2. Jaarrekening
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
2.3. Exploitatierekening met toelichting
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
De publieke media-instelling neemt in haar jaarrekening de exploitatierekening op
conform Model II. Daarbij geeft de publieke media-instelling inzicht in de herkomst
van baten en lasten van de publieke media-instelling.
In de toelichting op de exploitatierekening conform Model IV blijken de afzonderlijke
exploitaties van de instelling, gesplitst in algemene televisie- en radioprogrammakanalen
(zie artikel 2.50 e.v. Mediawet 2008), overig media-aanbod, neven- en verenigingsactiviteiten en organisatiekosten (bij
landelijke publieke media-instellingen) of indirecte kosten (bij Ster). De posten
worden conform de indeling van modellen Va en Vb gerubriceerd. Daarbij is per post
de aansluiting met de categoriale indeling vermeld.
De NPO dient op grond van artikel 2.2, tweede lid, onderdeel i Mediawet 2008 zorg te dragen voor de geïntegreerde financiële verslaglegging en verantwoording.
Om op transparantere wijze inzicht te geven in deze geïntegreerde financiële verslaggeving
worden tussen landelijke media-instellingen, dan wel tussen landelijke publieke media-instellingen
en NPO onderling gefactureerde bedragen verrekend met de kosten en niet verantwoord
als opbrengsten.
2.3.1. Baten media-aanbod
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
Grondslagen
Onder baten media-aanbod wordt verstaan alle middelen die door de raad van bestuur
van de NPO ter beschikking zijn gesteld voor de verzorging van media-aanbod en in
het boekjaar volledig zijn toegekend, of rechtstreeks door het ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) beschikbaar worden gesteld aan de NPO.
Toelichting
In de toelichting op de exploitatierekening conform Model IV worden de baten media-aanbod
verantwoord in televisie- en radioprogrammakanalen (zie artikel 2.50 e.v. Mediawet 2008), overig media-aanbod en organisatiekosten. Neven- en verenigingsactiviteiten zijn
hiervan uitgesloten. De baten media-aanbod worden in Model IV onderverdeeld naar de
volgende categorieën:
-
• Vergoedingen OCW
Gelden die rechtstreeks door OCW beschikbaar zijn gesteld.
-
• Omroepbrede middelen
Alle verstrekkingen niet zijnde programmabudget die vanuit de raad van bestuur van
de NPO beschikbaar worden gesteld voor de verzorging van media-aanbod, inclusief door
de NPO ontvangen baten in het kader van gemeenschappelijke belangen belangenbehartiging.
-
• Inzet overgedragen reserve media-aanbod
De overgedragen reserve media-aanbod (zie 2.2.6.3) dient conform artikel 2.176, eerste lid, Mediawet 2008 in een volgend kalenderjaar besteed te worden aan de doelen waarvoor zij oorspronkelijk
bestemd zijn, tenzij de minister van OCW op verzoek van de raad van bestuur van de
NPO ontheffing heeft verleend om de gereserveerde middelen geheel of gedeeltelijk
niet in het volgende kalenderjaar te besteden aan de doelen waarvoor zij oorspronkelijk
zijn bestemd (artikel 2.176 tweede lid, Mediawet 2008).
2.3.2. Directe kosten media-aanbod
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
Grondslagen
Uit de Mediawet 2008 volgt de verplichting dat de kosten van de verzorging van media-aanbod worden verantwoord
door de landelijke publieke media-instellingen. De directe kosten omvatten de personele
kosten van eigen medewerkers en overige medewerkers, de facilitaire kosten en de overige
programmakosten.
Toelichting
Onder directe kosten worden die kosten verstaan die samenhangen met de kernactiviteiten
van de organisatie. Het gaat hierbij om activiteiten die gericht zijn op de voortbrenging
van een of meerdere producten. Er is sprake van een product bij de publieke media-instellingen,
indien het onderdeel uitmaakt van het media-aanbod. Bij de publieke media-instellingen
wordt het media-aanbod namelijk beschouwd als een verzameling van verschillende producten.
In model IX worden de directe kosten (zijnde de som der bedrijfslasten) voor Televisie,
Radio en Overig Media-aanbod inzichtelijk gemaakt per domein. Hierbij wordt de Crossmediale
Content Classificatie gehanteerd die door de NPO omroepbreed is vastgesteld. De toerekening van de programma-onafhankelijke directe kosten aan de domeinen dient
plaats te vinden op bedrijfseconomische grondslagen.
Indien zich onder de directe kosten media-aanbod bijzondere posten bevinden die zich
kwalificeren als frictiekosten conform de van toepassing zijnde frictiekostenregeling
van OCW, dan worden deze kosten niet toegerekend aan de hiervoor genoemde domeinen.
In dat geval worden aard en omvang van deze kostenposten separaat nader toegelicht.
2.3.3. Organisatiekosten
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
Grondslagen
Alle kosten van de publieke media-instellingen die niet rechtstreeks samenhangen met
de kernactiviteiten van de organisatie en dus verband houden met ondersteunende activiteiten,
worden aangemerkt als organisatiekosten. De Ster gebruikt de term ‘indirecte kosten’
in plaats van ‘organisatiekosten’.
De organisatiekosten en de vergoeding ervan worden in een aparte kolom ingevuld (zie
model IV). De lasten op de platforms, nevenactiviteiten en verenigingsactiviteiten
bestaan dus alleen nog maar uit directe kosten. Op de laatste kostenregel ‘Toerekening
organisatiekosten’ kunnen organisatiekosten toegerekend worden aan de verenigings-
en nevenactiviteiten. De toerekening van de organisatiekosten aan neven- en verenigingsactiviteiten
dient plaats te vinden op bedrijfseconomische grondslagen.
De basis voor toerekening van organisatiekosten aan nevenactiviteiten en verenigingsactiviteiten
is de kostprijs. Voor de toerekening van organisatiekosten worden de volgende organisatiekostensoorten
onderscheiden:
Bij de toerekening van organisatiekosten aan neven- en verenigingsactiviteiten worden
enkele van de in model Vb gedefinieerde categorieën organisatiekosten uitgezonderd.
Dit betreft mediaspecifieke overhead die ook voorheen niet is toegerekend aan neven-
en verenigingsactiviteiten. Het betreft de rubrieken A2, A9, A10, B1 t/m B4 en dat
deel van de onder rubriek C begrepen huisvestingskosten, die samenhangen met het gebruik
van het bedrijfspand
voor mediaspecifieke activiteiten.
De hiervoor genoemde organisatiekostensoorten worden hierna toegelicht.
2.3.3.1. Personele organisatiekosten
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
Grondslagen
Voor de toerekening van de personele organisatiekosten wordt de opslagcalculatiemethode
gehanteerd. Grondslag voor het opslagpercentage is de verhouding tussen de personele
organisatiekosten, verminderd met de personele kosten in de uitzonderingsrubrieken,
en de directe personele kosten, verhoogd met personele lasten in de uitzonderingsrubrieken.
Voorbeeld 1:
|
|
A:
|
Totaal directe personele kosten
|
€ 100
|
|
Totaal personele organisatiekosten
|
€ 10
|
|
De opslag (A) voor de personele organisatiekosten is dan 10/100 = 10%
|
|
|
De neven- of verenigingsactiviteit heeft € 40 directe personele kosten. Hierop wordt
opslag A toegepast. In dit voorbeeld is dat 10% van € 40 = € 4.
|
2.3.3.2. Huisvestingkosten
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
Grondslagen
De toerekening van de huisvestingskosten voor niet media-specifiek gebruik vindt plaats
op basis van de door de nevenactiviteit of verenigingsactiviteit gebruikte vloeroppervlakte
(m2).
Voorbeeld 2:
|
|
B:
|
Totale vloeroppervlakte bedraagt
|
150m2
|
|
De neven- of verenigingsactiviteit gebruikt hiervan
|
15m2
|
|
De toerekening (B) voor de huisvestingskosten is dan 15/150 = 10%.
|
|
|
|
Totale huisvestingskosten bedragen € 100. Dan wordt de toerekening B toegepast. In
dit voorbeeld is dat 10% van € 100 = € 10.
|
|
2.3.3.3. Overige algemene organisatiekosten
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
Grondslagen
Voor de toerekening van de overige algemene organisatiekosten wordt (conform de personele
organisatiekosten) de opslagcalculatiemethode gehanteerd. Grondslag voor het opslagpercentage
is de verhouding tussen de algemene organisatiekosten, verminderd met de overige kosten
in de uitzonderingsrubrieken, en de directe overige algemene kosten verhoogd met de
overige kosten in de uitzonderingsrubrieken.
Voorbeeld 3:
|
|
C:
|
Totaal facilitaire kosten en overige directe kosten
|
€ 50
|
|
Totaal overige algemene organisatiekosten
|
€ 10
|
|
De opslag (C) voor de overige algemene organisatiekosten is dan 10/50 = 20%
|
|
De neven- of verenigingsactiviteit heeft € 15 directe facilitaire kosten en overige
kosten. Hierop wordt opslag C toegepast. In dit voorbeeld is dat 20% van € 15 = € 3.
|
2.3.4. Lasten onafhankelijk product
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
Toelichting
Door de landelijke publieke media-instellingen wordt in de toelichting een opgave
verstrekt van de totale lasten, zoals opgenomen in de exploitatierekening van het
betreffende boekjaar, die samenhangen met de verzorging van media-aanbod dat bestaat
uit Europese producties die kunnen worden aangemerkt als onafhankelijke productie
als bedoeld in de artikelen 2.115 tot en met 2.121 Mediawet 2008.
De NPO rapporteert jaarlijks vóór 1 juli aan het Commissariaat hoeveel procent van
het totaal van de budgetten, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, Mediawet 2008 (met uitzondering van onderdeel e) die ter beschikking zijn gesteld voor het verzorgen
van media-aanbod, is besteed aan Europese producties als bedoeld in de artikelen 2.116 tot en met 2.121 Mediawet 2008 die kunnen worden aangemerkt als onafhankelijke productie. Hiervoor gebruikt de NPO
de opgaven van de landelijke publieke media-instellingen.
2.3.5. Programmagebonden eigen bijdragen
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
Grondslag
Model II en IV schrijven voor dat in de exploitatierekening in aanvulling op de andere
baten specifiek wordt gerapporteerd over de programmagebonden eigen bijdragen. Het
gaat hierbij om inkomsten die direct gerelateerd zijn aan een specifiek programma,
zoals sponsoring en bijdragen van derden.
Toelichting
Onder verwijzing naar de artikelen 2.106 t/m 2.114 Mediawet 2008 wordt jaarlijks een gespecificeerd overzicht conform Model VII verstrekt van alle
sponsorbijdragen en andere bijdragen van derden die in het boekjaar in de exploitatierekening
zijn verantwoord voor de verspreiding van media-aanbod.
Sponsoring is het verstrekken van financiële of andere bijdragen door een onderneming
of een natuurlijke persoon, die zich gewoonlijk niet bezighoudt met de vervaardiging
van mediadiensten of media-aanbod, ten behoeve van de totstandkoming of aankoop van
media-aanbod teneinde de verspreiding daarvan naar het algemene publiek of een deel
daarvan te bevorderen of mogelijk te maken (artikel 1.1, eerste lid, Mediawet 2008).
Onder sponsoring van media-aanbod wordt niet verstaan het verstrekken van een bijdrage
ten behoeve van de totstandkoming of aankoop van media-aanbod door:
-
a. overheidsinstellingen en andere instellingen die geen particuliere onderneming uitoefenen;
-
b. de publieke media-instelling die het media-aanbod, waarvoor de bijdrage wordt verstrekt,
verzorgt;
-
c. de (co)producent die zich gewoonlijk bezighoudt met de vervaardiging van mediadiensten
of media-aanbod en geheel of gedeeltelijk is belast met de productie van het media-aanbod
waarvoor de bijdrage wordt verstrekt;
-
d. het NPO-fonds, Het NPO-fonds is onderdeel van de NPO en stimuleert hoogwaardige dramaproducties,
documentaires en talentontwikkeling bij de publieke omroep, uitgezonden en geplaatst
via radio, televisie en online. Alleen landelijke publieke omroepen kunnen aanvragen
indienen bij het fonds.
Het overzicht conform Model VII wordt ook ingevuld voor het in de voorraad opgenomen,
maar nog niet verspreid media-aanbod. Als laatste wordt het overzicht ook ingevuld
voor de bijdragen voor verspreid media-aanbod die direct door een buitenproducent
zijn ontvangen en niet door de publieke media-instelling die het media-aanbod heeft
verzorgd.
Sponsorbijdragen en andere bijdragen van derden worden direct met de publieke media-instelling
verrekend, zodat deze bijdragen als inkomsten in de exploitatierekening van de publieke
media-instelling worden verantwoord. Het in mindering brengen van deze bijdragen op
de kosten van verzorging van media-aanbod is niet toegestaan. Als bijdragen voor verzorgd
media-aanbod toch direct zijn uitbetaald aan de buitenproducent en niet aan de publieke
media-instelling die het media-aanbod heeft verspreid, dan blijft de publieke media-instelling
verantwoordelijk voor de verantwoording van deze bijdragen in de toelichting op de
jaarrekening.
2.3.6. Bartering
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
Grondslagen
Na afloop van een boekjaar worden bartertransacties verantwoord in de exploitatierekening.
Baten uit bartering dienen afzonderlijk te worden verantwoord in de exploitatierekening
op basis van de geldelijke waarde van de ontvangen goederen of diensten. De lasten
worden opgenomen onder de relevante kostenposten in de exploitatierekening op basis
van de geldelijke waarde van de geleverde goederen of diensten.
De omvang van de baten wordt bepaald op de reële waarde van de ontvangen zaken of
diensten, vermeerderd of verminderd met eventuele ontvangen of betaalde liquide middelen
of activa die op zeer korte termijn liquide te maken zijn. Indien de reële waarde van de ontvangen zaken of diensten niet betrouwbaar kan worden
bepaald, worden de baten bepaald op de reële waarde van de geruilde zaken of diensten,
vermeerderd of verminderd met eventuele betaalde of ontvangen liquide middelen of
activa die op zeer korte termijn liquide te maken zijn.
In de exploitatierekening worden de baten en lasten van alle bartertransacties verantwoord,
ongeacht de aard en reële waarde van de bartertransactie. Voor de volledigheid wordt
hierbij vermeld dat dit in tegenstelling is tot de RJ (RJ 270.108), waarbij een bartertransactie
met een gelijke aard en reële waarde niet wordt beschouwd als een transactie die een
opbrengst genereert.
Toelichting
Bartering is te omschrijven als ruilhandel met gesloten beurzen tussen een publieke
media-instelling en een externe contractpartij. Een belangrijke voorwaarde bij deze
ruilhandel is dat de geleverde goederen of diensten ondanks de gelijke geldelijke
waarde toch over en weer gefactureerd worden. De facturering is van belang in verband
met zowel mediarechtelijke als belastingtechnische eisen. Het Commissariaat heeft
hierover een beleidsbrief opgesteld, waarvan artikelen 48, 55, eerste lid, en 57c,
eerste lid, Mediawet 2008 de grondslag vormen. In de financiële administratie dienen alle bartertransacties intracomptabel (dus
verwerkt in het grootboek) te worden vastgelegd. Het is niet toegestaan om bartertransacties
uitsluitend extracomptabel vast te leggen.
De hiervoor genoemde beleidsbrief van het Commissariaat schrijft de toepassing van
een model toe (‘Model Bartering Contracten’) als onderdeel van de additionele informatie.
Dit model wordt gebruikt als toelichting in de jaarrekening op de verantwoorde baten
en/of lasten als gevolg van bartertransacties en is in dit Handboek opgenomen als
model VIII.
2.3.7. Nevenactiviteiten en verenigingsactiviteiten
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
Grondslagen
Voor nevenactiviteiten en verenigingsactiviteiten wordt altijd een gescheiden administratie
gevoerd. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.135, eerste lid, Mediawet 2008 worden de inkomsten uit neven- en verenigingsactiviteiten (waaronder inkomsten uit
vermogen) aangewend voor de verzorging van media-aanbod van de publieke media-instelling.
Dit betreft ook de gerealiseerde koerswinsten, ofwel het verschil tussen de verkoopopbrengst
en de boekwaarde van financiële belangen in derden. Genomen koersverliezen kunnen
eerst met gerealiseerde koerswinsten worden verrekend alvorens saldering met andere
verenigingsgebonden baten en lasten plaatsvindt.
De exploitatie van programmabladen is een nevenactiviteit, de inkomsten hieruit worden
gerapporteerd via de post ‘Opbrengsten Programmabladen’. Andere inkomsten uit nevenactiviteiten
worden gerapporteerd via de post ‘Opbrengst overige nevenactiviteiten’.
Toelichting
De toelichting op de posten ‘Opbrengsten Programmabladen’ en ‘Opbrengst overige nevenactiviteiten’
dient inzicht geven in de opbrengsten per cluster van activiteiten, waarbij activiteiten
van gelijke aard worden geclusterd.
Hierbij wordt gebruik gemaakt van model VI. Het overzicht van Model VI wordt ingevuld
voor ieder cluster van nevenactiviteiten conform de beleidsbrieven van het Commissariaat
inzake clusterindeling nevenactiviteiten. Voor programmabladen en deelnemingen wordt
een exploitatie per individuele activiteit (programmablad, deelneming) aangeleverd.
Dit geldt tevens voor (experimentele) nevenactiviteiten (zoals publiek-private samenwerkingsverbanden
die kwalificeren als nevenactiviteit) die niet in één van de clusters zijn opgenomen.
Indien de exploitatie van een individuele nevenactiviteit in een boekjaar niet kostendekkend
is, wordt deze nevenactiviteit separaat verantwoord. Daarbij dient tevens de volgende
informatie per niet-kostendekkende nevenactiviteit te worden verstrekt:
-
• naam en omschrijving nevenactiviteit;
-
• startdatum nevenactiviteit;
-
• exploitatieoverzicht huidig boekjaar.
De beleidsregels inzake nevenactiviteiten van het Commissariaat worden in dit kader
gevolgd.
De programmabladabonnements- en lidmaatschapsgelden worden van elkaar gescheiden.
De toegerekende opbrengsten en kosten worden in de toelichting separaat zichtbaar
gemaakt volgens de voorschriften van het Commissariaat inzake ontkoppeling van abonnements-
en lidmaatschapsgelden. Die betreffen de overheveling naar de vereniging van de lidmaatschapsgelden,
begrepen in de abonnementsprijs, en kosten van het programmablad. De voorschriften
van de ontkoppeling zijn opgenomen op de website van het Commissariaat.
2.3.8. Verstrekkingen zendgemachtigden
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
Grondslagen
De NPO is verantwoordelijk voor het beheer van omroepmiddelen die zijn toegewezen
aan de landelijke publieke media-instellingen (met uitzondering van de Ster). In de
praktijk betekent dit dat de NPO de verstrekking van omroepmiddelen aan hen verzorgt.
De door OCWbeschikbaar gestelde gelden worden in de jaarrekening van de NPO als baten
verantwoord in de exploitatierekening. De verstrekkingen aan de landelijke publieke
media-instellingen worden in de jaarrekening van de NPO verantwoord als lasten onder
de post ‘Verstrekkingen zendgemachtigden’ in de exploitatierekening.
Toelichting
Model IX maakt inzichtelijk ten behoeve van welke domeinen en welke platforms de verstrekkingen
zendgemachtigden zijn toegekend.
2.3.9. Financieel resultaat
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
Toelichting
Het financiële resultaat wordt in de toelichting gespecificeerd conform het volgende
overzicht:
|
Boekjaar
|
Voorgaand boekjaar
|
Opbrengst van vorderingen die tot de vaste activa behoren
|
|
|
Rentebaten en inkomsten uit beleggingen
|
|
|
Waardeverandering van vorderingen die tot de vaste activa behoren
|
|
|
Gerealiseeerde waardeverandering van beleggingen resp. effecten
|
|
|
Ongerealiseerde waardeverandering van beleggingen resp. effecten1
|
|
|
Ongerealiseerde waardeverandering van materiële vaste activa2
|
|
|
Rentelasten en soortgelijke kosten (-/-)
|
|
|
1 Ongerealiseerde waardemutaties worden verwerkt via de exploitatierekening indien
sprake is van onvoldoende Reserve Koersverschillen Beleggingen.
2 Ongerealiseerde waardemutaties worden verwerkt via de exploitatierekening indien
sprake is van onvoldoende Herwaarderingsreserve Materiële Vaste Activa.
2.3.10. Vennootschapsbelasting
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
Toelichting
Voor zover een organisatie vennootschapsbelasting verantwoordt, wordt deze opgenomen
in model I en II van de jaarrekening. In Model IV is de verwerking afhankelijk van de oorsprong
van het fiscaal belastbare resultaat.
2.3.11. Aantal fte
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
Toelichting
Het aantal medewerkers in Full Time Equivalent (fte) dat ultimo boekjaar in dienst
is bij de publieke media-instelling wordt aangegeven in de toelichting conform Model
II en Model IV. Dit geldt ook voor het gemiddelde aantal medewerkers in Full Time
Equivalent (fte) dat gedurende het boekjaar in dienst is geweest bij de publieke media-instelling.
Ook het gemiddelde aantal fte wordt aangegeven in Model II en Model IV.
2.3.12. Bezoldiging
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
Hierbij gelden regels in verband met:
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
Toelichting
In de toelichting van de jaarrekening wordt overeenkomstig artikel 2:383 BW opgave gedaan van de bezoldiging van de gezamenlijke bestuurders en gewezen bestuurders
en, afzonderlijk, voor de gezamenlijke toezichthouders en gewezen toezichthouders.
De bedragen worden in het boekjaar ten laste van de publieke media-instelling verantwoord.
Op overeenkomstige wijze wordt afzonderlijk opgave gedaan van de bezoldiging van de
gezamenlijke directieleden en gewezen directieleden.
2.3.12.2.
WNT
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
Grondslag
De wijze waarop de bezoldiging wordt berekend, is overeenkomstig de berekeningswijze
zoals deze is bepaald in Wet normering topinkomens (WNT) die op 1 januari 2013 in werking is getreden. Volgens artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, vallen de landelijke publieke media-instellingen en de NPO onder het bezoldigingsmaximum
en het openbaarmakingsregime.
Ook in het geval van een samenwerkingsomroep geldt artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, van de WNT voor de oude verenigingen die met elkaar zijn gefuseerd. Zij vallen namelijk ook
onder de definitie van een landelijke publieke media-instelling in de Mediawet 2008. Ook indien dit niet het geval zou zijn, schrijft dit Handboek dwingend voor dat
de oude verenigingen hun jaarverslaggeving inzake de bezoldiging opstellen zoals dit
ook in de WNT is geregeld.
Voor nadere bepalingen omtrent de hoogte van het bezoldigingsmaximum en de berekening
wordt verwezen naar de WNT, paragraaf 2.
Toelichting
In de financiële verantwoording wordt van iedere (gewezen) bestuurder de bezoldiging
openbaar gemaakt conform de bepalingen in de WNT. Indien een bestuurder naast zijn besturende functie eveneens presentator is bij
de media-instelling wordt de verdeling in de financiële verantwoording inzichtelijk
gemaakt.
Indien een (gewezen) bestuurder meer bezoldiging heeft ontvangen dan het bezoldigingsmaximum
zoals bepaald in de WNT, is het meerdere een onverschuldigde betaling.
Voor leden van raden van commissarissen en leden van raden van toezicht zijn specifieke
bepalingen opgenomen in de WNT. Voor deze leden geldt eveneens het openbaarmakingsregime.
Jaarlijks worden de bezoldigingen voor 1 juli van het jaar volgend op het boekjaar
gemeld.
Bij bezoldiging boven de norm van iedere reguliere functionaris (niet zijnde topfunctionaris)
gelden aanvullende toelichtingsvereisten.
Instellingen die onder de reikwijdte van de WNT vallen én tevens bezoldigingsgegevens van bestuurders en toezichthouders openbaar
moeten maken op grond van artikelen 2:383, eerste lid, en 2:383c BW, kunnen er voor kiezen om de BW-verantwoording van bezoldigingsgegevens achterwege
te laten. In dit Handboek is er voor gekozen om in deze situatie vermelding van bezoldigingsgegevens
in het kader van Titel 9 Boek 2 BW achterwege te laten met als doel om overlap van gegevens te vermijden.
Voor meer actuele informatie wordt verwezen naar de site www.topinkomens.nl.
2.3.12.3. BPPO
[Regeling vervallen per 30-04-2022 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2022]
Toelichting
Op grond van artikel 2.3, derde lid, onderdeel b, Mediawet 2008 is door de raad van bestuur van de NPO ‘Het Beloningskader Presentatoren in de Publieke
Omroep’ (BPPO) opgesteld. Het bedrag dat uiteindelijk is toegestaan om boven het maximum
van categorie C aan een presentator toe te kennen, mag bij ledenverenigingen ten aanzien
van contracten aangegaan na 1 september 2009 niet betaald worden uit de omroepbudgetten,
maar alleen uit de verenigingsmiddelen. Dit geldt eveneens voor het deel van het dienstverband
dat een bestuurder tevens presentator bij de media-instelling is.
Het bedrag dat uit verenigingsmiddelen is betaald, wordt in de toelichting van de
jaarrekening conform Model IV opgenomen. De media-instelling licht op adequate wijze
toe hoe het bedrag, dat uit verenigingsmiddelen is betaald, tot stand is gekomen.