Deel I, Schriftelijk verslag
1. Achtergrond
1.1. De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
Product- en bedrijfschappen, ook wel schappen genoemd, waren publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden
van representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties die activiteiten ontplooiden
ten behoeve van een branche of sector van het bedrijfsleven. Een schap verrichtte
taken die individuele ondernemers of verenigingen van ondernemers en werknemers ieder
voor zich niet konden verrichten, maar die met het oog op het algemeen belang of het
belang van de branche of sector noodzakelijk werden geacht. Deze taken werden gefinancierd
door, op basis van verordeningen, heffingen op te leggen aan alle ondernemingen in
de betreffende sector. Schappen voerden ook taken in medebewind uit, die voortvloeiden
uit overheidswet- en regelgeving en die ten goede kwamen aan de hele samenleving.
Deze taken werden door de betreffende minister opgedragen aan een schap en gefinancierd
door het departement en/of de Europese Unie (EU). Het merendeel van de medebewindstaken
diende ter uitvoering van Europese regelgeving op het gebied van de landbouw, waaronder
marktordeningsmaatregelen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van
de EU. Maar het betrof ook taken op het gebied van plant- en diergezondheid, dierenwelzijn
en voedselveiligheid en gezondheid. Schappen waren er in uiteenlopende branches en
sectoren zoals onder meer de tuinbouw, de akkerbouw, de detailhandel en de horeca.
Representatieve organisaties van ondernemers en werknemers in een bedrijfstak bepaalden
zelf of zij een schap wilden laten instellen. Daarom hadden sommige sectoren van het
bedrijfsleven wel een schap en andere niet.
Het stelsel van schappen werd ook wel de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (hierna:
PBO) genoemd. Voor de schappen vormde de Wet op de bedrijfsorganisatie (1950) (hierna: Wbo) de juridische basis. Vanaf de oprichting van het eerste schap
in 1954, het inmiddels opgeheven Landbouwschap, zijn tot de jaren ’60 van de vorige
eeuw uiteindelijk 56 schappen ontstaan. Dit aantal is in de loop der jaren teruggelopen
naar 37. Met een hergroeperingsoperatie in 1997 is het aantal schappen vervolgens
via opheffing en samenvoeging verder teruggebracht tot het uiteindelijke aantal van
17; 11 productschappen en 6 bedrijfschappen.
Een schap (in de Wbo: bedrijfslichaam) werd, volgens de laatstelijk daarvoor geldende bepalingen in de
Wbo, ingesteld bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op voordracht van de betrokken
Minister(s). In eerdere versies van de Wbo heeft instelling ook plaatsgevonden bij
wet respectievelijk bij verordening van de Sociaal-Economische Raad (SER). De betrokken
Minister(s) wonnen over het voornemen een schap in te stellen, eerst advies in van
de SER. De SER hoorde, voordat hij advies uitbracht, de representatieve ondernemers-
en werknemersorganisaties uit de betreffende marktsector. De leden van het bestuur
van een schap werden benoemd door de representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties.
De SER had wettelijk de taak om toezicht op de schappen uit te oefenen. De Bestuurskamer
van de SER had onder meer taken op het terrein van de samenstelling en representativiteit
van de besturen van de schappen. De Toezichtkamer van de SER hield onder meer toezicht
op de verordeningen en besluiten, de financiën (heffingsverordeningen, begrotingen
en jaarrekeningen) en de bevoegdheden (inclusief de principes van goed bestuur) van
de schappen.
1.2. Politieke ontwikkelingen
Al jarenlang waren er in het parlement langlopende discussies over het bestaansrecht
van de schappen. Destijds zijn door het Kabinet, mede gelet op de door de Tweede Kamer
aangenomen motie Aptroot van 16 februari 2011, meerdere alternatieven tot omvorming
respectievelijk voortzetting van de schappen onderzocht. Op 20 december 2011 werd
door een meerderheid van de Tweede Kamer de motie van Aptroot aangenomen waarin het
Kabinet werd opgeroepen om de schappen af te schaffen. In het regeerakkoord ‘Bruggen
slaan’ van oktober 2012 werd vastgelegd dat de schappen zouden worden opgeheven. Hieraan
is gevolg gegeven met het ontwerp van de Wet opheffing bedrijfslichamen (Wob), het daarop volgende parlementaire traject en de inwerkingtreding van de Wob
per 1 januari 2015.
Als gevolg van het opheffen van de schappen is hoofdstuk 2 van de Wbo komen te vervallen. De publieke taken van de schappen, onder meer op het gebied van
plant-, dier- en volksgezondheid, zijn met een deel van de betrokken medewerkers van
de desbetreffende schappen overgegaan naar het (toenmalige) Ministerie van Economische
Zaken (EZ) en naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS); in
samenhang met deze overgang van taken is de daarop van toepassing zijnde regelgeving
gewijzigd. De overige taken van de schappen die niet als publiek werden beschouwd,
zijn beëindigd, dan wel in de vorm van private initiatieven voortgezet.
Met de inwerkingtreding van de Wob per 1 januari 2015 zijn de zeventien schappen opgeheven. Conform de Wob, artikel XXXIX, derde lid, werd de Minister van EZ (thans: Economische Zaken en Klimaat; hierna de Minister)
bevoegd alle rechtshandelingen te verrichten met het oog op de vereffening van het
vermogen van een schap, waaronder het vervreemden van onroerende en roerende zaken
en het voldoen en innen van vorderingen. Onder verantwoordelijkheid van de plaatsvervangend
secretaris-generaal is de uitvoering van deze taak belegd bij de Vereffeningsorganisatie
PBO (VOPBO). In artikel XL is bepaald dat de kosten van de vereffening van het vermogen van een schap ten laste
komen van het vermogen van het desbetreffende schap.
In juli 2017 heeft de Minister schriftelijk gerapporteerd aan beide Kamers over de
stand van de vereffening over de periode 2015–2016 (vergaderjaar 2016–2017, 33 910,
nr. 27).
Op 1 januari 2019 is de Wob aangepast en werd de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV)
verantwoordelijk voor de laatste fase van de vereffening van de vermogens van de schappen.
Zodra de vereffening van het vermogen van een schap is afgerond, brengt de VOPBO daarover
verslag uit aan de Minister van LNV in de vorm van een Ontwerp Rekening en verantwoording.
Nadat de in de Wob vastgelegde hoor- en wederhoor procedure is doorlopen, stelt de Minister van LNV
de Rekening en verantwoording van een schap vast en stuurt deze naar de Eerste en
Tweede Kamer. Op grond van artikel XLVII, vierde lid, van de Wob draagt de Minister van LNV er zorg voor dat een batig saldo een bestemming krijgt
die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij het desbetreffende
schap. In geval van een nadelig saldo geeft de Minister van LNV op basis van artikel XLI, vierde lid, van de Wob aan hoe hier mee om te zullen gaan.
2. Het Productschap voor Pluimvee en Eieren
Op grond van de Wbo werd in 2004 het Productschap voor Pluimvee en Eieren (hierna: PPE) opnieuw ingesteld
als opvolger van het Productschap van Pluimvee en Eieren uit 1956, daarvoor het Bedrijfschap
voor Pluimvee en Eieren dat in de jaren daarvoor was ingesteld.
Net als de andere schappen had PPE de taak om een algemeen belang dienende bedrijfsuitoefening
te bevorderen bij de ondernemingen waarvoor het was ingesteld. Hierbij hoorde ook
het behartigen van het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en van de daarbij
betrokken personen. Meer specifiek lagen de taken op het gebied van voedselveiligheid
en voedselkwaliteit, waaronder monitoring kritische stoffen, hygiënecodes, voedselketeninformatie,
salmonella aanpak en terugdringen van antibioticagebruik. Ook waren er taken op het
gebied van diergezondheid en welzijn, arbeid, markt en afzetbevordering, veterinair
informatiepunt en EU-regelingen.
Taken in medebewind waren er op het gebied van het betaalbaar stellen van exportrestituties,
het afgeven van uitvoercertificaten, het betaalbaar stellen van markt-ondersteunende
subsidies, het afgeven van importcertificaten en het uitvoeren van niet financiële
regelingen. Ook waren er taken die primair samenhangen met het tegengaan van dierziekten
in de sector.
3. Verplichtingen jegens oud-werknemers
De medewerkers van de voormalige PBO hadden een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk
recht. Met de inwerkingtreding van de Wob per 1 januari 2015 zijn conform artikel XXXVII, vierde lid, de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten van de voormalige medewerkers
van de PBO ongewijzigd overgegaan op de Staat (lees: de Minister van EZK) als rechtsverhouding
naar burgerlijk recht, dus niet naar ambtelijk recht. Op deze arbeidsovereenkomsten
zijn de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor de PBO van toepassing en de in
het kader van de opheffing van de PBO afgesloten Sociale Plannen.
3.1. Verloop uitkeringen in het kader van het Sociaal Plan Bedrijfschappen/Productschappen
In 1993 werd het Gezamenlijk Secretariaat Productschappen Vee, Vlees en Eieren (GS
PVE) ingesteld door de Productschappen Pluimvee en Eieren (PPE) en Vee en Vlees (PVV)
voor de uitvoering van een aantal gemeenschappelijke werkzaamheden die voorheen door
de afzonderlijke secretariaten werden uitgevoerd. Het taakgebied van het GS PVE valt
nagenoeg samen met de zogenaamde PIOFACH taken (Personeel, Inkoop, Organisatie, Financiën,
Automatisering, Communicatie en Huisvesting). Alle medewerkers van PPE en PVV waren
in dienst van het GS PVE. Op 1 januari 2015 was het GS PVE ondergebracht bij PVV.
Daarom worden de gegevens met betrekking tot de verloningen en de pensioenen van de
oud-medewerkers van PPE verantwoord in het vereffeningsverslag van PVV. De kosten
van de verloningen ten behoeve van PPE werden via een rekeningcourantverhouding bij
PPE in rekening gebracht.
4. Vorderingen van het schap
Op 1 januari 2015 heeft de VOPBO de rechten en plichten van PPE overgenomen tot zowel
het opleggen als het innen van (achterstallige) heffingen.
4.1. Opleggen van achterstallige heffingen
Voor PPE zijn geen (achterstallige) heffingen opgelegd.
4.2. Innen van (achterstallige) vorderingen
Alle nog openstaande vorderingen uit hoofde van heffingen zijn in de periode 2015–2017
geïncasseerd of bij gebleken oninbaarheid, afgeboekt. Voor een toelichting wordt verwezen
naar Deel II, paragraaf 2.1 van dit verslag.
4.3. Overige vorderingen
Voor PPE niet van toepassing
5. Vorderingen op het schap
Ter uitvoering van artikel XLV, eerste lid, van de Wob is de datum van de aanvang van de vereffening op 1 oktober 2015 bekend gemaakt in
de Staatscourant nr. 31964 van 29 september 2015. Hierbij zijn degenen die een (nog
niet bekende) vordering op een schap hadden, opgeroepen deze vordering binnen negen
maanden (derhalve voor 1 juli 2016) schriftelijk in te dienen bij de VOPBO onder vermelding
van de grondslag van de vordering.
Voor PPE heeft bovengenoemde bekendmaking geen reacties opgeleverd.
6. Projectsubsidies
Subsidies werden toegekend onder het regiem van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarbij de besturen van de voormalige schappen voorwaarden stelden aan de begunstigden.
In de regel werd de toekenning van het volledige subsidiebedrag over een aantal jaren
verdeeld waarbij jaarlijks op basis van een aantal voorwaarden een voorschot van 80%
opgevraagd kon worden. Dit gold ook voor de toegekende subsidies die nog enkele jaren
na de opheffing van het schap doorliepen.
De VOPBO voerde uit wat in de beschikkingen tot subsidieverlening was vastgelegd en
had geen bevoegdheid tot het toekennen van wijzigingen daarin. Periodiek (en bij de
uiteindelijke vaststelling van een subsidie) werd nagegaan of de begunstigden aan
de voorwaarden voldeden. Dit gebeurde op basis van jaarlijks over te leggen verantwoordingsinformatie,
zoals inhoudelijke tussentijdse- en eindrapportages, kostenverantwoordingen, jaarrekeningen
en, indien van toepassing, controleverklaringen. Ook diende tijdig gerapporteerd te
worden als er zich gebeurtenissen voordeden die van negatieve invloed konden zijn
op de naleving van de gestelde subsidievoorwaarden, zodat noodzakelijke maatregelen
ter voorkoming of beperking van de gevolgen (vertraging, bijstellen van doelstellingen)
tijdig getroffen konden worden. Bleek bij de vaststelling van een project dat niet
alle gelden volledig besteed waren aan de gestelde doelen dan werden deze gelden in
de vorm van vrijval weer toegevoegd aan het vermogen van het voormalig schap.
Op 1 januari 2015 had PPE 23 projectsubsidies uitstaan. Eén projectsubsidie was voor
100% bevoorschot, de andere 22 voor 80%. In de periode 2015–2017 zijn 18 projectsubsidies
vastgesteld. Er was vrijval. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragraaf
A.5 van dit verslag.
In 2018 is één projectsubsidie vastgesteld. Er was geen vrijval.
De overige 4 projectsubsidies worden in de periode 2019–2020 afgehandeld.
7. Overgedragen financiële middelen
Voor de opheffing van de schappen had een aantal besturen bij privaatrechtelijke overeenkomst
financiële middelen overgedragen aan private partijen. In deze overeenkomsten waren
verplichtingen gesteld aan de ontvangende partij.
Periodiek werd door de VOPBO nagegaan of de ontvangende partijen aan deze verplichtingen
voldeden. Centraal daarbij stond de vraag of de overgedragen middelen waren besteed
aan de overeengekomen doelstellingen: de uitvoering en financiering van activiteiten
ten behoeve van de sector. Dit gebeurde op basis van verantwoordingsinformatie, zoals
begrotingen, kostenverantwoordingen, jaarrekeningen en, zo nodig, controleverklaringen.
Indien ontvangende partijen niet aan de bij overeenkomst gestelde verplichtingen voldeden,
konden sancties worden opgelegd als deze in de overdrachtsovereenkomsten waren vastgelegd.
Een mogelijke sanctie was het terugvorderen van (een deel van) de eerder overgedragen
middelen. Als er zich gebeurtenissen voordeden die van negatieve invloed konden zijn
op de naleving van de verplichtingen (zoals dreigende discontinuïteit, onderbesteding
of liquiditeitsproblemen) dan diende de ontvangende partij zo snel mogelijk hierover
informatie te verstrekken aan de VOPBO.
Op 1 januari 2015 had PPE geen ‘Overgedragen middelen’ die afgehandeld moesten worden.
8. Juridische claims
Met het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Vereffeningsorganisatie PBO van 27 februari 2015 heeft de Minister mandaat, volmacht en machtiging verleend aan
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor het behandelen van bezwaar-
en beroepschriften van de voormalige PBO. Dit betreft het nemen van beslissingen op
bezwaarschriften, het instellen van (hoger) beroep en het behandelen van eventueel
hieruit voortkomende verzoeken om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoeken). Voor de behandeling van civiele zaken is mandaat en machtiging verleend
aan de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (WJZ) van EZ(K)/LNV, met daar waar opportuun
inschakeling van de Landsadvocaat.
Op 1 januari 2015 had PPE geen juridische procedures lopen die afgehandeld moesten
worden.
In de periode 2015–2017 zijn geen nieuwe procedures aangemeld.
9. Materiële vaste activa
Niet van toepassing
10. Financiële vaste activa
Niet van toepassing.
11. Overige zaken in het kader van de vereffening
Ten tijde van de vereffening kwamen dossiers aan de orde die een niet-reguliere vordering
bevatten, of die niet direct naar een vordering van of op PPE waren te herleiden en
evenmin als personele aangelegenheid waren aan te merken. De meest relevante c.q.
omvangrijkste daarvan worden hieronder kort beschreven.
11.1. Resterend vermogen van het Landbouwschap na vereffening in 2017 uitgekeerd
Bij Koninklijk Besluit van 28 september 2000 is het Landbouwschap opgeheven. De SER werd aangesteld als vereffenaar van het vermogen
en PPE aangewezen als een van de vijf ‘Erfschappen’ van het resterend vermogen na
vereffening. Dit waren de Productschappen Pluimvee en Eieren (PPE), Vee en Vlees (PVV),
Tuinbouw (PT), Zuivel (PZ) en het Hoofdproductschap Akkerbouw (HPA).
Een belangrijk onderdeel van de vereffening was het geschil inzake ‘Aujeszky’ tussen
de vereffenaar enerzijds en vijf varkenshouders en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders
(NVV) anderzijds. De achtergrond van het geschil was dat ter bestrijding van de ziekte
van Aujeszky bij varkens, deze bij verordening van het Landbouwschap ingeënt moesten
worden. In deze verordening was tevens per inenting de door de varkenshouder te betalen
prijs aan veeartsen bepaald. Volgens de vijf varkenshouders en de NVV was deze prijs
te hoog. Hierin werden zij in juli 2009 door de rechter in het gelijk gesteld. In
het arrest was ook een verklaring voor recht opgenomen ten aanzien van de varkenshouders
die destijds lid waren van de NVV. In totaal werd ruim € 16 mln. uitgekeerd.
De SER en de NVV hadden in het verlengde hiervan een geschil over de ingangsdatum
voor de te berekenen wettelijke rente, volgens de SER 2003 volgens de NVV 1993. In
hoger beroep stelde het gerechtshof in Den Haag in maart 2016 de NVV in het gelijk.
Na beraad ging de SER hiertegen niet meer in cassatie en keerde het bedrag aan wettelijke
rente uit (€ 11,5 mln.). Het Landbouwschap, en in aansluiting daarop zijn vereffenaar
hadden de te betalen bedragen in het kader van ‘Aujeszky’ voorzien. Toen dit geschil
was afgehandeld, kon de vereffening van het vermogen van het Landbouwschap worden
afgerond.
Het resterend vermogen van het Landbouwschap (€ 6.440.001) moest conform het Koninklijk besluit terugvloeien naar de vermogens van de Erfschappen. Hiervoor was indertijd een verdeelsleutel
bepaald. Voor PPE betrof dit 3.3% van het resterend vermogen, te weten € 212.520.
Na ontvangst in februari 2017 werd dit via de baten toegevoegd aan de algemene reserve
van PPE.
11.2. Overdracht bestemmingsfonds Veeziektewet naar Diergezondheidsfonds
PZ, PPE en PVV inden in het verleden op basis van heffingsverordeningen gelden die
bestemd waren voor het Diergezondheidsfonds (DGF) van het Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
De gelden in het DGF zijn geoormerkt voor het bestrijden van dierziekten en eventueel
daarmee gepaard gaande ruimingen bij bedrijven. De (financierings)afspraken waren
vastgelegd in het Convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten LNV-PVV-PPE-PZ,
2010–2014.
In het najaar van 2015 hebben de VOPBO, de RVO.nl en de Directie Financieel Economische
Zaken van EZK afspraken gemaakt om de procedure voor de definitieve verrekening van
de bedragen over de jaren 2013 en 2014 in goede banen te leiden. Een belangrijk onderwerp
was dat er geen kosten in rekening werden gebracht van de bestemmingsfondsen van PZ,
PPE en PVV die voortvloeiden uit DGF-betalingen ten behoeve van 2015.
Op de balansen van 31 december 2014 waren bij PPE, PVV en PZ nog gelden in de bestemmingsfondsen
aanwezig, die conform de Wob, artikel XXXVIII, overgeboekt moesten worden naar het DGF van het ministerie. Voor een toelichting
wordt verwezen naar Deel II, paragrafen 2.6 en 5.1 van dit verslag.
Medio 2015 zijn de Productschap declaraties voor PPE, PVV en PZ over de jaren 2013
en 2014 opgesteld en voorzien van een controleverklaring. De hieruit voortvloeiende
door het schap teveel betaalde voorschotten aan het DGF over 2013 en 2014 zijn via
het resultaat toegevoegd aan de reserves van de diverse sectoren in het DGF van het
schap. In 2017 is de definitieve décharge van het ministerie ontvangen.
11.3. Afrekening vaccinatie- en ruimingskosten Salmonella seizoen 2014
Voor het terugdringen van salmonella bij pluimvee verleende PPE subsidie aan ondernemers
wanneer er ten gevolge van een uitbraak van salmonella pluimvee geruimd moest worden.
Ook stelde PPE tegemoetkomingen aan ondernemers beschikbaar ten behoeve van de aankoop
van vaccins ter bestrijding van salmonella. Dit was onderdeel van een EZK-programma
waarvoor de EU fondsen ter beschikking stelde. Het totaal aan fondsen dat ter beschikking
stond, werd voor de helft bekostigd door EZK (voorheen LNV) en voor de andere helft
door PPE. De voorfinanciering voor een bepaald jaar werd verzorgd door RVO.nl. Tussentijds
verrichtte PPE deelbetalingen aan EZK. Na afloop van het jaar volgde de eindafrekening.
Eind 2015 ontving de VOPBO de declaratie Salmonella seizoen 2014 van RVO.nl. Omdat
deze hoger uitviel dan aanvankelijk was ingeschat, heeft de VOPBO intensief overlegd
met RVO.nl, vooral over de onderliggende specificaties. Belangrijk was dat er geen
kosten in rekening werden gebracht bij PPE die voortvloeiden uit salmonella-betalingen
ten behoeve van het seizoen 2015. Ook het uitbrengen van de vereiste controleverklaring
vroeg de nodige tijd. Nadat medio 2017 alle verantwoordingsinformatie was overlegd,
kon de VOPBO de rekening betalen en het dossier sluiten. Voor een toelichting wordt
verwezen naar Deel II, paragraaf 7.2
11.4. Terugvordering EU-subsidie Salmonella seizoen 2014
In oktober 2017 plaatsten de auditors van DG Santé vraagtekens bij de kosten die in
Nederland zijn vergoed voor de jaren 2014 en 2015, en in tweede instantie ook voor
de jaren 2016 en 2017. De auditors stelden dat voor 2014 tot en met 2017 ‘alleen aankoopkosten
van vaccins (in casu vaccindoses) subsidiabel zijn’. Nederland had ook andere kostenelementen
in de vergoeding opgenomen, zoals de kosten van toediening. Nederland heeft zich schriftelijk
verweerd tegen de voorlopige conclusies van de audit. In de afsluitende reactie gaf
DG Santé aan dat bij eerdere audits over de jaren vóór 2014 is geconstateerd dat de
werkelijke kosten hoger waren dan Nederland declareerde. Door de scherpe daling van
de aankoopkosten van de vaccins is door de auditors geconcludeerd dat dit voor 2014
tot en met 2017 niet meer gold. Dit heeft geleid tot een financiële correctie over
deze jaren van. Voor 2014 ging het om € 987.338. In oktober 2018 heeft het Ministerie
van LNV de factuur betaald.
12. Archiefbescheiden
Alle archiefbescheiden die vanaf januari 2015 zijn overgedragen aan de VOPBO, zijn
behandeld en geselecteerd overeenkomstig de Archiefwet 1995. Op 22 januari 2018 ontving de VOPBO de door de Algemeen Rijksarchivaris ondertekende
verklaring van overbrenging als bedoeld in artikel 9, lid 3, van het Archiefbesluit 1995, van het archief van PPE over de periode 1956–2013.
De archiefbescheiden die niet in aanmerking kwamen voor overbrenging naar het Nationaal
Archief maar wel nog een aantal jaren (wettelijk) bewaard moeten blijven, zijn opgeslagen
bij de firma Oasis in Leidschendam. Door het tekenen van de ‘Overeenkomst bewaren
en vernietigen’ van 30 november 2017 heeft de VOPBO toestemming verleend voor het
vernietigen van de documenten per januari 2031 (einde wettelijke bewaartermijn voor
de documenten van PPE). Na de vereffening wordt de overeenkomst overgedragen aan het
Ministerie van LNV.
De archiefbescheiden die na 1 januari 2015 zijn opgebouwd en nog een aantal jaren
bewaard moeten blijven, worden na de vereffening eveneens opgeslagen bij de firma
Oasis.
De archiefbescheiden die aan de VOPBO waren overgedragen en voor digitale archivering
in aanmerking kwamen, zijn–onder de naam PPE–opgeslagen in een digitaal archief dat
na de vereffening wordt overgedragen aan het Ministerie van LNV.
13. Bezwaren ingediend naar aanleiding van de terinzagelegging door de Minister
In overeenstemming met artikel XLVI, vierde lid, van de Wob is op 19 april 2019 in de Staatscourant nr. 23196 bekend gemaakt dat de Ontwerp Rekening
en verantwoording van de vereffening van het vermogen van PPE vanaf 1 mei 2019 gedurende
8 weken op het Ministerie van LNV ter inzage is gelegd en digitaal is op te vragen.
In deze periode kan iedere schuldeiser bezwaren tegen dit ontwerp inbrengen bij de
Minister van LNV.
Voor PPE zijn geen bezwaren en opmerkingen ingediend.
14. Verwerking van de ingediende bezwaren in de Rekening en verantwoording
Niet van toepassing.
15. Bestemming van het resterende vermogen
Na de vereffening van het vermogen van PPE is overgebleven:
een batig saldo van € 64.327
De Minister van LNV draagt er zorg voor dat dit saldo een bestemming krijgt die ten
nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij PPE.