Deel I, Schriftelijk verslag
1. Achtergrond
1.1. De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
Product- en bedrijfschappen, ook wel schappen genoemd, waren publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden
van representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties die activiteiten ontplooiden
ten behoeve van een branche of sector van het bedrijfsleven. Een schap verrichtte
taken die individuele ondernemers of verenigingen van ondernemers en werknemers ieder
voor zich niet konden verrichten, maar die met het oog op het algemeen belang of het
belang van de branche of sector noodzakelijk werden geacht. Deze taken werden gefinancierd
door, op basis van verordeningen, heffingen op te leggen aan alle ondernemingen in
de betreffende sector. Schappen voerden ook taken in medebewind uit, die voortvloeiden
uit overheidswet- en regelgeving en die ten goede kwamen aan de hele samenleving.
Deze taken werden door de betreffende minister opgedragen aan een schap en gefinancierd
door het departement en/of de Europese Unie (EU). Het merendeel van de medebewindstaken
diende ter uitvoering van Europese regelgeving op het gebied van de landbouw, waaronder
marktordeningsmaatregelen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van
de EU. Maar het betrof ook taken op het gebied van plant- en diergezondheid, dierenwelzijn
en voedselveiligheid en gezondheid. Schappen waren er in uiteenlopende branches en
sectoren zoals onder meer de tuinbouw, de akkerbouw, de detailhandel en de horeca.
Representatieve organisaties van ondernemers en werknemers in een bedrijfstak bepaalden
zelf of zij een schap wilden laten instellen. Daarom hadden sommige sectoren van het
bedrijfsleven wel een schap en andere niet.
Het stelsel van schappen werd ook wel de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (hierna:
PBO) genoemd. Voor de schappen vormde de Wet op de bedrijfsorganisatie (1950) (hierna: Wbo) de juridische basis. Vanaf de oprichting van het eerste schap
in 1954, het inmiddels opgeheven Landbouwschap, zijn tot de jaren ’60 van de vorige
eeuw uiteindelijk 56 schappen ontstaan. Dit aantal is in de loop der jaren teruggelopen
naar 37. Met een hergroeperingsoperatie in 1997 is het aantal schappen vervolgens
via opheffing en samenvoeging verder teruggebracht tot het uiteindelijke aantal van
17; 11 productschappen en 6 bedrijfschappen.
Een schap (in de Wbo: bedrijfslichaam) werd, volgens de laatstelijk daarvoor geldende bepalingen in de
Wbo, ingesteld bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op voordracht van de betrokken
minister(s). In eerdere versies van de Wbo heeft instelling ook plaatsgevonden bij
wet respectievelijk bij verordening van de Sociaal-Economische Raad (SER). De betrokken
minister(s) wonnen over het voornemen een schap in te stellen, eerst advies in van
de SER. De SER hoorde, voordat hij advies uitbracht, de representatieve ondernemers-
en werknemersorganisaties uit de betreffende marktsector. De leden van het bestuur
van een schap werden benoemd door de representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties.
De SER had wettelijk de taak om toezicht op de schappen uit te oefenen. De Bestuurskamer
van de SER had onder meer taken op het terrein van de samenstelling en representativiteit
van de besturen van de schappen. De Toezichtkamer van de SER hield onder meer toezicht
op de verordeningen en besluiten, de financiën (heffingsverordeningen, begrotingen
en jaarrekeningen) en de bevoegdheden (inclusief de principes van goed bestuur) van
de schappen.
1.2. Politieke ontwikkelingen
Al jarenlang waren er in het parlement langlopende discussies over het bestaansrecht
van de schappen. Destijds zijn door het Kabinet, mede gelet op de door de Tweede Kamer
aangenomen motie Aptroot c.s. van 16 februari 2011, meerdere alternatieven tot omvorming
respectievelijk voortzetting van de schappen onderzocht. Op 20 december 2011 werd
door een meerderheid van de Tweede Kamer de motie Aptroot aangenomen waarin het Kabinet
werd opgeroepen om de schappen af te schaffen. In het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’
van oktober 2012 werd vastgelegd dat de schappen zouden worden opgeheven. Hieraan
is gevolg gegeven met het ontwerp van de Wet opheffing bedrijfslichamen (Wob), het daarop volgende parlementaire traject en de inwerkingtreding van de Wob per 1 januari 2015.
Als gevolg van het opheffen van de schappen is hoofdstuk 2 van de Wbo komen te vervallen. De publieke taken van de schappen, onder meer op het gebied van
plant-, dier- en volksgezondheid, zijn met een deel van de betrokken medewerkers van
de desbetreffende schappen overgegaan naar het (toenmalige) ministerie van Economische
Zaken (EZ) en naar het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS); in
samenhang met deze overgang van taken is de daarop van toepassing zijnde regelgeving
gewijzigd. De overige taken van de schappen die niet als publiek werden beschouwd,
zijn beëindigd, dan wel in de vorm van private initiatieven voortgezet.
Met de inwerkingtreding van de Wob per 1 januari 2015 zijn de zeventien schappen opgeheven. Conform de Wob, artikel XXXIX, derde lid, is de minister van EZ (thans: Economische Zaken en Klimaat; hierna de minister)
bevoegd alle rechtshandelingen te verrichten met het oog op de vereffening van het
vermogen van een schap, waaronder het vervreemden van onroerende en roerende zaken
en het voldoen en innen van vorderingen. Onder verantwoordelijkheid van de plaatsvervangend
secretaris-generaal is de uitvoering van deze taak belegd bij de Vereffeningsorganisatie
PBO (VOPBO). In artikel XL is bepaald dat de kosten van de vereffening van het vermogen van een schap ten laste
komen van het vermogen van het desbetreffende schap.
In juli 2017 heeft de minister schriftelijk gerapporteerd aan beide Kamers over de
stand van de vereffening over de periode 2015 – 2016 (vergaderjaar 2016–2017, 33 910,
nr. 27).
Op 1 januari 2019 is de Wob aangepast en werd de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV)
verantwoordelijk voor de laatste fase van de vereffening van de vermogens van de schappen.
Zodra de vereffening van het vermogen van een schap is afgerond, brengt de VOPBO daarover
verslag uit aan de minister van LNV in de vorm van een Ontwerp Rekening en verantwoording.
Nadat de in de Wob vastgelegde hoor- en wederhoor procedure is doorlopen, stelt de minister van LNV
de Rekening en verantwoording van een schap vast en stuurt deze naar de Eerste en
Tweede Kamer. Op grond van artikel XLVII, vierde lid, van de Wob draagt de minister van LNV er zorg voor dat een batig saldo een bestemming krijgt
die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij het desbetreffende
schap. In geval van een nadelig saldo geeft de minister van LNV op basis van artikel XLI, vierde lid, van de Wob aan hoe hier mee om te zullen gaan.
2. Het Hoofdbedrijfschap voor de Agrarische Groothandel
Op grond van de Wbo werd in 2003 het Hoofdbedrijfschap voor de Agrarische Groothandel (hierna: HBAG)
ingesteld als samenvoeging van het Bedrijfschap Groothandel en Tussenpersonen in Aardappelen
(1956), het Bedrijfschap Groothandel in Bloemkwekerijproducten(1957) en het Bedrijfschap
Groothandel en Tussenpersonen in Groenten en Fruit (1955). HBAG fungeerde als koepelorganisatie
voor de commissies Bloemen en Planten, Groenten en Fruit en Aardappelen.
Als koepelorganisatie behartigde HBAG activiteiten op het gebied van afzetbevordering
en exportstatistieken, onderzoek en innovatie, voorlichting en promotie, belangenbehartiging,
voedselveiligheid, kwaliteitsbeleid en -controle, arbeid en maatschappelijk verantwoord
ondernemen. Meer in het bijzonder door het formuleren van algemene oplossingsrichtingen
voor gemeenschappelijke vraagstukken die vervolgens branche specifiek werden uitgewerkt
in de commissies.
HBAG voerde geen taken in medebewind uit.
3. Verplichtingen jegens oud-werknemers
De medewerkers van de voormalige PBO hadden een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk
recht. Met de inwerkingtreding van de Wob per 1 januari 2015 zijn conform artikel XXXVII, vierde lid, de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten van de voormalige medewerkers
van de PBO ongewijzigd overgegaan op de Staat (lees: de minister van EZK) als rechtsverhouding
naar burgerlijk recht, dus niet naar ambtelijk recht. Op deze arbeidsovereenkomsten
zijn de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor de PBO van toepassing en de in
het kader van de opheffing van de PBO afgesloten Sociale Plannen.
3.1. Verloop uitkeringen in het kader van het Sociaal Plan Bedrijfschappen
Op 1 januari 2015 ontvingen 14 oud-medewerkers van HBAG een uitkering in het kader
van het Sociaal Plan Bedrijfschappen. In de jaren daarna heeft één oud-medewerker
gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het sociaal plan af te kopen. Vanaf 2018 maken
13 oud-medewerkers van HBAG nog aanspraak op een uitkering. Naar verwachting zal het
Sociaal Plan voor HBAG doorlopen tot in 2026.
3.2. Pensioen
De pensioenaanspraken van de voormalige werknemers van HBAG waren bij de Stichting
Pensioenfonds voor de Nederlandse Groothandel (SPNG) verzekerd in een collectief pensioencontract
met levenslange uitkeringsgarantie. Voor de oud-werknemers met recht op een wachtgelduitkering
is de pensioenopbouw voortgezet voor de duur van de voor hen resterende wachtgeldperiode.
4. Vorderingen van het schap
Op 1 januari 2015 heeft de VOPBO de rechten en plichten van HBAG overgenomen tot zowel
het opleggen als het innen van (achterstallige) heffingen.
4.1. Opleggen van achterstallige heffingen
In 2015 zijn voor HBAG 2.200 heffingsnota’s uitgebracht.
4.2. Innen van (achterstallige) vorderingen
Alle nog openstaande vorderingen uit hoofde van heffingen zijn in de periode 2015
– 2017 geïncasseerd of bij gebleken oninbaarheid afgeboekt. Voor een toelichting wordt
verwezen naar Deel II, paragraaf 2.1 van dit verslag.
4.3. Overige vorderingen
Op 1 januari 2015 waren er geen overige vorderingen.
5. Vorderingen op het schap
Ter uitvoering van artikel XLV, eerste lid, van de Wob is de datum van de aanvang van de vereffening per 1 oktober 2015 bekend gemaakt in
de Staatscourant nr. 31964 van 29 september 2015. Hierbij zijn degenen die een (nog
niet bekende) vordering op een schap hadden, opgeroepen deze vordering binnen negen
maanden (derhalve voor 1 juli 2016) schriftelijk in te dienen bij de VOPBO onder vermelding
van de grondslag van de vordering.
Voor HBAG heeft bovengenoemde bekendmaking geen reacties opgeleverd.
6. Projectsubsidies
Subsidies werden toegekend onder het regiem van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarbij de besturen van de voormalige schappen voorwaarden stelden aan de begunstigden.
In de regel werd de toekenning van het volledige subsidiebedrag over een aantal jaren
verdeeld waarbij jaarlijks op basis van een aantal voorwaarden een voorschot van 80%
opgevraagd kon worden. Dit gold ook voor de toegekende subsidies die nog enkele jaren
na de opheffing van het schap doorliepen.
De VOPBO voerde uit wat in de beschikkingen tot subsidieverlening was vastgelegd en
had geen bevoegdheid tot het toekennen van wijzigingen daarin. Periodiek (en bij de
uiteindelijke vaststelling van een subsidie) werd nagegaan of de begunstigden aan
de voorwaarden voldeden. Dit gebeurde op basis van jaarlijks over te leggen verantwoordingsinformatie,
zoals inhoudelijke tussentijdse- en eindrapportages, kostenverantwoordingen, jaarrekeningen
en, indien van toepassing, controleverklaringen. Ook diende tijdig gerapporteerd te
worden als er zich gebeurtenissen voordeden die van negatieve invloed konden zijn
op de naleving van de gestelde subsidievoorwaarden, zodat noodzakelijke maatregelen
ter voorkoming of beperking van de gevolgen (vertraging, bijstellen van doelstellingen)
tijdig getroffen konden worden. Bleek bij de vaststelling van een project dat niet
alle gelden volledig besteed waren aan de gestelde doelen dan werden deze gelden in
de vorm van vrijval weer toegevoegd aan het vermogen van het voormalig schap.
In 2014 had het bestuur van HBAG bij de toekenning van drie projectsubsidies vastgelegd
dat ‘de aanvragen (of een deel daarvan) financieel pas gehonoreerd kunnen worden als
er aan het eind van de vereffening voldoende financiële ruimte overblijft dan wel
voldoende financiële middelen zijn gereserveerd voor het afdoen van alle verplichtingen
van HBAG’.
Op 1 januari 2015 had HBAG de drie hierboven vermelde projectsubsidies nog uitstaan.
In de periode 2015 – 2017 zijn twee projectsubsidies inhoudelijk vastgesteld maar
financieel niet gehonoreerd, zo ook de eerste tranche van de derde projectsubsidie.
De tweede tranche is begin 2020 inhoudelijk vastgesteld maar financieel niet gehonoreerd.
Na de verwerking van de gegevens uit de terinzagelegging op het ministerie van LNV
is duidelijk geworden dat er voldoende resterend vermogen is om de drie subsidieprojecten
alsnog in z’n geheel financieel te honoreren. Voor een toelichting wordt verwezen
naar Deel II, paragraaf 8 van dit verslag.
7. Overgedragen financiële middelen
Voor de opheffing van de schappen had een aantal besturen bij privaatrechtelijke overeenkomst
financiële middelen overgedragen aan private partijen. In deze overeenkomsten waren
verplichtingen gesteld aan de ontvangende partij.
Periodiek werd door de VOPBO nagegaan of de ontvangende partijen aan deze verplichtingen
voldeden. Centraal daarbij stond de vraag of de overgedragen middelen waren besteed
aan de overeengekomen doelstellingen: de uitvoering en financiering van activiteiten
ten behoeve van de sector. Dit gebeurde op basis van verantwoordingsinformatie, zoals
begrotingen, kostenverantwoordingen, jaarrekeningen en zo nodig controleverklaringen.
Indien ontvangende partijen niet aan de bij overeenkomst gestelde verplichtingen voldeden,
konden sancties worden opgelegd als deze in de overdrachtsovereenkomsten waren vastgelegd.
Een mogelijke sanctie was het terugvorderen van (een deel van) de eerder overgedragen
middelen. Als er zich gebeurtenissen voordeden die van negatieve invloed konden zijn
op de naleving van de verplichtingen (zoals dreigende discontinuïteit, onderbesteding
of liquiditeitsproblemen) dan diende de ontvangende partij zo snel mogelijk hierover
informatie te verstrekken aan de VOPBO.
Op 1 januari 2015 had HBAG geen ‘Overgedragen middelen’ die afgehandeld moesten worden.
8. Juridische claims
Met het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Vereffeningsorganisatie PBO van 27 februari 2015 heeft de minister mandaat, volmacht en machtiging verleend aan
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor het behandelen van bezwaar-
en beroepschriften van de voormalige PBO. Dit betreft het nemen van beslissingen op
bezwaarschriften, het instellen van (hoger) beroep en het behandelen van eventueel
hieruit voortkomende verzoeken om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoeken). Voor de behandeling van civiele zaken is mandaat en machtiging verleend
aan de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (WJZ) van EZ(K)/LNV, met daar waar opportuun
inschakeling van de Landsadvocaat.
Uit hoofde van heffingen had HBAG op 1 januari 2015 vijf juridische procedures lopen
die afgehandeld moesten worden. In de periode 2015 – 2017 kwamen hier 58 zaken bij.
In alle gevallen betrof dit bezwaar- en/of beroepzaken. In nauwe samenwerking met
de VOPBO heeft RVO.nl 61 zaken voor 1 januari 2018 afgehandeld.
Na 1-1-2018 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) uitspraak gedaan
in twee zaken.
-
1. Dutch Flower Group
Al lange tijd had de Dutch Flower Group (DFG), die 65 bedrijven uit de sector vertegenwoordigde,
geschillen met HBAG over de heffingsnota’s over de jaren 2002 – 2014. De geschillen
betroffen de betalingen over de jaren 2002 tot en met 2009 en de nog door de DFG te
betalen heffingen over de jaren 2010 tot en met 2014. In oktober 2015 had DFG beroep
aangetekend bij het CBb met betrekking tot drie onderwerpen:
-
– Had HBAG (en na 2014 de VOPBO) ambtshalve heffingsnota’s moeten uitbrengen over de
jaren 2010 – 2013 waardoor er sprake zou zijn van het niet tijdig nemen van deze besluiten?
-
– Heeft de VOPBO terecht geen heffingsnota’s meer uitgebracht over de jaren 2002 – 2009?
-
– Zijn de heffingen over de jaren 2002 – 2014 ten onrechte opgelegd omdat de betreffende
Verordeningen in strijd zijn met de staatssteunregels en onverbindend zijn?
Eind 2015 verzocht DFG informeel de mogelijkheden tot een schikking te verkennen.
Na overleg met WJZ, de Landsadvocaat en RvO.nl werd besloten hier niet op in te gaan.
In juli 2018 werden de appalanten op alle drie de onderwerpen door het CBb in het
ongelijk gesteld. De rechter bepaalde ook dat de heffingsnota’s over de jaren 2010
– 2014 (voor een totaalbedrag van € 1.736.524) alsnog betaald moesten worden. In najaar
2018 kon dit bedrag via de baten toegevoegd worden aan de algemene reserve van HBAG.
Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragraaf 2.1 van dit verslag.
Naast de bezwaarprocedure bij het CBb had DFG voor 81 bedrijven een civiele procedure
aangespannen tegen HBAG (na 1-1-2015 de Staat der Nederlanden) bij de rechtbank in
Den Haag. In november 2015 wees de rechtbank de vordering af. Hiertegen is DFG in
hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof in Den Haag. In april 2018 werden de appalanten
door het hof in het ongelijk gesteld.
-
2. European Flower and Plants
Medio 2017 had de VOPBO het verzoek van European Flower and Plants (EFP) afgewezen
om de heffingsnota’s over 2014 die betaald waren, te herzien. Hiertegen ging EFP in
bezwaar. Eind 2017 verklaarde RvO.nl het bezwaar ongegrond en handhaafde het besluit
van de VOPBO. In maart 2018 ging EFP in beroep bij het CBb. In januari 2019 verklaarde
het CBb het beroep ongegrond waarna het dossier gesloten kon worden.
Hiermee waren voor HBAG alle juridische procedures uit hoofde van heffingen afgerond.
Uit hoofde van een projectsubsidie had het GroentenFruit Huis (GFH) eind 2016 bezwaar
ingediend tegen de beslissing om gedurende de loop van de vereffening geen nabetaling
te doen ten gunste van deel 2 van het project Holland Branding en Dutch Cuisine. Na
‘telefonisch horen’ door RVO.nl werd het bezwaar door GFH ingetrokken. In april 2017
werd de eerste tranche van de projectsubsidie vastgesteld. Begin 2020 is de tweede
tranche alsnog vastgesteld. Voor een toelichting wordt verwezen naar deel I, paragrafen
6 en 14 van dit verslag.
9. Materiële vaste activa
Tot aan de opheffing op 1 januari 2015 werkte HBAG vanuit het kantoorgebouw ‘De Legakker’
in Aalsmeer. Samen met een vastgoed BV was HBAG sinds november 1997 eigenaar van pand
met de omliggende grond. Toen in 2012 duidelijk werd dat HBAG opgeheven zou worden,
besloten beide eigenaren het pand gezamenlijk te verkopen. Op basis van drie taxaties
werd het gebouw in 2013 te koop gezet voor € 2.250.000. In de jaren daarna melden
zich enkele geïnteresseerde kopers maar dit leidde niet tot een serieus bod. In 2016
werd de vraagprijs bijgesteld naar € 1.975.000. In 2017 werd een bod uitbracht van
€ 1.800.000. Dit bod werd geaccepteerd door de VOPBO maar afgewezen door de mede eigenaar
van het pand. Hierop werd in overleg met het ministerie besloten de mogelijkheid te
verkennen om het HBAG eigendom met behulp van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) zelf
op de markt te brengen. In maart 2018 werd het hele pand opnieuw getaxeerd (schatting
marktwaarde € 1.870.000) en vervolgens in mei 2018 alleen het HBAG eigendom (schatting
marktwaarde € 755.000). Vanwege de te verwachten verkoopkosten ed. werd in overleg
met de Auditdienst Rijk besloten voor het HBAG deel een opbrengstwaarde van € 500.000
op de balans mee te nemen. Voor een toelichting wordt verwezen naar bijlage II van
dit verslag.
Begin 2019 meldde zich opnieuw een geïnteresseerde koper voor het hele pand. Het openingsbod
was € 1.550.000 mln. De geïnteresseerde koper was een Canadese vastgoed maatschappij
met hoofdkantoor in Londen. Dit maakte de verkoop onderhandelingen uiterst ingewikkeld.
Op aanraden van het RVB werd voor de juridische en notariële ondersteuning de Landsadvocaat
ingeschakeld. In oktober 2019 werd het pand plus bijbehorende grond verkocht voor
€ 1,6 mln., HBAG ontving hiervan € 750.000.
10. Financiële vaste activa
HBAG had in het verleden een lening verstrekt aan De Legakker BV ten behoeve van de
exploitatie van het kantoorpand in Aalsmeer. Voor een toelichting wordt verwezen naar
Deel II, paragraaf 1.2 van dit verslag.
11. Overige zaken in het kader van de vereffening
Ten tijde van de vereffening kwamen dossiers aan de orde die een niet-reguliere vordering
bevatten, of die niet direct naar een vordering van of HBAG waren te herleiden en
evenmin als personele aangelegenheid waren aan te merken.
Niet van toepassing.
12. Archiefbescheiden
Alle archiefbescheiden die vanaf januari 2015 zijn overgedragen aan de VOPBO, zijn
behandeld en geselecteerd overeenkomstig de Archiefwet 1995. Op 16 februari 2016 ontving de VOPBO de door de Algemeen Rijksarchivaris ondertekende
verklaring van overbrenging als bedoeld in artikel 9, lid 3, van het Archiefbesluit 1995, van het archief van HBAG en taakvoorgangers over de periode (1911) 2003 – 2014.
De archiefbescheiden die niet in aanmerking kwamen voor overbrenging naar het Nationaal
Archief maar wel nog een aantal jaren (wettelijk) bewaard moeten blijven, zijn opgeslagen
bij de firma Oasis in Leidschendam. Door het tekenen van de ‘Overeenkomst bewaren
en vernietigen’ van 30 november 2017 heeft de VOPBO toestemming verleend voor het
vernietigen van de documenten per januari 2026 (einde wettelijke bewaartermijn voor
de documenten van HBAG). Na de vereffening wordt de overeenkomst overgedragen aan
het ministerie van LNV.
De archiefbescheiden die na 1 januari 2015 zijn opgebouwd en nog een aantal jaren
bewaard moeten blijven, worden na de vereffening eveneens opgeslagen bij de firma
Oasis.
Alle archiefbescheiden die aan de VOPBO waren overgedragen en voor digitale archivering
in aanmerking kwamen, zijn – onder de naam HBAG – opgeslagen in een digitaal archief
dat na de vereffening wordt overgedragen aan het ministerie van LNV.
13. Bezwaren ingediend naar aanleiding van de terinzagelegging door de minister
In overeenstemming met artikel XLVI, vierde lid, van de Wob is op 28 november 2019 in de Staatscourant nr. 66028 bekend gemaakt dat de Ontwerp
Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van HBAG vanaf 6 januari
2020 gedurende 8 weken op het ministerie van LNV ter inzage is gelegd en digitaal
op te vragen. In deze periode kan iedere schuldeiser bezwaren tegen dit ontwerp inbrengen
bij de minister van LNV.
13.1. Aantal ingediende bezwaren
Voor HBAG zijn geen nieuwe bezwaren ingediend.
14. Verwerking van de ingediende bezwaren in de Rekening en verantwoording
Hoewel er geen nieuwe bezwaren zijn ingediend, zijn toch twee financiële aanpassingen
gepleegd.
In de Jaarrekening 2014 van HBAG was in hoofdstuk D.8 ‘Niet uit de balans blijkende
verplichtingen’ vastgelegd dat bij voldoende financiële ruimte ná de vereffening ook
de tweede tranche van het project Holland Branding/Dutch financieel gehonoreerd kon
worden. Daarom is dit deel van het subsidieproject begin 2020 vastgesteld en hieronder
in hoofdstuk 15 financieel meegenomen.
Om de verkoop van het kantoorpand de Legakker in Aalsmeer tot een goed einde te brengen
heeft de VOPBO veel extra werkzaamheden moeten verrichten. Dit was medio 2018 niet
voorzien en daarom niet meegenomen in de slotbalans op 31-12-2017. Deze extra uitvoeringskosten
zijn alsnog ten laste gebracht van het vermogen van HBAG. Voor een toelichting wordt
verwezen naar Deel 1, paragraaf 9 en Bijlage II van dit verslag.
15. Bestemming van het resterende vermogen
Na de vereffening van het vermogen van HBAG is op 31/12/2017 overgebleven:
een batig saldo van € 2.305.706
Door een extra opbrengst van € 168.285 uit de verkoop van het gebouw en de exploitatie
in 2019 (zoals wordt toegelicht in Bijlage II van dit verslag) resteert:
een aangepast batig saldo van € 2.473.991
In december 2014 werd door het bestuur van HBAG voor drie projectsubsidies vastgelegd
dat – indien na de vereffening van het vermogen van HBAG een voldoende groot batig
saldo over zou blijven – uit het resterend vermogen alsnog drie aanvullende bedragen
als projectsubsidie beschikbaar gesteld moesten worden. Dit betreft het gehele project
‘CAO activiteiten’ (€ 179.200), de tweede tranche van het project Holland Branding/Dutch
Cuisine (40.000) en deel 2 van het project ‘Meer prei en paprika, minder pillen’ (€ 50.000).
Voor een toelichting wordt verwezen naar deel II, paragraaf 8 van dit verslag. Na
uitbetaling hiervan in juni 2020 resteert:
een bijgesteld batig saldo van € 2.204.791
De minister van LNV draagt er zorg voor dat dit saldo een bestemming krijgt die ten
nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij HBAG.