaagd voor zover dit nodig is op basis van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 5. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking de redelijk gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 3, eerste lid.

  • 2 Indien een subsidie die op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, wordt verstrekt, staatssteun bevat, komen voor subsidie uitsluitend in aanmerking, voor:

    • a. onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten: de kosten, bedoeld in artikel 25, derde en vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur: de kosten, bedoeld in artikel 26, vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c. de bouw, het upgraden of de exploitatie van innovatieclusters: de kosten, bedoeld in artikel 27, vijfde lid, tweede volzin, en achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • d. innovatie van kleine en middelgrote ondernemingen: de kosten, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • e. proces- en organisatie-innovatie: de kosten, bedoeld in artikel 29, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3 Voor subsidie voor opleidingssteun als bedoeld in artikel 3, vierde lid, komen uitsluitend in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 31, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 4 Indien een subsidie die op grond van artikel 3, eerste lid, wordt verstrekt, staatssteun bevat, komen voor subsidie uitsluitend de kosten in aanmerking die voldoen aan de eisen van artikel 7 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 5 Kosten die vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger zijn gemaakt, komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 6. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 7. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

Artikel 8. Beslissing op de aanvraag

  • 1 De minister geeft een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen 26 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend.

  • 2 Indien een beschikking niet binnen deze termijn kan worden gegeven, kan deze termijn eenmaal met 13 weken worden verlengd.

Artikel 9. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan de aanvraag waarop niet afwijzend is beslist een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de bijdrage aan het vergroten van het duurzaam verdienvermogen groter is;

    • b. de strategische onderbouwing van het voorstel beter is;

    • c. de kwaliteit van het plan beter is;

    • d. de samenwerking en governance beter is.

  • 2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste tien punten.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan de aanvraag zijn toegekend.

  • 4 De aanvraag waaraan de meeste punten zijn toegekend, komt het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 5 Voor zover het subsidieplafond wordt overschreden, stelt de minister de onderlinge rangschikking van die aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt vast door middel van loting.

Artikel 10. Adviescommissie Nationaal Groeifonds

  • 1 De minister vraagt de adviescommissie advies omtrent de rangschikkingscriteria, genoemd in artikel 9, eerste lid.

  • 3 De minister maakt het advies openbaar.

Artikel 11. Voorschot

  • 1 De minister verstrekt ambtshalve voorschotten.

  • 2 De minister bepaalt de hoogte en de momenten van verstrekking van de voorschotten bij de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3 De minister verstrekt de voorschotten ambtshalve binnen twee weken na de momenten, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 12. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger voert de activiteiten uit overeenkomstig het activiteitenplan.

  • 2 De subsidieontvanger meldt aan de minister indien de subsidiabele kosten zoals opgenomen in de mijlpalenplanning in het activiteitenplan meer dan 25% afwijken van de begroting.

  • 3 De minister kan voor het vertragen of het essentieel wijzigen van de wijze van uitvoering van de activiteiten op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, tenzij hierdoor afbreuk wordt gedaan aan doelstellingen als omschreven in het activiteitenplan. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 5 Indien een subsidie die op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, wordt verstrekt, staatssteun bevat, gelden voor de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • a. in geval subsidie wordt verstrekt voor de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur, de verplichtingen bedoeld in artikel 26, tweede tot en met vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. in geval subsidie wordt verstrekt voor de bouw, het upgraden of de exploitatie van innovatieclusters, de verplichtingen bedoeld in artikel 27, derde en vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 13. Informatieverplichtingen subsidieaanvraag

  • 1 Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2 Indien een subsidie die op grond van artikel 3, eerste lid, wordt verstrekt, staatssteun bevat, bevat de aanvraag voor subsidie ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3 Onverminderd het tweede lid bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder contactgegevens en, indien beschikbaar, het nummer waaronder de aanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. een activiteitenplan;

    • d. indien de aanvraag wordt ingediend door een samenwerkingsverband, een samenwerkingsovereenkomst tussen de deelnemers in het samenwerkingsverband.

  • 4 Het activiteitenplan, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a. een omschrijving van de activiteiten en een mijlpalenplanning;

    • b. een onderbouwing van de bijdrage van deze activiteiten aan het vergroten van het duurzaam verdienvermogen van Nederland;

    • c. een strategische onderbouwing van de activiteiten;

    • d. een onderbouwing van andere maatschappelijke kosten en baten;

    • e. een financieringsplan, begroting en liquiditeitsprognose, waarin in elk geval een omschrijving wordt gegeven van de omvang van de gevraagde subsidie, de verwachte kosten en opbrengsten van de activiteiten, en, indien van toepassing, de financiële bijdragen van andere deelnemende partijen en andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteiten waarop de subsidie betrekking heeft, worden gefinancierd;

    • f. een beschrijving van de deelnemende partijen, waaronder de kennis, ervaring en capaciteiten van de bij de uitvoering van de activiteiten betrokken partijen, die relevant is om de kwaliteit van de deelnemende partijen te kunnen beoordelen;

    • g. een beschrijving van de samenwerking en de governance;

    • h. een onderbouwing van de uitvoerbaarheid van de activiteiten, waaronder in elk geval indien relevant een beschrijving van de wijze waarop kennisverspreiding plaatsvindt en de omgang met intellectuele eigendomsrechten.

Artikel 14. Subsidievaststelling

  • 1 De subsidieontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling in uiterlijk dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kunnen bij de beschikking tot subsidieverlening een of meer andere tijdstippen worden bepaald, uiterlijk dertien weken na welke de subsidieontvanger een aanvraag om subsidievaststelling indient.

  • 3 Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 4 Een aanvraag tot subsidievaststelling bevat ten minste:

  • 5 De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de termijn voor het indienen ervan is verstreken.

  • 8 De artikelen 17a en 17b van de Financiële-verhoudingswet zijn van overeenkomstige toepassing op een subsidie, niet zijnde een specifieke uitkering, die is verstrekt aan een gemeente of provincie en artikel 34a van de Wet gemeenschappelijke regelingen is van overeenkomstige toepassing op een subsidie, niet zijnde een specifieke uitkering, die is verstrekt aan een openbaar lichaam of een bedrijfsvoeringsorganisatie, met dien verstande dat waar in die artikelen sprake is van specifieke uitkering, in plaats daarvan wordt gelezen: subsidie.

Artikel 15. Staatssteun

  • 1 Indien de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, gelezen in samenhang met artikel 3, vierde lid, staatssteun bevat, wordt deze gerechtvaardigd door artikel 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Indien de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, staatssteun bevat, wordt deze gerechtvaardigd door:

    • a. artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten;

    • b. artikel 26 van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur;

    • c. artikel 27 van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor de bouw, het upgraden of de exploitatie van innovatieclusters;

    • d. artikel 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor innovatie van kleine en middelgrote ondernemingen;

    • e. artikel 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor proces- en organisatie-innovatie.

Artikel 17. Aanwijzing toezichthouders

Als personen als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de wet, worden aangewezen de met toezicht belaste medewerkers van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 18. Vervaltermijn

Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2028, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

Artikel 19. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.

Artikel 20. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Nationaal Groeifonds.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 11 juli 2022

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

M.A.M. Adriaansens

Naar boven