Subsidiebeleidskader Drylands Sahel Program
1. Achtergrond
Dit subsidiebeleidskader vormt de leidraad voor de beoordeling van subsidieaanvragen
in het kader van het Drylands Sahel Program (DSP). In de beleidsnota voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) ‘Investeren in Perspectief’ is aangekondigd dat Nederland rond kleinstedelijke groeikernen in de Sahel samenhangende
programma’s gaat opzetten op het gebied van voedselzekerheid, water en klimaat, gericht
op toegang tot basisvoorzieningen (voedsel, water en sanitatie en hernieuwbare energie),
werk en inkomen vooral voor jongeren, bescherming tegen overstromingen, waterschaarste
en watervervuiling, en in het bijzonder verduurzaming van de regenafhankelijke landbouw
en veeteelt (SDG-2), versterking van de marktgerichtheid en vermindering van de kwetsbaarheid
voor landdegradatie en klimaatverandering, waarbij waar mogelijk wordt aangesloten
bij het Afrikaanse plan tegen landdegradatie en verwoestijning: het Grote Groene Muur
initiatief (pagina 39). Dit voornemen is doorvertaald in de Meerjaren Landen Strategieën
van Burkina Faso, Mali en Niger en in de kamerbrief Voedselzekerheid van 6 Juni 2019 (‘Op weg naar een wereld zonder
honger in 2030: de Nederlandse inzet’ – 33625-280). Om het rendement van de beschikbare publieke middelen zo groot mogelijk te maken,
is gekozen voor een subsidietender voor het DSP. Aan de hand hiervan wordt, op basis
van ingediende voorstellen, één aanvrager geselecteerd om een volledig programma uit
te werken waarvoor, indien het voorstel wordt goedgekeurd, subsidie wordt verstrekt.
Dit subsidiebeleidskader stelt hieraan specifieke randvoorwaarden, voortvloeiend uit
de beleidskaders met betrekking tot de BHOS inzet in Burkina Faso, Mali en Niger op
gebied van voedselzekerheid, water en klimaat. Via internet is een Engelse vertaling
van het subsidiebeleidskader beschikbaar.
Landdegradatie en het beleid voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Nederland en ontwikkelingslanden hebben een gedeeld belang bij duurzaamheid en inclusieve
groei wereldwijd. De gecombineerde agenda voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
richt zich hierop, in lijn met de Rio conventies (klimaat, biodiversiteit en verwoestijning)
en de Sustainable Development Goals (SDG’s), via drie hoofddoelen die onderling sterk
samenhangen en met gendergelijkheid als overkoepelend doel (zie figuur).
In de West-Afrikaanse Sudano-Sahel en Sahel klimaat zones is sprake van een samenhangend
complex van armoede, conflict, instabiliteit, afnemende landbouwproductiviteit, bodemdegradatie,
klimaatverandering, waterschaarste, bevolkingsgroei en (jeugd)werkloosheid. Daarbij
is het overheidsbeleid en de wet- en regelgeving en handhaving hiervan rond land en
watergebruik en landbouwontwikkeling zwak en wordt het optreden van overheidsfunctionarissen
rond landgebruiksconflicten als éen van de grondoorzaken gezien van de huidige spanningen
en instabiliteit. De landbouw (akkerbouw en veehouderij) vormt zowel een probleem als een oplossing.
De productiviteit is laag, vruchtbaar land en water zijn schaars en bodems degraderen
als gevolg van te weinig hersteltijd, overbegrazing en toenemende droogteperiodes
(verwoestijning). Tegelijkertijd kunnen juist investeringen in de landbouw en (nomadische
en sedentaire) veehouderij, waarin 80–90 % van de bevolking werkzaam is, een groot
verschil maken met het oog op armoedebestrijding en ontwikkeling, vooral gezien de
toegenomen koopkracht en afzetmogelijkheden in (klein)stedelijke centra. De rol van vrouwen is hierbij cruciaal. Vrouwen spelen in de regio een sleutelrol
op het gebied van beheer van natuurlijke hulpbronnen en in de voedselvoorziening,
te meer waar jonge mannen het platteland verlaten. Een betere toegang tot, en controle
over, productiemiddelen (land, mest, water, krediet) en kennis is daarom essentieel.
2. Afbakening van het Drylands Sahel Program
Ervaringen met bodemrehabilitatie en -beheer laten zien dat er met agroforestry en
bodem- en waterconserveringstechnieken een aanzienlijk regeneratiepotentieel kan worden
aangeboord. Daarmee kan niet alleen degradatie worden tegengegaan, maar kunnen ook productiviteit
en inkomens van boeren/boerinnen weer toenemen. Dit is echter niet alleen een kwestie
van techniek, belangrijke randvoorwaarden zijn:
-
• Versterking van land- en waterbeheer instituties die zowel land- en water(gebruiks)rechten
als land- en watergebruiksplanning bevorderen.
-
• Toegang tot markten, via ketenontwikkeling, opslag en verwerking, infrastructuur,
co-operatie.
Het overkoepelend doel (impact) dat de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
(hierna: de minister) nastreeft met dit subsidie-instrument is een ecologisch duurzaam
landgebruik in akkerbouw en (semi-)nomadische veehouderij resulterend in duurzame
productie en verbetering van inkomens van boer(inn)en en veehoud(st)ers in een samenhangend
gebied in de agro-ecologische Soedano-Sahel zone van Burkina Faso, Mali en Niger.
Kader voor de Theory of Change
Om deze impact te realiseren dient een Theory of Change (ToC) te worden ontwikkeld
die aangeeft hoe op drie samenhangende niveaus veranderingen worden gerealiseerd:
bedrijf (boerengezinnen), keten (boerenorganisaties) en landschap (lokale gemeenschappen
en lokale overheden). De weg naar deze veranderingen, en het bereiken van duurzame
resultaten, loopt via instituties die blijvend collectieve afspraken, acties en dienstverlening
kunnen organiseren: overheid, boerenorganisaties en -associaties, co-operaties, traditionele
leiders, e.a.. Dit institutionele landschap is context-specifiek en vereist daarom
een expliciete contextanalyse binnen de ToC. Hetzelfde geldt voor gender, ook daar
is een context-specifieke analyse binnen de ToC vereist.
In algemene zin kunnen de gewenste veranderingen als volgt worden omschreven:
Bedrijf:
Beoogde verandering: van huidige praktijk (bodemerosie en -uitputting, overbegrazing) naar geïntegreerd
bodemvruchtbaarheids- en weidebeheer inclusief bodem- en water conservering (o.a.
stenen rijen, bodembedekking, waterharvesting), verhoging organisch stofgehalte (compost),
natuurlijk regeneratie (bomen, struiken), gecontroleerde begrazing en houtkap, agroforestry,
gewasrotatie, verbeterd zaaigoed en aanvullende bemesting (microdoses).
Aanname: boer(inn)en en veehoud(st)ers passen duurzame prakijken toe wanneer de voordelen
in termen van productiviteit, inkomen en (klimaat)weerbaarheid zichtbaar worden gemaakt.
Keten:
Beoogde verandering: van (semi-)zelfvoorzienende productie onder de armoedegrens naar verkoop van surplus
op de (lokale, kleinstedelijke) markt, verbeterde toegang tot inputs, hoger inkomen
en (potentieel) betere voeding.
Aanname: markten zijn aanwezig, voldoende koopkrachtig en toegankelijk.
Landschap:
Beoogde verandering: van zwakke/onduidelijke/geen afspraken over land- en watergebruik en landschaps-
en stroomgebied-beheer naar toepassing van collectief vastgestelde, inclusieve landrechten
en duurzaam-land- en watergebruiksplannen, als ook hun implementatie, voor akkerbouw
en (semi-) nomadische veehouderij (en, waar relevant, bosproducten en visserij).
Aanname: lokale landgebruikers hebben, en zien, gezamenlijk belang bij verbeterd landschapsbeheer.
Synergie:
Beoogde verandering: synergie-effecten doordat verbeteringen op bedrijven, in de keten en in landschapsbeheer
elkaar versterken, resulterend in duurzame(r) voedselsystemen.
Aanname: voldoende impact op alle niveaus (bedrijf, keten, landschap).
Om deze veranderingen te bewerkstelligen, en robuuste resultaten te bereiken, heeft
het DSP een looptijd van 10 jaar. De subsidiemiddelen zijn bedoeld om in een eerste
fase van 5 jaar de benodigde structuren, capaciteit en vertrouwen te kunnen opbouwen
en werkwijzen en strategieën te ontwikkelen, toetsen en verbeteren. Hierbij zal nadrukkelijk
dienen te worden voortgebouwd op in de afgelopen decennia opgebouwde kennis en ervaring.
In de tweede fase zal het accent meer kunnen liggen op uitbreiden en opschalen van
bewezen benaderingen en interventies en op institutionele inbedding met het oog op
duurzaamheid (exit-strategie). Nauwe samenwerking met, en binnen de beleidskaders
van, de nationale/lokale overheid is cruciaal voor ownership, beklijfbaarheid en met
het oog op de overkoepelende doelstelling van de Nederlandse inzet in de Sahel regio:
het versterken van het sociaal contract tussen burger en overheid.
Resultaten en indicatoren
Het DSP zal direct en meetbaar bijdragen aan de volgende doelstellingen van het Nederlandse
voedselzekerheids-, water-, klimaat-, private sector ontwikkelings- en stabiliteitsbeleid,
respectievelijk:
-
• Kleinschalige voedselproducenten verdubbelen hun productiviteit en inkomen.
-
• Eetpatronen van begunstigden zijn voldoende en voldoende divers.
-
• Land(bouwgrond)gebruik is geconverteerd naar duurzame productie.
-
• Water wordt eerlijk verdeeld en duurzaam gebruikt en voorziet in de behoefte van alle
sectoren en van het milieu.
-
• Water wordt efficiënt gebruikt in de landbouw.
-
• Mensen en ecosystemen zijn minder kwetsbaar voor de huidige en te verwachten gevolgen
van klimaatverandering door verhoogde weerbaarheid en/of verminderde blootstelling.
-
• Het ondernemingsklimaat is verbeterd.
-
• De private sector ontwikkelt zich.
-
• Overheidsbeleid en wet- en regelgeving, en handhaving hiervan, aangaande duurzaam
land- en waterbeheer zijn verbeterd.
-
• Conflicten over landgebruik worden opgelost en nemen af.
Indirect, en slechts bij benadering meetbaar, wordt bijgedragen aan de doelstelling:
Om die bijdrage inzichtelijk te maken, op output en outcome niveau, kunnen de volgende
indicatoren worden gehanteerd:
Output (jaarlijks bereik):
-
• Aantal kleinschalige voedselproducenten (m/v/j) direct bereikt met productiviteits- en inkomens verbeterende activiteiten (technologieën/producten/diensten)
-
• Aantal mensen waarvoor meer en beter voedsel beschikbaar komt
-
• Aantal hectare land (gedisaggregeerd voor landbouw- en weidegrond) direct bereikt
met ecologische duurzaamheid verhogende activiteiten (technologieën/producten/diensten)
-
• Aantal stroomgebieden/landschappen met beheersplan
-
• Aantal samen met stakeholders gerealiseerde kleinschalige infrastructurele werken
voor land en waterbeheer.
-
• Aantal mensen (m/v/j) ondersteund bij de ontwikkeling van inkomen genererende activiteiten
-
• Aantal ondersteunde boerengroepen, -organisaties, -co-operaties en totaal aantal profiterende
leden
-
• Aantal overheidsfunctionarissen actief betrokken bij projectactiviteiten
-
• Aantal conflicten (lokaal/nationaal/regionaal) waarop is ingespeeld
-
• Aantal georganiseerde dialogen voor (lokale/nationale/regionale) conflict beheersing
-
• Aantal mensen (v/m) getraind in conflict oplossende vaardigheden
Outcome (gemeten verandering ten opzichte van baseline):
-
• Aantal kleinschalige voedselproducenten (m/v/j) dat stappen naar een leefbaar inkomen
heeft gezet
-
• Aantal kleinschalige voedselproducenten (m/v/j) dat stappen naar verkleining van de
yield gap heeft gezet
-
• Aantal kinderen met toegang tot en gebruik van een meer volledig en divers dieet
-
• Aantal vrouwelijke kleinschalige voedselproducenten dat stappen naar meer zeggenschap
heeft gezet
-
• Aantal kleinschalige voedselproducenten (m/v/j) dat weerbaarder tegen (klimaat)schokken
is geworden
-
• Aantal hectare land (gedisaggregeerd voor landbouw- en weidegrond) dat onder agro-ecologisch
duurzame praktijken en efficiënt watergebruik is gebracht
-
• Aantal hectare land (gedisaggregeerd voor landbouw- en weidegrond) dat agro-ecologisch
weerbaarder tegen (klimaat)schokken is geworden
-
• Aantal kleinschalige voedselproducenten (m/v/j) dat betere land(gebruiks)rechten geniet
-
• Aantal stroomgebieden/landschappen dat duurzamer beheerd wordt, inclusief eerlijke
verdeling van water
-
• Aantal versterkte boerengroepen, -organisaties, co-operaties en totaal aantal profiterende
leden
-
• Aantal directe banen ondersteund binnen MKB’s
-
• Aantal verbeteringen in wet- en regelgeving
-
• Aantal overheidsfunctionarissen beter in staat tot effectieve beleidsuitvoering
-
• Aantoonbare veranderingen in perceptie en/of gedrag van begunstigden met betrekking
tot gewelddadige groepen/organisaties
-
• Aantal begunstigden dat aangeeft toegang tot levensvatbare bestaansbronnen te hebben,
als alternatief voor wat extremistische groepen bieden
Als proxy voor synergie-effecten, die kunnen bijdragen aan transformatie naar duurzame
voedselsystemen, kan de samenhang van de afzonderlijke outcomes inzichtelijk worden
gemaakt, kwantitatief, middels het percentage bereikte begunstigden waarbij meerdere
effecten samenkomen, en kwalitatief, middels een beschrijving van de betekenis van
die opgetelde effecten.
Ex ante kunnen geen precieze targets per indicator worden geformuleerd, aangezien
de omvang van output/bereik samenhangt met de te verwachten impact. Verwacht wordt
dat het totale bereik, en daarmee op termijn de totale outcome, in de eerste periode
(van opbouwen en ontwikkelen) relatief lager ligt dan in de tweede periode (van uitbreiden
en opschalen). Als indicatie geldt dat DSP streeft naar een bereik van, en effecten
op, tussen de 0,5 en 1,5 miljoen kleinschalige voedselproducenten in de eerste periode,
en tussen de 2 en 5 miljoen in de tweede periode.
3. Subsidieverstrekking DSP op hoofdlijnen
Voor subsidieverlening in het kader van het DSP stelt de minister € 100.000.000 beschikbaar
voor een periode van tien jaar. De beschikbare middelen kwalificeren als ODA. Het bedrag wordt in twee fases beschikbaar gesteld: € 52.000.000 voor de periode
november 2020 tot eind december 2025 en, onder voorbehoud van een positieve evaluatie
en op basis van een uitgewerkte opschalingsstrategie, € 48.000.000 voor de periode
januari 2026 tot eind oktober 2030. Uit het oogpunt van doelmatigheid kan slechts
één subsidieaanvrager in aanmerking komen voor subsidiëring in het kader van dit subsidiebeleidskader.
Het proces van selectie van de subsidieontvanger verloopt in twee stappen:
-
1. De subsidieaanvrager vraagt het hele beschikbare bedrag aan. Het voorstel dient een
Theory of Change te bevatten en, voor de eerste periode van 5 jaar, een globaal overzicht
van verdeling van uitgaven over kostencategorieën alsmede een globaal overzicht van
doelstellingen, werkzaamheden, resultaten en verwachte effecten. Voor de resterende
periode van 5 jaar wordt aangegeven hoe, en in welke mate, bouwend op tijdens de eerste
5 jaar bewezen benaderingen, werkende interventies en functionerende instituties,
zal worden uitgebreid en opgeschaald en hoe beklijfbaarheid zal worden geborgd (exit-strategie).
Alle aanvragen worden beoordeeld op grond van de in dit subsidiebeleidskader opgenomen
criteria. Daaraan zal in elk geval moeten worden voldaan (drempelcriteria), dan wel
in voldoende mate moeten worden voldaan (kwalitatieve criteria), om te kunnen worden
geselecteerd voor de tweede fase van het selectieproces.
-
2. Van alle aanvragen die (in voldoende mate) voldoen aan de criteria zal de aanvrager
wiens aanvraag het beste daaraan voldoet als enige worden uitgenodigd om een volledig
uitgewerkt programma in te dienen. Dit programma zal op basis van de in deze beleidsregels
opgenomen criteria en zo nodig nader te bepalen en voorafgaand aan het ontwikkelen
van het programmavoorstel met de geselecteerde aanvrager te delen criteria worden
beoordeeld door een groep deskundigen, waarna subsidieverlening kan plaatsvinden.
Waarvoor wordt subsidie beschikbaar gesteld
De subsidie is bedoeld voor het uitvoeren van een programma in drie landen (Burkina
Faso, Mali en Niger) dat bijdraagt aan het realiseren van de doelen zoals gesteld
in dit subsidiebeleidskader (zie hoofdstuk 3). De middelen dienen zoveel mogelijk
ten goede te komen aan de ultieme doelgroep, i.e. kleinschalige voedselproducenten.
Indirecte kosten dienen tot een minimum te worden beperkt.
Looptijd
De looptijd van de subsidie is van 1 november 2020 tot 31 oktober 2030, verdeeld over
twee fasen zoals hierboven toegelicht. Het subsidiebedrag wordt in periodieke voorschotten
betaald op basis van liquiditeitsprognoses.
In het najaar van 2024 laat het Ministerie van Buitenlandse Zaken een externe evaluatie
uitvoeren van de tot dan toe behaalde resultaten en een inschatting van de kans op
succesvol resultaatbereik in de tweede fase. Bij een voldoende positief oordeel worden
de kosten verbonden aan de activiteiten uit te voeren in de tweede fase subsidiabel.
Tegelijk met het jaarplan voor 2026 dient met het oog op die tweede fase een overzicht
te worden ingediend van werkzaamheden, doelstellingen, resultaten, verwachte effecten
en liquiditeitsbehoefte voor de periode 2026–2030. Na goedkeuring hiervan wordt het
resterende subsidiebedrag via periodieke voorschotten betaald. Ten behoeve van het
laatste financieringsjaar wordt maximaal 80% van de voor dat jaar aangevraagde middelen
als voorschot betaald. Na vaststelling van de subsidie vindt verrekening plaats.
De rapportages aan de minister over de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten
en over de daarmee behaalde resultaten strekken zich uit tot en met oktober 2030;
aan het eind van het subsidietijdvak zal een eindrapportage moeten worden ingediend
ten behoeve van de vaststelling van de subsidie. Gedurende het genoemde subsidietijdvak
(2020-2030) dient de subsidieontvanger aan de doelstellingen van de subsidie en verplichtingen
van de subsidie te blijven voldoen en blijven de in dit subsidiebeleidskader neergelegde
regels van toepassing.
Eisen na afloop van het subsidietijdvak
Indien na de looptijd van de beschikking middelen over zijn, zullen deze -tenzij het
subsidietijdvak wordt verlengd- terugvloeien naar het Ministerie van Buitenlandse
Zaken. Hierover zal een verplichting worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking.
4. Wie kunnen voor subsidie in aanmerking komen?
Organisaties: soort en structuur
-
• Nederlandse en niet-Nederlandse organisaties met rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht
(bijvoorbeeld ngo’s, kennisinstellingen, bedrijven) en met een goed track record op het gebied van kleinschalige
landbouwontwikkeling in droge gebieden.
-
• Organisaties kunnen zelfstandig een aanvraag indienen of deel uitmaken van een alliantie
van organisaties namens welke een penvoerder een aanvraag indient. Een alliantie is
een samenwerkingsverband van twee of meer organisaties in bovenstaande zin die een
samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten met het oog op de uitvoering van de activiteiten
waarvoor de subsidie wordt gevraagd. Alle partijen leveren een bijdrage aan de einddoelstellingen
van de activiteiten van de alliantie en hebben gezamenlijk en ten opzichte van elkaar
aantoonbare meerwaarde, bijvoorbeeld in thematisch opzicht. In geval de aanvraag wordt
gehonoreerd is de penvoerder de subsidieontvanger en als zodanig geheel verantwoordelijk
voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend en voor
de naleving van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen.
-
• Een organisatie kan slechts één maal als penvoerder of zelfstandige aanvrager in aanmerking
komen voor een subsidie in het kader van het DSP, maar kan daarnaast wel als mede-indiener
in (andere) allianties participeren namens welke een penvoerder subsidie aanvraagt.
Indien een organisatie meerdere aanvragen indient (hetzij als penvoerder hetzij als
zelfstandige aanvrager) wordt alleen de eerst ontvangen aanvraag in behandeling genomen
en worden de later ontvangen aanvragen afgewezen.
-
• (Lokale) overheden, intergouvernementele organisaties en organisaties waarvan een
overheid de enige aandeelhouder is komen niet in aanmerking voor subsidie. Zij kunnen
aanvrager, penvoerder noch mede- indiener zijn.
5. Selectieprocedure en verdeling van de beschikbare middelen
Criteria voor beoordeling van aanvragen voor een subsidie in het kader van DSP
De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen in het kader van het
DSP en op de uiteindelijke subsidieverstrekking. Aanvragen worden beoordeeld met inachtneming
van deze regelgeving en overeenkomstig de in dit subsidiebeleidskader opgenomen criteria.
De aanvragen worden beoordeeld aan de hand van twee soorten criteria: drempelcriteria
en criteria met betrekking tot de kwaliteit van de organisatie en het track record
van de aanvrager -dan wel de alliantie- en van het ingediende voorstel.
Het beoordelings- en selectieproces verloopt in twee stappen:
-
1. De subsidieaanvrager vraagt het hele beschikbare bedrag aan (zie ook hoofdstuk 4 en
verder hoofdstuk 11). Alle aanvragen worden beoordeeld op grond van de in dit subsidiebeleidskader
opgenomen criteria. Daaraan zal in elk geval moeten worden voldaan (drempelcriteria),
dan wel in voldoende mate moeten worden voldaan (kwalitatieve criteria), om in aanmerking
te kunnen komen voor de volgende stap.
-
2. De aanvrager wiens aanvraag het beste, en voldoende, aan de gestelde criteria voldoet
zal als enige worden uitgenodigd om het bij de aanvraag behorende voorstel uit te
werken in een volledig programma. Dit programma zal worden beoordeeld door een groep
deskundigen, aan de hand van de in deze beleidsregels opgenomen criteria en waar nodig
op basis van nader te bepalen en voorafgaand aan het uitwerken van het programmavoorstel
met de geselecteerde aanvrager te delen criteria, waarna subsidieverlening kan plaatsvinden,
eventueel met een verplichting tot aanpassingen.
De verdeling van de beschikbare middelen vindt derhalve plaats aan de hand van een
tender. Alle aanvragen worden beoordeeld op grond van dezelfde criteria. Van de aanvragers
wier aanvragen hieraan voldoen komt de aanvrager wiens aanvraag het beste voldoet
aan de kwalitatieve criteria als enige in aanmerking voor subsidie in het kader van
het DSP, indien het door hem uitgewerkte volledige programma in ruim voldoende mate
voldoet aan de criteria opgenomen in deze beleidsregels en eventuele aanvullende vooraf
met de geselecteerde aanvrager te delen criteria.
6. Tijdpad
Aanvragen voor een subsidie in het kader van het DSP kunnen worden ingediend vanaf
2 januari 2020, 9:00 CET uur tot en met 27 maart 2020, 17:00 uur CET. Aanvragen die
later worden ingediend worden afgewezen. Na 27 maart 2020 worden de tijdig ontvangen
aanvragen beoordeeld op grond van de drempelcriteria. Bij het niet voldoen aan één
of meer van deze drempelcriteria volgt een afwijzing en wordt de aanvraag niet verder
beoordeeld. De aanvragen die aan alle drempelcriteria voldoen worden verder beoordeeld
aan de hand van de criteria van de kwalitatieve toets ten aanzien van organisatie
en track record van de aanvrager dan wel alliantie (organisatie- en track recordtoets)
en van zijn projectvoorstel (voorsteltoets). Besluitvorming over de selectie van de
aanvraag die voor uitwerking van een volledig programma in aanmerking komt vindt plaats
op uiterlijk 15 mei 2020.
Door de geselecteerde aanvrager wordt uiterlijk 21 augustus 2020 een uitgewerkt programmavoorstel
ingediend, waarop uiterlijk 16 oktober 2020 een besluit wordt genomen.
7. Drempeltoets
Voor de drempelcriteria geldt dat een aanvraag aan alle criteria moet voldoen. Indien
een aanvraag niet aan alle drempelcriteria voldoet, wordt zij afgewezen en niet verder
beoordeeld.
-
1. De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd zijn gebaseerd op een door de
aanvrager dan wel in geval van een alliantie de penvoerder ontwikkelde Theory of Change
gericht op de algemene doelstelling van het DSP, namelijk een ecologisch duurzaam
landgebruik in akkerbouw en (semi-)nomadische veehouderij resulterend in duurzame
productie en verbetering van inkomens van boer(inn)en en veehoud(st)ers, in een samenhangend
gebied in de Soedano-Sahel zone van Burkina Faso, Mali en Niger.
-
2. De aanvrager is een organisatie die in het bezit is van rechtspersoonlijkheid naar
burgerlijk recht. Voor aanvragen die worden ingediend door een penvoerder namens een
alliantie, geldt dat behalve de penvoerder ook alle mede- indieners beschikken over
rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht.
-
3. De aanvrager of in geval van een aanvraag namens een alliantie de penvoerder heeft
niet eerder een andere aanvraag ingediend voor een subsidie in het kader van het DSP.
-
4. In het geval van een alliantie omvat de aanvraag een door alle alliantieleden (penvoerder
en mede-indiener(s) getekende samenwerkingsovereenkomst, waarin met het oog op het
uitvoeren van het voorstel waarvoor de subsidie wordt aangevraagd in ieder geval afspraken
zijn neergelegd over:
-
• de wijze waarop elk van de alliantieleden bijdraagt aan de werkzaamheden van de alliantie;
-
• de wijze waarop de besluitvorming in de alliantie plaatsvindt;
-
• de wijze waarop de kosten en de risico’s worden gedeeld over de alliantieleden;
-
• de wijze waarop de alliantieleden naleving door de penvoerder van de aan een subsidie
verbonden verplichtingen jegens de minister waarborgen, inclusief de zorg voor gezamenlijke
geaggregeerde rapportages (inclusief IATI-rapportages);
-
• de wijze waarop de alliantieleden elkaar informeren, in het bijzonder over hun financiële
gezondheid;
-
• de wijze waarop de samenwerking kan worden aangepast;
-
• de wijze waarop elk van de alliantieleden betrokken is bij het monitoren en evalueren
van de voortgang van de gesubsidieerde activiteiten.
-
5. De aanvrager of, in geval van een aanvraag namens een alliantie, de alliantie, heeft
de beschikking over een kantoor in Burkina Faso, Mali en Niger, al dan niet via een
lokaal gevestigd lid van de alliantie.
-
6. Gedurende de periode 2016-2018 was gemiddeld ten minste 25% van de totale jaarlijkse
inkomsten van de aanvrager, afkomstig uit bronnen anders dan directe subsidies en/of
bijdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (inclusief ambassades). Indien
de aanvrager penvoerder is voor een alliantie geldt dit criterium voor de gehele alliantie.
Dat wil zeggen dat indien één van de alliantieleden gemiddeld minder dan 25% van de
totale jaarlijkse inkomsten uit andere dan BZ-subsidies of -bijdragen verwerft, dit
kan worden gecompenseerd door een ander alliantielid.
-
7. De aanvrager dan wel in geval van een alliantie de penvoerder toont aan dat hij, en
in geval van een alliantie ook zijn mede-indieners, een integriteitsbeleid heeft,
dan wel hebben vastgesteld. De aanvrager/penvoerder toont aan dat hij, en in geval
van een alliantie ook zijn mede- indieners, procedures heeft, dan wel hebben ingevoerd
om aan dat beleid toepassing te kunnen geven. Dit integriteitsbeleid en deze procedures
zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder begrepen seksuele
misdragingen, jegens medewerkers en derden bij de uitvoering van de activiteiten waarop
de aanvraag betrekking heeft door de aanvrager/penvoerder, de mede-indieners en de
door hen ingeschakelde partijen, zo veel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval
te onderzoeken, met passende maatregelen zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en
de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures zijn zodanig ingericht dat een tijdige
melding van incidenten aan de minister is gewaarborgd.
-
8. De aanvrager dan wel in geval van een alliantie de penvoerder en zijn mede-indieners,
is, dan wel zijn, in staat tot een adequaat financieel beheer en kan, dan wel kunnen,
door ervaringsdeskundigheid met betrekking tot de activiteiten als die waarvoor subsidie
wordt gevraagd een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.
-
9.
-
A. De bezoldiging van de individuele leden van management en bestuur van Nederlandse
aanvragers, penvoerders en mede-indieners, zijnde rechtspersonen of instellingen bedoeld
in artikel 1.3 van de Wet Normering Topinkomens, voldoet uiterlijk met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd aan
de voor hen krachtens die wet geldende maximale bezoldiging.
-
B. De maximale bezoldiging van de individuele leden van management en bestuur van overige
aanvragers, penvoerders en mede-indieners staat met ingang van het tijdvak waarvoor
subsidie wordt gevraagd in redelijke verhouding tot het niveau van de functie, de
geografische ligging en de omvang en complexiteit van de organisatie. Omrekening van
de lokale valuta naar de euro geschiedt op grond van de corporate rates (appendix 3 bij deze beleidsregels) die door het Ministerie worden gehanteerd met
ingang van 1 januari 2020.
-
10. De aanvrager, of in geval van een aanvraag namens een alliantie, de alliantie gezamenlijk,
heeft uitgaven die in de boekjaren 2016- 2018 ten minste € 20 miljoen per jaar bedragen.
-
11. De aanvrager, of in geval van een alliantie de alliantie gezamenlijk, heeft minimaal
driejarige ervaring met het uitvoeren van ten minste 5 projecten op het gebied van kleinschalige landbouw
in semi-aride gebieden in de periode 2013 tot 2019 in Least Developed Countries zoals
gedefinieerd op de OESO/DAC landenlijst. Van deze projecten dienen er ten minste 3
de ontwikkeling van (semi)zelfvoorzienende landbouw in de Sahel regio en 3 de ontwikkeling
van de (semi)nomadische veehouderij in de Sahel regio te betreffen, eventueel gecombineerd
binnen 1 project, waarbij aantoonbaar is samengewerkt met, en binnen de beleidskaders
van, de nationale/lokale overheid.
-
12. De activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd worden uitgevoerd in een samenhangend
gebied in de Soedano-Sahel zone van Burkina Faso, Mali en Niger. Hierbij geldt dat
in die landen per land minimaal 20% van de gevraagde subsidie wordt ingezet en maximaal
10% van de gevraagde subsidie landen-overstijgend wordt ingezet.
-
13. Voor subsidie komen niet in aanmerking:
-
• activiteiten waarvoor reeds rechtstreeks of middellijk een subsidie of bijdrage van
het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt ontvangen;
-
• activiteiten die proselitisme (mede) beogen;
-
• activiteiten van organisaties die reeds ten laste van de begroting van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken een instellingssubsidie ontvangen waarvan de werkingsduur zich
uitstrekt tot in het subsidietijdvak van het DSP.
-
• activiteiten die op winst gericht zijn.
-
14. De activiteiten starten niet eerder dan na het bekendmaken van de subsidieverleningsbeschikking
en niet later dan 1 november 2020, en worden uiterlijk op 31 oktober 2030 afgerond.
-
15. De aanvrager dan wel in geval van een alliantie de penvoerder vraagt het volledige
beschikbare subsidiebedrag van EUR 100 miljoen aan.
10. Kwalitatieve toets
Bij de kwalitatieve toets wordt de kwaliteit van de aanvraag en de aanvrager/alliantie
beoordeeld. Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie zal in elk geval voldoende
moeten worden gescoord op elk van de hierna volgende onderdelen van de kwalitatieve
toets (organisatie- en track recordtoets en voorsteltoets).
Organisatie- en track recordtoets: kwalitatieve criteria ten aanzien van de organisatie
en track record van de aanvrager en in geval van een alliantie, de alliantie
Via onderstaande criteria wordt de kwaliteit van organisatie en track record van de
aanvrager beoordeeld. Het trackrecord wordt beoordeeld aan de hand van de 5 casussen
zoals vermeld in drempelcriterium 10. Waar staat ‘aanvrager’ is in geval de aanvraag
wordt ingediend door een penvoerder namens een alliantie het criterium van toepassing
op de alliantie als geheel.
-
1. De mate waarin de ervaring van de aanvrager met het uitvoeren van projecten op het
gebied van de ontwikkeling van (semi)zelfvoorzienende landbouw en (semi)nomadische
veehouderij in de Sahel regio succesvol is en relevant is voor de doelstelling van
het DSP.
-
2. De mate waarin de aanvrager succesvolle en relevante ervaring heeft met het bereiken
van kleinschalige producenten (smallholders) en daarbinnen de armsten en vrouwen.
-
3. De mate waarin de aanvrager beschikt over:
-
• de benodigde kennis, menskracht en middelen voor de doelmatige besteding van de middelen;
-
• netwerken en samenwerkingservaring met lokale organisaties en overheden in de drie
landen waar de activiteiten uitgevoerd worden.
-
4. De mate waarin de aanvrager ervaring heeft met resultaatmeting, monitoring & evaluatie
en rapportages:
-
• gestandaardiseerde, methodologisch onderbouwde indicatoren;
-
• lerende organisatie;
-
• resultaatgericht werken;
-
• evaluaties op outcome niveau;
-
• rapportages, waar onder rapporteren in IATI.
-
5. In geval van een alliantie, de mate waarin de samenwerking van de alliantie effectief
(synergie tussen ervaring en competenties) en efficiënt (complementariteit van ervaring
en competenties) is:
-
• de mate waarin een alliantie de juiste samenwerkingsvorm is voor de besteding van
de subsidie conform de doelstelling van het DSP;
-
• de mate waarin de keuze van de alliantieleden leidt tot een efficiënte en effectieve
uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;
-
• de mate waarin de alliantieleden in het algemeen en de penvoerder in het bijzonder
beschikken over relevante expertise, benodigde invloed op de besluitvorming en organisatorische
capaciteit om de doelstellingen van het DSP te realiseren.
Voorsteltoets: Kwalitatieve criteria ten aanzien van het voorstel
-
6. De mate waarin de Theory of Change van het voorgestelde programma bijdraagt aan de
doelstellingen zoals geformuleerd in dit subsidiebeleidskader, en de mate waarin overtuigend
is uitgewerkt op welke wijze activiteiten leiden tot de te bereiken outputs (bereik:
aantal boer(inn)en, aantal hectare) en outcomes (effect op productiviteit, inkomen,
water-efficiëntie, zeggenschap van vrouwen, werkgelegenheid, landgebruiksrechten,
stroomgebied-beheer, weerbaarheid, instituties en duurzaamheid), alsmede de samenhang
tussen deze resultaten (outputs en outcomes).
-
7. De mate waarin het institutionele landschap is geanalyseerd en de mate waarin die
analyse is door vertaald in de interventiestrategie.
-
8. De mate waarin het voorgestelde programma voortbouwt op de vele interventies, ervaringen
en kennis op gebied van duurzaam landgebruik in de Sahel.
-
9. De mate waarin genderaspecten zijn geanalyseerd en de mate waarin die analyse is door
vertaald in de interventiestrategie.
-
10. De mate waarin lokale organisaties en overheden effectieve invloed heeft/hebben gehad
op de totstandkoming en inhoud van het voorstel en het programma en op de monitoring
en sturing van de activiteiten.
-
11. De mate waarin het voorstel erop inzet om met de activiteiten een blijvend, duurzaam
effect te hebben op de beoogde doelgroepen en om de interventie-strategie institutioneel
in te bedden (exit-strategie).
-
12. De mate waarin de aanvrager dan wel in geval van een alliantie de penvoerder kwantitatieve
en kwalitatieve indicatoren hanteert die corresponderen met de in dit subsidiebeleidskader
genoemde indicatoren alsmede met de door de aanvrager ontwikkelde Theory of Change.
-
13. De mate waarin de aanvrager dan wel in geval van een alliantie de penvoerder een adequaat
risicomanagement systeem heeft of zal opzetten.
Verplichtingen verbonden aan subsidieverlening
Aan de subsidieverlening zullen verplichtingen worden verbonden, op te nemen in de
subsidieverleningsbeschikking. Deze verplichtingen zullen onder andere betrekking
hebben op jaarplannen en rapportages. Jaarlijks zal een jaarplan met bijbehorende
begroting en liquiditeitsbehoefte voor het komende jaar moeten worden aangeleverd.
Er zal onder meer moeten worden gerapporteerd op basis van open data conform de IATI-standaarden
zoals die vanaf 2016 gelden. Van de aanvrager wordt verwacht de IATI-ontwikkelingen
te volgen en de verantwoording op basis hiervan in te richten. Voor meer informatie
hierover wordt verwezen naar de BZ publicatierichtlijnen getiteld ‘How to use the
IATI standard?’. Voor organisaties die nog niet conform IATI standaard kunnen rapporteren geldt dat
zij in de gelegenheid zullen worden gesteld dit alsnog te realiseren binnen een nader,
via een verplichting in de subsidieverleningsbeschikking vast te stellen, termijn.
Jaarlijkse financiële en inhoudelijke rapportage dient te worden geleverd, met in
ieder geval:
-
• een financieel jaarverslag met accountantsverklaring inclusief een rapport van bevindingen
(e.e.a. conform het controleprotocol welke als annex bij de subsidiebeschikking zal
zijn opgenomen);
-
• de geografische spreiding van de besteding van de subsidiemiddelen;
-
• rapportage van resultaatbereik op een aantal in de beschikking nader vast te leggen
inhoudelijke (niet-financiële) indicatoren.
11. Aanvraagprocedure
Aanvragen voor de subsidie worden gedaan aan de hand van het door de minister daartoe
vastgestelde aanvraagformulier en voorzien van de op het formulier vermelde bescheiden. Voor de bij de aanvraag in te dienen begroting is eveneens een verplicht te hanteren
format vastgesteld (zie appendix 2 bij deze beleidsregels). Aanvragen kunnen worden
ingediend vanaf 2 januari 2020 om 9.00 uur CET tot en met uiterlijk 27 maart 2020
17.00 uur CET. Aanvragen die later dan genoemde datum en tijd worden ingediend, worden
afgewezen. De aanvragende organisatie is de enige verantwoordelijke voor een tijdige
en volledige indiening van een aanvraag. Aanvragen dienen compleet en zonder voorbehoud
te worden ingediend, rechtsgeldig ondertekend door de daartoe namens de aanvragende
organisatie bevoegde persoon met vermelding van naam en functie. Het is niet mogelijk
om een voorlopige aanvraag in te dienen.
De aanvraag dient te worden opgesteld in de Engelse of Nederlandse taal, bij voorkeur
de Engelse taal. Bijlagen die zijn opgesteld in een andere taal dan het Engels of
Nederlands dienen voorzien te zijn van een vertaling Nederlands of het Engels. Het
in de tweede fase van het selectieproces in te dienen uitgewerkte programmavoorstel
dient in de Franse taal te worden ingediend.
Het verdient de voorkeur dat aanvragen per e-mail in pdf-formaat worden ingediend.
Aanvragen per e-mail worden ingediend door deze te sturen naar het e-mailadres: IGG@minbuza.nl
onder vermelding van ‘Subsidieaanvraag DSP’.
Als moment van indiening geldt het tijdstip waarop de e-mail door het systeem voor
gegevensverwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen. Houd er
rekening mee dat bestanden groter dan 14MB niet kunnen worden ontvangen. E-mails groter
dan 14MB dienen in kleinere e-mails te worden verdeeld. Hierbij geldt dat het moment
waarop de gehele aanvraag, inclusief de laatste e-mail, is ontvangen geldt als tijdstip
waarop de aanvraag is ingediend. Daarbij dienen de e-mails genummerd te worden in
de onderwerp-regel, waarbij duidelijk is hoeveel e-mails de aanvraag in totaal behelst.
Eventuele technische problemen bij verzending komen voor rekening en risico van aanvrager.
Aanvragen per post kunnen worden gestuurd naar:
Ministerie van Buitenlandse Zaken
t.a.v. afdeling IGG -Voedselzekerheid
Postbus 20061
2500 EB ’s Gravenhage
Als u de aanvraag persoonlijk of per koerier wilt aanleveren, dan kunt u de aanvraag
(laten) afgeven bij het afgifteloket voor poststukken (expeditie) van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken, Rijnstraat 8, 2515 XP te ’s-Gravenhage. Als moment van indiening
geldt het moment waarop de aanvraag op het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen.
Indien de aanvraag niet aangetekend wordt verzonden berust het risico dat de aanvraag
niet of te laat wordt ontvangen door het ministerie bij de aanvrager. Indien de aanvraag
per post wordt ingediend (anders dan met de aanduiding ‘port betaald’) wordt de aanvraag
nog als tijdig ingediend beschouwd, als de aanvraag voor het einde van de termijn
ter post is bezorgd, waarbij het datumstempel van de post doorslaggevend is, en niet
later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Bij gebruikmaking van een enveloppe met de aanduiding ‘port betaald’ is de datum van
ontvangst bepalend bij het vaststellen of de aanvraag tijdig, d.w.z. uiterlijk 27 maart
2020 17.00 uur CET, is ingediend. Houdt hierbij rekening met de omstandigheid dat
de datum van ontvangst wordt vastgesteld aan de hand van het tijdstip van inschrijving
en dat ’s avonds en op zaterdag en zondag geen post wordt ingeschreven.
Additionele informatie (zoals illustratieve boekwerken, CD-roms, USB-sticks of dvd’s
van een organisatie) worden niet betrokken bij de beoordeling van een aanvraag.
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de minister vragen om een
aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden
de datum en tijd waarop de aangevulde aanvraag is ontvangen. Indien een aanvraag pas
in de laatste twee weken voor het verstrijken van de deadline wordt ingediend, loopt
de penvoerder het risico dat de minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid
om een aanvulling te vragen in verband met de tijd die is gemoeid met het controleren
van alle aanvragen op volledigheid. In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer
kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair is ingediend.
Verder geldt in het algemeen dat het niet compleet indienen van aanvragen of onvoldoende
onderbouwen van antwoorden mogelijk leidt tot afwijzing van een subsidieaanvraag op
basis van drempel- of kwalitatieve criteria. Kortheidshalve verwijzen naar andere
onderdelen van de aanvraag of bijlagen is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten
uitdrukkelijk is aangegeven dat daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan.
Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten niet worden ingevuld, loopt de penvoerder
het risico op afwijzing van de aanvraag.
Ook op artikel 9 van het Subsidiebesluit wordt in het bijzonder gewezen. Een aanvraag die betrekking heeft op activiteiten
die reeds zijn gestart op het moment waarop de subsidie wordt aangevraagd, wordt afgewezen.
Vragen naar aanleiding van dit document of andere zaken kunt u uitsluitend per e-mail
en uiterlijk tot en met 13 maart 2020 aan bovenstaand adres richten. Waar nodig samengevoegd
met andere vragen vindt geanonimiseerde beantwoording hiervan eens per week plaats
op https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ontwikkelingssamenwerking/documenten/publicaties/2019/10/30/subsidieregeling-drylands-sudan-sahel-program-dssp
Appendices: