3.2. Stelselkwaliteit en stelseltoezicht
3.2.1. Een stelsel van onderwijsvoorzieningen
In Nederland zorgt de overheid voor de inrichting en het functioneren van een stelsel
van onderwijsvoorzieningen. We willen als samenleving dat leerlingen kennis en vaardigheden
opdoen die bij hun mogelijkheden en talenten passen, zodat zij kunnen bijdragen aan
de samenleving en de arbeidsmarkt. Goed onderwijs is essentieel om ervoor te zorgen
dat alle kernfuncties van het onderwijs gerealiseerd worden. Dit is nodig voor een
pluriforme samenleving. Onderdeel van goed onderwijs is dat álle leerlingen zich maximaal
kunnen ontwikkelen en gelijke kansen hebben. Het gaat erom dat ons onderwijsstelsel
goed werkt en er voor alle leerlingen en studenten in slaagt de kernfuncties van het
onderwijs te realiseren: kwalificatie, socialisatie en allocatie, waaronder selectie
en gelijke kansen.
Binnen het stelsel van onderwijsvoorzieningen is er sprake van wederzijdse afhankelijkheid:
onderwijssectoren zijn nauw met elkaar en met andere voorzieningen in de samenleving
verweven. Belangrijke maatschappelijke problemen raken onderwijsinstellingen en ook
knelpunten op instellingsniveau en vragen om een breder stelselperspectief.
Om de werking van het stelsel te kunnen duiden, beschrijven we de kwaliteit van het
onderwijs als geheel aan de hand van de kernfuncties van het onderwijs (paragraaf
3.3). Zowel stelselkwaliteit als stelseltoezicht vindt een basis in de stelselverantwoordelijkheid
van de overheid (artikel 23, Grondwet en artikel 3, eerste lid, sub d, artikel 4, vierde lid en artikel 8, eerste lid, WOT). Hierbij gaat het om een stimulerende rol en de reflectieve functie van het toezicht.
We omschrijven stelselkwaliteit als de mate waarin het stelsel van besturen, scholen
en andere actoren erin slaagt de kernfuncties van het onderwijs (kwalificatie, socialisatie
en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen) met succes én in evenwicht te
realiseren. Deze kernfuncties nemen we in ons toezicht als uitgangspunt voor de omschrijving
van de kwaliteit van het onderwijsstelsel.
3.2.2. Stelseltoezicht
Het toezicht gaat uit van het belang dat de samenleving als geheel heeft bij het onderwijs:
het publieke belang. Als onderdeel daarvan geven we in het toezicht aandacht aan specifieke
kansen en bedreigingen, specifieke onderdelen van het stelsel of groepen leerlingen.
Als toezichthouder moeten we daarom weten hoe het onderwijs zich ontwikkelt, daarop
reflecteren en, als er iets niet goed loopt, de samenleving informeren. Wij vatten
stelseltoezicht dan ook op als het beschouwen van de werking en de kwaliteit van het
stelsel als geheel. Omdat dit het niveau van individuele besturen overstijgt, ondernemen
we activiteiten die tot doel hebben de werking en de kwaliteit van het stelsel te
stimuleren. We doorlopen een cyclus van waarnemen (monitoren), analyseren, agenderen
en stimulerend interveniëren en zien daarmee toe op de kwaliteit van het stelsel.
De uitkomsten van het stelseltoezicht zijn van belang voor de samenleving, het parlement
en de regering en helpen ons om gericht en slagvaardig toezicht uit te oefenen. Informatie
op stelselniveau laat zo zien hoe het totale onderwijsstelsel functioneert en met
welke problemen besturen en scholen te maken hebben. Bij besturen en scholen stellen
we deze problemen aan de orde en bespreken we hoe zij hiermee omgaan in een open gesprek.
Onderzoeken naar de kwaliteit van het stelsel doen we ook in samenhang met de onderzoeken
naar besturen en scholen. De informatie daaruit vormt een bron voor ‘De Staat van
het Onderwijs’, voor afzonderlijke publicaties (bijvoorbeeld themarapporten) en voor
stimulerende interventies.
Het stelseltoezicht is gebaseerd op de taken van de inspectie zoals beschreven in
de WOT. Zo ligt er een taak voor de inspectie in het rapporteren over de ontwikkeling van,
in bijzonder van de kwaliteit van, het onderwijs en over de uitoefening van de taken
door de instellingen, de samenwerkingsverbanden en de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven, in het bijzonder over de kwaliteit daarvan (artikel 3, eerste lid, sub d, WOT).
Vanuit onze ervaring in de onderwijspraktijk zien wij hierbij het verband met een
andere inspectietaak: het bevorderen van de ontwikkeling, in het bijzonder van de
kwaliteit, van het onderwijs aan en het bestuur van instellingen als bedoeld in de
onderwijswetten (artikel 3, eerste lid, sub b, WOT).
Ook is de taakuitoefening van de inspectie er mede op gericht betrokkenen te informeren
over de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit, van het onderwijs (artikel 4, vierde lid, WOT). Verder is omschreven dat “[d]e inspectie […] desgevraagd en uit eigen beweging
[rapporteert] aan Onze Minister over de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit,
van het onderwijs en doet op grond daarvan voorstellen die zij in het belang van het
onderwijs nodig acht” (artikel 8, eerste lid, WOT).
Hoewel stelseltoezicht een grondslag heeft in de WOT, verschilt het van het toezicht op besturen en scholen. In het toezicht op besturen
en scholen gaat het om toezicht op de naleving van onderwijswet- en regelgeving. Daarmee
kunnen we besturen en scholen, waar nodig, met onze oordelen en herstelopdrachten
aanzetten om het onderwijs te verbeteren. In het stelseltoezicht daarentegen kunnen
we stelselproblemen signaleren, agenderen en op diverse manieren stimuleren, maar daarbij geven we geen opdrachten tot herstel. Het gaat hierbij immers niet
om toezicht op naleving.
In hoofdstuk 2 gaven we aan dat het stelseltoezicht raakvlakken heeft met het toezicht
op besturen en scholen vooral waar het de ambities van besturen en scholen raakt.
Knelpunten op stelselniveau, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een themaonderzoek, kunnen
in dat geval aan de orde komen in het stimulerende toezicht op besturen en scholen.
3.3. Raamwerk voor stelselkwaliteit
Om de kwaliteit van het stelsel te monitoren, hanteren we een raamwerk. Dit raamwerk
beschrijft de werking en de kwaliteit van het stelsel aan de hand van de kernfuncties
van het onderwijs. Dit biedt focus voor het krijgen van zicht op de kwaliteit van
de werking van het stelsel als geheel en op de trends en knelpunten. Het raamwerk
geeft de thema’s aan voor de activiteiten die we ondernemen op het gebied van waarnemen,
analyseren en agenderen. Om de kwaliteit van het onderwijsstelsel op niveau te houden
en te bevorderen, zijn inspanningen nodig van alle betrokkenen samen. Daarbij helpt
het om de aandacht te richten op wat belangrijk is met het oog op de leerlingen en
de samenleving, maar ook op wat urgent is, gegeven de actuele ontwikkelingen en trends
op de langere termijn. We formuleren daarom focuspunten om andere actoren te stimuleren
om samen aan het oplossen van knelpunten te werken. Enkele voorbeelden: ‘Elke leerling
(digitaal) geletterd en gecijferd’, ‘Elke leerling krijgt gelijke kansen op een passend
aanbod’, ‘Leerlingen zijn toegerust om bij te dragen aan de samenleving’, ‘Leerlingen
slagen in het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt’ en ‘Leerlingen kennen zichzelf
en hun omgeving, en kunnen zelfstandig keuzes maken’. Deze vormen ook onderwerp van
gesprek met besturen en raken het onderwijs op de scholen.
In het onderstaande Raamwerk voor stelselkwaliteit hebben we de kernfuncties weergegeven.
In de beschrijving onderscheiden we drie kernfuncties: kwalificatie, socialisatie
en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen. Persoonsvorming maakt daarbij
onderdeel uit van de kernfunctie socialisatie. Naast de drie kernfuncties beschrijven
we ook de voorwaarden die cruciaal zijn voor realisatie van de kernfuncties. De beschrijving
geeft de essentie van de kernfunctie weer. In hoofdstuk 7 (Werkwijze) werken we uit
hoe we invulling geven aan het stelseltoezicht.
RAAMWERK VOOR STELSELKWALITEIT
Kernfunctie Kwalificatie
Het onderwijs brengt leerlingen kennis, houdingen en vaardigheden bij die aansluiten
bij de behoeften van de samenleving en bij de mogelijkheden en talenten van leerlingen.
|
Beschrijving
De leerprestaties en het bereikte niveau van alle leerlingen samen hebben een optimaal
niveau, voor diverse groepen en voor deelgebieden (vakken). Onderdeel daarvan is dat
elke leerling, naar zijn mogelijkheden, geletterd en gecijferd is. De leerprestaties
sluiten aan bij de behoefte van de samenleving, zodat elke leerling uiteindelijk goed
kan functioneren in de samenleving. In vergelijking met (eerdere) trends, nationaal
en internationaal, is er stabiliteit of een ontwikkeling in de richting van de ambities
van de samenleving. De kwaliteit van toetsing en examinering leidt tot relevante en
betrouwbare uitspraken op stelselniveau over niveau, prestaties en referentieniveaus
van leerlingen. De kwaliteit van het onderwijsaanbod omvat kennis, houding en (digitale)
vaardigheden en wordt regelmatig getoetst aan de actualiteit en aan (internationale)
wetenschappelijke maatstaven.
|
Kernfunctie Socialisatie
Het onderwijs draagt bij aan de verwerving van de sociale en maatschappelijke competenties
die nodig zijn om optimaal te kunnen deelnemen en bijdragen aan de samenleving.
|
Beschrijving
De kennis, houding en vaardigheden van leerlingen liggen op het niveau dat nodig is
om goed te kunnen functioneren in de pluriforme samenleving en de democratische rechtsstaat.
Het gaat daarbij om de sociale en maatschappelijke competenties en om de basiswaarden1 van de democratische rechtsstaat die nodig zijn om hieraan succesvol te kunnen deelnemen.
Bij de waardering van de bijdrage aan de samenleving zijn eerdere resultaten van het
onderwijsstelsel, internationale vergelijking en inhoudelijke eisen leidend, net als
de behoeften en ambities van de samenleving. Een vrije en pluriforme samenleving vraagt
om burgers die de democratische spelregels in acht nemen, zelfstandig kunnen oordelen,
verantwoordelijkheid willen nemen en die toegerust zijn om op een goede manier met
diversiteit om te gaan.
|
1
Uitwerking burgerschap en basiswaarden
De standaarden hebben betrekking op aspecten van kwaliteit, waaronder het onderwijs
gericht op bevordering van burgerschap. Hieronder wordt aangegeven in welke standaarden
onderdelen van burgerschap aan de orde zijn en geven we met enige nadere uitwerking
(A) een overzicht van de inrichting van het toezicht op basiswaarden (B).
Het toezicht op burgerschap is integraal onderdeel van het inspectietoezicht en omvat,
al naar gelang de situatie, aandacht voor een of meer onderdelen, en krijgt aandacht
als apart thema of in samenhang met andere aspecten van kwaliteit.
A. Bevordering burgerschap
De wettelijke burgerschapsopdracht bepaalt dat onderwijs actief burgerschap en sociale
cohesie bevordert. Bij het toezicht hanteert de inspectie geen ‘eigen’ eisen; alleen
de wet is uitgangspunt, die bevat minimumeisen. Dat betekent dat zolang scholen aan
wettelijke eisen voldoen, invullingen gekozen kunnen worden die passen bij de school.
De wettelijke eisen zijn in de standaarden verwerkt en deze zijn hieronder weergegeven.
Standaarden schoolniveau
OP1 Aanbod
OP2 Zicht op ontwikkeling en begeleiding
OP3 Pedagogisch-didactisch handelen
VS1 Veiligheid
VS2 Schoolklimaat
OR2 Sociale en maatschappelijke competenties
SKA1 Visie, ambities en doelen
SKA2 Uitvoering en kwaliteitscultuur
SKA3 Evaluatie, verantwoording en dialoog
Standaarden bestuursniveau
BKA1 Visie, ambities en doelen
BKA2 Uitvoering en kwaliteitscultuur
BKA3 Evaluatie, verantwoording en dialoog
De wet vraagt:
1) Actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze te
bevorderen (standaarden OP1, OP2, OR2).
waarbij de volgende elementen op herkenbare wijze terugkomen in het onderwijs:
2) kennis van en het respect voor basiswaarden van de democratische rechtsstaat worden
bevorderd (standaarden OP1, VS1, VS2);
2) sociale en maatschappelijke competenties worden ontwikkeld (standaarden OP1, VS2);
3) de schoolcultuur is in overeenstemming met basiswaarden, leerlingen worden gestimuleerd
daarmee te oefenen en de school draagt zorg voor een veilige omgeving waarin leerlingen
en personeel zich geaccepteerd voelen (standaarden OP3, VS1, VS2).
Toelichting
Ad 1) Standaarden Aanbod, Zicht op ontwikkeling en begeleiding en Sociale en maatschappelijke
competenties (OP1, OP2, OR2):
De inspectie stelt vast of het onderwijs doelgericht, samenhangend en herkenbaar is,
en de school de leerresultaten op betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart brengt.
Of het onderwijs doelgericht is, blijkt uit de formulering van geconcretiseerde leerdoelen
die de school bereiken wil voor bevordering van basiswaarden en sociale en maatschappelijke
competenties. Of het onderwijs samenhangend is, blijkt uit de logische opbouw van
de leerstof en aanpak waarmee de school de leerdoelen bereiken wil. Of het onderwijs
gericht op bevordering van burgerschap herkenbaar is, blijkt uit de realisering van
de geplande leerstof en aanpak. Of de school de leerresultaten op betrouwbare en inzichtelijke
wijze in kaart brengt, blijkt uit dat de school over gegevens beschikt die een adequaat
beeld van de resultaten geven, zodanig dat beoordeeld kan worden of de school haar
leerdoelen realiseert.
Ad 2) en 3) Standaarden Aanbod, Veiligheid, Schoolklimaat (OP1, VS1, VS2):
De inspectie stelt vast of het onderwijs gericht is op bevordering van basiswaarden
en sociale en maatschappelijke competenties, en uitgaat van het uitgangspunt van gelijke
behandeling van gelijke gevallen. Of het onderwijs gericht is op basiswaarden blijkt
uit aandacht voor bevordering van kennis van, respect voor en handelen vanuit basiswaarden
(zie B). Of het onderwijs gericht is op ontwikkeling van sociale en maatschappelijke
competenties blijkt uit aandacht van de school voor de competenties die de leerling
in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische
samenleving. De school kan hier eigen keuzes maken. Daarnaast zijn er de kerndoelen
op het sociale en maatschappelijke domein. Scholen geven bij de vormgeving van aanbod
en aanpak blijk van inzicht in de leerlingenpopulatie en de leefwereld van de leerlingen.
Ad 4) Standaarden Pedagogisch-didactisch handelen, Veiligheid en Schoolklimaat (OP3,
VS1, VS2):
De inspectie stelt vast of het bestuur zorg draagt voor een schoolklimaat dat in overeenstemming
is met de basiswaarden, waarin leerlingen oefenmogelijkheden wordt geboden en voor
een veilig, inclusief schoolklimaat waarin allen zich geaccepteerd voelen. Of wordt
gezorgd voor bedoeld schoolklimaat blijkt uit uitvoering van beleid waardoor het bestuur
daarin inzicht heeft en zo nodig verbeteringen realiseert. Of het schoolklimaat in
overeenstemming is met basiswaarden blijkt uit het voorleven van basiswaarden en de
afwezigheid van strijdigheid met basiswaarden. Of het schoolklimaat leerlingen oefenmogelijkheden
biedt, blijkt uit situaties waarin leerlingen worden gestimuleerd met basiswaarden
te oefenen. Of sprake is van een veilig, inclusief schoolklimaat blijkt uit informatie
die inzicht geeft in de mate waarin leerlingen en personeel zich geaccepteerd voelen.
Via de standaarden voor kwaliteitszorg van bestuur en school (standaarden SKA1-3;
BKA1-3) beoordeelt de inspectie tenslotte of het onderwijs aan de wettelijke eisen
voldoet en het bestuur haar zorgplicht hieromtrent realiseert (standaarden SKA1-3;
BKA1-3).
B. Basiswaarden van de democratische rechtsstaat
Bevordering van basiswaarden vormt een belangrijk aspect van de wettelijke burgerschapsopdracht.
Basiswaarden van de democratische rechtsstaat (hierna: basiswaarden) weerspiegelen
de algemene, breed erkende essentiële waarden waarop onze democratische manier van
samenleven is gebaseerd. Ze zijn breed gelegitimeerd, verankerd in de nationale en
internationale rechtsorde en neergelegd in onder meer de Nederlandse Grondwet en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Basiswaarden zijn kort gezegd
basale, minimale en breed onderschreven waarden die de democratische rechtsstaat schragen.
De basiswaarden waarom het in het onderwijs gaat, zijn vastgelegd en uitgewerkt in
het wettelijk kader in de gewijzigde burgerschapsopdracht in de onderwijswetten voor
funderend onderwijs (Gewijzigd voorstel van wet, 17 november 2020. Tweede Kamer der
Staten-Generaal, vergaderjaar 2020-2021, 35 352 nr. 2; memorie van toelichting en
Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar
2019–2020, 35 352 nr. 3 en nr. 6). Die uitwerking vormt het (hiertoe begrensde) uitgangspunt
voor het inspectietoezicht op basiswaarden. De navolgende uitwerking en formuleringen
zijn aan dit wettelijk kader ontleend.
Basiswaarden van de democratische rechtsstaat
Het respect voor de menselijke waardigheid zonder onderscheid des persoons staat aan
de basis van de drie basiswaarden van de democratische, pluriforme en Nederlandse
rechtsstaat: vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. De basiswaarde vrijheid
wordt bevorderd door aandacht voor vrijheid van meningsuiting en autonomie. Gelijkwaardigheid
wordt bevorderd in de vorm van het gelijkheidsbeginsel en het afwijzen van discriminatie.
Solidariteit wordt bevorderd door verdraagzaamheid, begrip en verantwoordelijkheidsbesef
en het afwijzen van onverdraagzaamheid.
Dit betekent dat scholen aandacht besteden aan vrijheid van meningsuiting, het gelijkheidsbeginsel,
begrip, verdraagzaamheid, het afwijzen van onverdraagzaamheid en discriminatie, en
autonomie en verantwoordelijkheidsbesef. Deze elementen vormen in de onderwijspraktijk
de minimale kern waaraan een school moet voldoen bij de bevordering van respect voor
en de kennis van basiswaarden.
De burgerschapswet creëert geen nieuwe basiswaarden. Ook onder de eerdere wettelijke
opdracht was sprake van bevordering van deze basiswaarden. Wel is het gewicht daarvan
groter geworden. In aansluiting bij deze wettelijke kaders en ter bevordering van
de continuïteit voor onderwijspraktijk en inspectietoezicht wordt in de op praktijk
gerichte operationalisering uitsluitend uitgegaan van de volgende uitwerkingen. Deze
uitwerkingen zijn gericht op concrete toepassing in de dagelijkse schoolpraktijk en
geformuleerd op voor alle betrokkenen (inclusief leerlingen) toegankelijke wijze:
• Vrijheid van meningsuiting betekent dat je mag zeggen of schrijven wat je denkt
of tegen de opvatting van anderen in mag gaan. Iedereen mag dus ook zijn of haar geloof
uitdragen, of zijn of haar mening aan anderen voorhouden. Daarbij moet je je wel houden
aan de wet.
• Het gelijkheidsbeginsel (ook wel gelijkheid of gelijkwaardigheid genoemd) betekent
dat mensen van gelijke waarde zijn. Daarbij maakt het niet uit wat je denkbeelden
zijn of wat je gelooft. Je hoeft niet te vinden dat die denkbeelden of gebruiken zelf
waardevol zijn, maar wel dat mensen met andere denkbeelden en gebruiken niet minder
waard zijn dan jij of dan jouw groep.
• Begrip voor anderen betekent dat je probeert te begrijpen waarom mensen of groepen
bepaalde denkbeelden of gebruiken hebben: wat is de achtergrond daarvan en waarom
is dat belangrijk voor een ander?
• Verdraagzaamheid (ook wel tolerantie genoemd) betekent dat je de mening of het gedrag
van een ander accepteert, ook al ben je het er helemaal niet mee eens. En het betekent
ook dat je iedereen de ruimte wilt geven om zo’n mening of zulk gedrag te hebben.
Natuurlijk moet iedereen zich daarbij wel houden aan de wet.
• Afwijzen van onverdraagzaamheid: onverdraagzaamheid (ook wel intolerantie genoemd)
is het tegenovergestelde van tolerantie. Het betekent dat je vindt dat andere mensen
of groepen, dingen waar jij het niet mee eens bent niet zouden mogen denken of doen;
en dat je het niet nodig vindt dat ieder de ruimte krijgt om zo’n mening of zulk gedrag
te hebben.
• Afwijzen van discriminatie: discriminatie betekent dat mensen of groepen bij anderen
achtergesteld worden of dat je vindt dat er voor mensen met andere denkbeelden of
gebruiken niet zoveel ruimte hoeft te zijn of dat die denkbeelden of gebruiken misschien
zelfs verboden moeten worden.
• Autonomie betekent dat iedereen zelf kan bepalen wie hij/zij wil zijn en hoe hij/zij
zijn/haar leven wil leiden. Iedereen is dus bijvoorbeeld vrij om zelf te bepalen welke
denkbeelden of welk geloof voor hem/haar belangrijk zijn/is. Daarbij moet je je wel
houden aan de wet.
• Verantwoordelijkheidsbesef betekent dat mensen verantwoordelijkheid willen nemen
voor wat ze zeggen en doen (en wat ze niet zeggen en doen) en dat ze daarbij rekening
willen houden met wat dat voor anderen betekent. Daarbij is vooral belangrijk dat
je probeert anderen niet te schaden en dat je de samenleving en de democratie wilt
helpen om goed te functioneren. Hoe je dat doet, mag iedereen zelf weten.
Reikwijdte
Actieve bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat neemt binnen
de wettelijke opdracht een centrale plaats in. Van scholen wordt verwacht dat zij
werken aan borging en overdracht van de basiswaarden. Ten overvloede zij daarbij opgemerkt
dat uit deze opdracht ook volgt dat onderwijs of handelen van de school niet in strijd
met basiswaarden kan zijn. Goed burgerschapsonderwijs sluit aan bij de leefwereld
van leerlingen en de interesses, problemen en risico’s die hiermee gepaard gaan. Uitgangspunt
bij het toezicht is dat scholen blijk geven van inzicht in hun leerlingenpopulatie
en hun leefwereld en dit, indien nodig, vertalen naar het onderwijs. Verder is van
belang dat basiswaarden structureel onderdeel zijn van de schoolcultuur en dat deze
daarmee in overeenstemming is. De inspectie ziet toe op de naleving daarvan via de
zorg van het bestuur voor een schoolcultuur waarin alle betrokkenen basiswaarden als
centrale spelregels hanteren en voorleven en voor een omgeving waarin leerlingen worden
gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met basiswaarden.
Kernfunctie Allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen
Leerlingen volgen een onderwijsloopbaan die past bij hun mogelijkheden en talenten
én bij de arbeidsbehoeften van de samenleving.
|
Beschrijving
Het onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen een passende onderwijsloopbaan volgen en
een gelijke kans hebben om terecht te komen op het onderwijstype dat bij hen past.
Het onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen slagen in het (vervolg)onderwijs en een
diploma halen waarmee ze een passende plek op de arbeidsmarkt of een passende vervolgbestemming
vinden. De advisering, schoolkeuze, overgangen en aansluiting binnen het (passend)
onderwijs zijn doelmatig en werpen geen belemmeringen op voor doorstroom. Met andere
woorden: het onderwijs is in gelijke mate toegankelijk en beschikbaar voor alle leerlingen
die er gezien hun mogelijkheden thuishoren. In vergelijking met (eerdere) trends,
nationaal en internationaal, is er stabiliteit of een ontwikkeling in de richting
van de ambities van de samenleving.
|
Voorwaarden voor realisatie van de kernfuncties
Het onderwijs is zodanig toegerust en georganiseerd dat het voor continuïteit kan
zorgen en kan bijdragen aan de drie kernfuncties.
|
Beschrijving
Het onderwijs heeft zich zo georganiseerd dat het in staat is in een gezamenlijke
dynamiek en samenwerking de drie kernfuncties van het stelsel te realiseren. Goede
sturing en visie op wat bereikt moet worden zijn daarbij van belang. Ook samenwerking
tussen instellingen, zoals bijvoorbeeld ten gunste van de realisatie van passend onderwijs,
is zodanig dat ze bijdraagt aan de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen. Middelen
en mogelijkheden worden voldoende ingezet en benut. Er is voldoende personeel dat
is toegerust voor de gevraagde onderwijstaken. Het niveau van middelen, organisatiewijze
en personeel ligt op een geaccepteerd niveau in vergelijking met (eerdere) trends,
nationaal en internationaal, of ontwikkelt zich in de richting van de ambities van
de samenleving.
|