1. Achtergrond
Algemeen
Economische groei en werkgelegenheid zijn onlosmakelijk verbonden met handhaving van
de Nederlandse positie in de internationale handels- en investeringsstromen. Ruim
30% van ons inkomen wordt in het buitenland verdiend, handel bedraagt 72% van het
BNP en levert 2,2 miljoen voltijdbanen op. De ambitie van overheid en bedrijfsleven
is handhaving van de positie op ‘traditionele’ markten en versterking van de positie
op ‘nieuwe’ markten. Het midden- en kleinbedrijf (MKB) is sterk afhankelijk van de
binnenlandse markt en het is cruciaal dat ook zij kunnen internationaliseren en profiteren
van groeikansen.
Onbekendheid met buitenlandse markten, de complexiteit daarvan en de spelers op deze
markten vormen barrières die risico’s en kosten met zich mee brengen. Nederlandse
MKB-ondernemingen kunnen daardoor kansen mislopen, mede omdat banken en investeerders
het risico in bepaalde landen (opkomende markten) hoog inschatten en voorzichtig zijn
met financieren en investeren. Dit terwijl er ondanks eventuele extra risico’s juist
kansen zijn voor Nederlandse ondernemingen om bedrijfsactiviteiten uit te breiden
naar het buitenland. Daarnaast bepaalt de omvang van de MKB-onderneming de financiële
slagkracht van een onderneming om zich op nieuwe markten te begeven. Kleine ondernemingen
hebben niet altijd de financiële middelen om hun product op een nieuwe markt te introduceren.
In het geval van ontwikkelingslanden kunnen deze Nederlandse ondernemingen een belangrijke
en positieve impuls geven aan verdere lokale ontwikkeling. Export en investeringen
kunnen een bijdrage leveren aan duurzame economische groei en lokale werkgelegenheid,
aan overdracht van kennis, vaardigheden en technologie en aan verbetering van lokale
productiekracht.
De minister heeft daarom besloten met het Subsidieprogramma DHI 2019–2013 (hierna
DHI) om economische activiteiten van Nederlandse ondernemingen te financieren die
een bijdrage leveren aan het slechten van bovengenoemde barrières, waardoor kansen
gecreëerd worden om nieuwe activiteiten op nieuwe markten te ontplooien.
4. Subsidieprogramma DHI 2019–2023
4.1. Doel
DHI geeft mede invulling aan het beleid gericht op internationalisering van het Nederlandse
MKB. Internationaal ondernemen is een belangrijk element in het streven naar duurzame
economische groei in Nederland.
DHI geeft tevens invulling aan de synergie tussen handel enerzijds en hulp anderzijds
binnen de agenda van de minister voor Handel en Ontwikkelingssamenwerking, waarin
stimulering van internationalisering van het MKB en bijdrage aan lokale en inclusieve
economische groei samengaan. Met name voor ontwikkelingslanden geldt dat gezocht wordt
naar ontwikkelingsrelevante economische activiteiten van het Nederlandse MKB dat daar
marktkansen ziet.
De hoofddoelstelling van DHI is:
Het verhogen en versterken van het aantal Nederlandse ondernemingen dat succesvol
internationaliseert door in een vroege fase te onderzoeken of een export/investeringsproject
haalbaar is of om te demonstreren dat een bepaald exportproduct of technologie toepasbaar
is. Hiermee wordt tevens een positieve bijdrage geleverd aan de lokale ontwikkeling
van ontwikkelingslanden waar deze internationaliseringen plaatsvinden.
Specifieke doelstellingen van DHI zijn:
-
– Het vergroten van het aantal Nederlandse ondernemingen dat zich (sterker) positioneert
in nieuwe markten door het wegnemen van (financiële)knelpunten als verdere stap in
de internationalisering van deze ondernemingen.
-
– Het vergroten van de Nederlandse export.
-
– Het vergroten van de Nederlandse investeringen.
En via bovenstaande 3 doelstellingen het leveren van een bijdrage aan duurzame lokale
economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden, in de vorm van groei van de lokale
werkgelegenheid, duurzame overdracht van kennis, vaardigheden en technologie en verbetering
van lokale productiekracht.
4.2. Doelgroep
Met DHI wil de minister Nederlandse MKB ondernemingen ondersteunen bij het voorbereiden
op export en investeringen in ontwikkelde en opkomende landen en ontwikkelingslanden.
4.3. Wie kunnen in aanmerking komen voor een subsidie
Subsidies in het kader van DHI zijn bedoeld voor individuele Nederlandse MKB-ondernemingen
en samenwerkingsverbanden namens welke een penvoerder een subsidie aanvraagt.
Een samenwerkingsverband bestaat in elk geval uit twee of meer exporterende of investerende
Nederlandse ondernemingen, waaronder ten minste een MKB-onderneming. De penvoerder
moet een Nederlandse MKB-onderneming zijn en een substantieel aandeel in het project
hebben.
Indien er sprake is van een samenwerkingsverband, dan kunnen ook grotere ondernemingen
in aanmerking komen voor subsidie zover dit binnen dat samenwerkingsverband noodzakelijk
is voor het MKB waarmee zij samenwerken en als in die samenwerking het accent op het
MKB ligt.
Aanvragers moeten:
-
a. Nederlandse binnen het project exporterende en/of in het buitenland investerende (MKB-)
ondernemingen zijn;
-
b. Substantiële omzet hebben gerealiseerd, waarbij de gemiddelde jaaromzet over de laatste
drie kalenderjaren voorafgaand aan de aanvraag ten minste € 100.000 bedraagt, of onderbouwd
aannemelijk kunnen maken in staat te zijn de eigen bijdrage voor de uitvoering van
het project en voor het vervolg van het realiseren van de export of investering te
kunnen bekostigen;
-
c. Minimaal 3 werknemers hebben of, indien dat niet het geval is, aantoonbaar aannemelijk
kunnen maken dat de capaciteit structureel gewaarborgd is.
Indien er sprake is van een samenwerkingsverband, dan geldt het vereiste c uitsluitend
voor de penvoerder.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie moet de individuele aanvrager dan
wel de penvoerder aantonen dat hij en zijn partners zich inspannen om ernstige (seksuele)
misdragingen en andere ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag jegens medewerkers
en derden bij de uitvoering van de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft
te voorkomen, in voorkomend geval zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en om de
gevolgen daarvan te mitigeren.
4.4. Adviestraject
Als een aanvrager over wil gaan tot concrete planvorming en overweegt individueel
of namens een samenwerkingsverband een aanvraag voor subsidie in te gaan dienen, dan
zal er een verplicht adviestraject plaatsvinden aan de hand van een daartoe ingediende
‘quick scan’. Meer informatie hierover staat op www.rvo.nl/dhi.
Met de verwerking van een verzoek om advies is tot twee weken gemoeid. Het adviestraject
eindigt met een advies van een RVO adviseur aan de potentiële aanvrager. De uitkomst
van het adviestraject is niet bindend. Het is aan de potentiële aanvrager om wel of
niet een subsidieaanvraag in te dienen.
4.5. Subsidiabele activiteiten
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van DHI moeten de
activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd gericht zijn op het bereiken van
het doel in paragraaf 4.1. en betrekking hebben op activiteiten in niet meer dan één
land, tenzij overwegingen van effectiviteit of doelmatigheid zich daar in betekenende
mate tegen verzetten.
Er kan subsidie worden aangevraagd voor de projecten onder 4.5.1, 4.5.2 en 4.5.3.
4.5.1. Demonstratieproject
Het demonstreren van Nederlandse technologie (met name kapitaalgoederen) in een doelland
in een reële praktijksituatie, waarbij:
-
– er sprake moet zijn van specifieke lokale omstandigheden die een knelpunt vormen waardoor
de introductie van de technologie op de betreffende markt wordt belemmerd;
-
– de inzet van de demonstratie is dat het knelpunt wordt weggenomen en dat de toegevoegde
waarde van de technologie wordt aangetoond;
-
– de omvang en duur niet groter zijn dan strikt noodzakelijk om het knelpunt weg te
nemen;
-
– er sprake moet zijn van een noodzaak om de technologie in het land te demonstreren
om deze te kunnen introduceren;
-
– voldoende bijgedragen wordt aan de positionering van de betreffende Nederlandse onderneming(en)
in het land;
-
– er sprake moet zijn van het demonstreren onder een brede groep potentiële afnemers
in de betreffende markt, niet zijnde consumenten;
-
– onderbouwd en aannemelijk gemaakt moet worden dat binnen 3 jaar na uitvoering van
de demonstratie de betrokken ondernemingen gezamenlijk export met een omvang van ten
minste tienmaal het subsidiebedrag zullen realiseren, of in het geval van projecten
in ontwikkelingslanden met een omvang van ten minste vijfmaal het subsidiebedrag en
met een substantiële ontwikkelingsrelevantie.
4.5.2. Haalbaarheidsstudie
Een onderzoek dat wordt uitgevoerd in het kader van een door een buitenlandse potentiële
afnemer te nemen investeringsbesluit en waarmee wordt bepaald of het technisch en/of
commercieel haalbaar is een concrete investering in het doelland uit te voeren. Het
is mogelijk om in één studie twee investeringen voor twee potentiële afnemers te onderzoeken.
Waarbij geldt dat:
-
– een buitenlandse potentiële afnemer door middel van een studie overtuigd moet worden
dat de beoogde investering in Nederlandse kapitaalgoederen en diensten technisch en/of
commercieel in het land haalbaar is. Deze afnemer geeft door middel van een intentieverklaring
aan dat er een voornemen bestaat tot samenwerking met de betrokken Nederlandse onderneming(en)
bij de totstandkoming van de investering;
-
– vóór aanvang van de studie voldoende duidelijkheid bestaat over de omvang van de markt,
de beoogde opzet van de investering, de locatie, de exploitatie, de financiering en
de lokale impact. De studie heeft als doel om de details rond de voorgenomen investering
helder te krijgen. In de studie wordt de beoogde investering ontworpen op hoofdlijnen
(basic design);
-
– de studie resulteert in een rapport in de vorm van een businessplan of een projectplan,
op basis waarvan de buitenlandse potentiële afnemer een investeringsbesluit kan nemen;
-
– er een noodzaak moet zijn dat de betrokken Nederlandse onderneming(en) een haalbaarheidsstudie
uitvoert/uitvoeren waarmee de buitenlandse potentiële afnemer in staat wordt gesteld
een investeringsbesluit te nemen;
-
– onderbouwd en aannemelijk gemaakt moet worden dat de beoogde investering leidt tot
export van Nederlandse kapitaalgoederen en diensten door de betrokken Nederlandse
onderneming(en) met een omvang van ten minste tienmaal het subsidiebedrag, of in het
geval van studies in ontwikkelingslanden met een omvang van ten minste vijfmaal het
subsidiebedrag en met een substantiële ontwikkelingsrelevantie.
4.5.3. Investeringsvoorbereidingsproject
Een project dat wordt uitgevoerd door een Nederlandse onderneming met substantiële
activiteiten in Nederland die de intentie heeft om te investeren in het buitenland.
Met investeren wordt bedoeld dat in het doelland een nieuwe productie- of dienstenfaciliteit
wordt neergezet of een bestaande productie- of dienstfaciliteit wordt uitgebreid.
De investering dient logischerwijze voort te vloeien uit de huidige activiteiten,
core business en strategie van de Nederlandse onderneming. Een kleine proefproductie
kan onderdeel uitmaken van het project indien de situatie dat noodzakelijk maakt.
Waarbij verder geldt dat:
-
– het project moet worden uitgevoerd door de betrokken Nederlandse onderneming(en) om
duidelijk te krijgen dat de voorgenomen investering technisch en/of commercieel haalbaar
is. De uitkomst is een compleet, gedetailleerd en, in het geval dat een proefproductie
een onderdeel van het project is, gevalideerd businessplan waarmee de Nederlandse
investeerder financiering voor zijn investering kan proberen te verkrijgen;
-
– vóór aanvang van het project bestaat voldoende duidelijkheid over de omvang van de
markt, de beoogde opzet van de investering, de locatie, de exploitatie, de benodigde
financiering en de lokale impact. Het project heeft als doel de details rond de voorgenomen
investering nader helder te krijgen of te valideren. Tijdens het project wordt de
beoogde investering ontworpen op hoofdlijnen (basic design) en/of zijn uitgangspunten
in het businessplan in de praktijk gevalideerd;
-
– onderbouwd en aannemelijk gemaakt moet worden dat binnen 3 jaar na uitvoering van
het project de aanvrager een investering zal doen met een omvang ten minste vijfmaal
het subsidiebedrag;
-
– voor een project in opkomende en ontwikkelde markten moet sprake zijn van een positieve
substantiële impact op de Nederlandse aanvragers en daarmee op de Nederlandse economie;
-
– er bij een project in een ontwikkelingsland sprake moet zijn van een substantiële
ontwikkelingsrelevantie.
4.5.4. Niet subsidiabele activiteiten
In ieder geval geen subsidie wordt verleend voor een project gericht op:
-
a. Onderzoek en ontwikkeling. Hieronder wordt tevens verstaan het aanpassen en testen
van producten of het ontwikkelen van trainingsprogramma’s voor zover niet specifiek
voor het project noodzakelijk is.
-
b. Promotionele en verkoopactiviteiten en activiteiten gericht op marktonderzoek.
-
c. Demonstratie van de betreffende technologie op een beurs of het tentoonstellen ervan
aan een potentiële afnemer.
-
d. Activiteiten die leiden tot een verlies aan arbeidsplaatsen in Nederland.
-
e. Een technologie die niet minimaal technologisch en commercieel gereed is.
-
f. Activiteiten die als export- of investeringsactiviteiten zijn aan te merken, hierbij
moet gedacht worden aan de hierna opgesomde projectsoorten.
-
– Projecten waarbij na afloop ervan de gedemonstreerde technologie wordt verkocht. Een
demonstratieproject is slechts bedoeld om een technologie te demonstreren. De gedemonstreerde
technologie dient teruggebracht te worden naar Nederland dan wel lokaal te worden
achtergelaten of om niet te worden overgedragen.
-
– Projecten waarbij in het kader van een proefproductie al een aanzienlijke investering
wordt gedaan.
-
– Projecten voor het realiseren van voorbeeldprojecten.
-
g. Leningen op revolverende financiering aan derde partijen.
4.6. Duur van de activiteiten
De activiteiten in het kader van DHI moeten worden uitgevoerd binnen een maximale
termijn van:
4.7. Omvang van de subsidie
De subsidie bedraagt per aanvraag ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten tot een
maximum van:
-
– € 200.000 voor demonstratieprojecten.
-
– € 100.000 voor haalbaarheidsstudies.
-
– € 100.000 voor investeringsvoorbereidingsprojecten.
In het geval van projecten gericht op fragiele staten of focuslanden geldt een subsidiepercentage
van ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten, tot bovengenoemde maximale bedragen.
De subsidie valt onder de de-minimisverordening. Het bedrag van de subsidie wordt
verlaagd voor zover dit nodig is op basis van deze verordening.
De eigen bijdrage aan het project van MKB onderneming of de partners van het samenwerkingsverband
wordt gefinancierd met middelen die niet verkregen zijn door middel van een directe
of indirecte subsidie of bijdrage ten laste van de begroting van het Ministerie van
Buitenlandse Zaken.
5. Subsidiabele kosten
Ten aanzien van de met het project gemoeide kosten geldt dat er sprake moet zijn van
minimaal € 50.000 aan subsidiabele kosten.
5.1. Uitgangspunten
Voor het bepalen van (de omvang van) de kosten die in aanmerking kunnen worden genomen
bij het bepalen van de subsidie gelden de volgende uitgangspunten:
-
− voor kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd voor
de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd wordt geen subsidie
verleend;
-
− voor kosten die niet direct zijn gerelateerd aan de uitvoering van de activiteiten
wordt geen subsidie verleend;
-
− voor kosten gemaakt voor indiening van de aanvraag wordt geen subsidie verleend;
-
− voor kosten voor projectmanagement geldt een maximum van 10% van het totaal aantal
opgevoerde dagen onder tijdsbesteding in Nederland en het buitenland;
-
– voor de inhuur van experts, bijvoorbeeld ZZP-ers, wordt een maximum uurtarief van
€ 87,50 gehanteerd. Een expert is een medewerker die over aantoonbare expertise beschikt
op het onderdeel waarop deze in een project functioneel wordt ingezet, niet zijnde
ondersteunende werkzaamheden en blijkend uit de cv;
-
− de interne kosten (eigen uren en, in geval van hardware, de kostprijs) van de aanvrager
dan wel de penvoerder en zijn partners worden zonder winstopslag in aanmerking genomen;
-
− kosten in landen buiten Europa worden aan lokale maatstaven getoetst.
-
− een financiële bijdrage van derden (bijvoorbeeld van de buitenlandse klant of van
een overheidspartij) in de kosten van het project leidt tot een even zo grote verlaging
van de subsidiabele kosten.
5.2. Subsidiabele kosten
-
a. De subsidiabele kosten betreffen loonkosten, welke worden berekend als volgt: het
aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken medewerkers in
loondienst bij de aanvrager dan wel de penvoerder en/of partners ten behoeve van deze
activiteiten hebben gemaakt, vermenigvuldigd met een maximaal uurtarief van € 87,50
waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten zijn
begrepen. In afwijking op dit maximum uurtarief wordt het uurtarief voor personeel
van de aanvrager dan wel de penvoerder en/of partners in landen buiten Europa naar
lokale maatstaven vastgesteld tot het maximale uurtarief.
-
b. Deze kosten kunnen in ieder geval worden vermeerderd met:
-
• De kosten van het gebruik van hardware, gebouwen en/of software. Voor het bepalen
van de economische afschrijving worden vaste afschrijvingstermijnen gehanteerd:
-
• De grondslag voor het bepalen van de afschrijvingskosten is de aanschafprijs van het
product/goed, rekening houdend met de eventuele restwaarde en vermeerderd met eventuele
aanpassingskosten.
-
• Reiskosten: internationale reiskosten en interlokale reiskosten buiten Nederland op
basis van economy class.
-
• Verblijfkosten: de maximale vergoeding voor verblijfkosten is het aantal overnachtingen
maal de logies- en overige kosten conform de Daily Subsistence Allowance Rates (DSA-lijsten)
van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, geldend op de startdatum
van de activiteiten: Bijlage I behorende bij artikel 3, eerste lid, van de Reisregeling buitenland.
-
• Kosten derden: tot een maximum van 40% van de totale projectkosten voor wat betreft
demonstratieprojecten en van 25% voor wat betreft haalbaarheidsstudies en investeringsvoorbereidingsprojecten.
-
c. In aanvulling op de hierboven genoemde reis- en verblijfskosten kunnen voor fragiele
staten ook extra reis- en verblijfkosten vanwege de risico’s, verzekering en negatief
reisadvies subsidiabel zijn, mits goed onderbouwd in de aanvraag.
5.3. Niet-subsidiabele kosten
Niet subsidiabel zijn in ieder geval de volgende kosten:
-
– kosten voor het ontwikkelen van de aanvraag en het aanvragen van subsidie en andere
kosten die voor indiening van de aanvraag zijn gemaakt;
-
– financieringskosten en rentevergoedingen;
-
– omzetbelasting;
-
– kosten veroorzaakt door inflatie en wisselkoersschommelingen;
-
– kosten gerelateerd aan promotionele of verkoopactiviteiten of promotiemateriaal;
-
– algemene vertaalkosten;
-
– kosten van tenaamstelling en instandhouding van rechten van intellectueel eigendom.
-
– kosten voor productontwikkeling;
-
– kosten voor marktonderzoek;
-
– licentiekosten;
-
– certificeringskosten;
-
– kosten voor aanpassing van de te demonstreren technologie, voor zover deze niet specifiek
zijn, niet direct gerelateerd zijn aan het doel van het demonstratieproject en daarvoor
niet noodzakelijk zijn;
-
– kosten voor het ontwikkelen van trainingsprogramma’s.
6. Aanvraag
6.1. Vereisten
Voordat een individuele Nederlandse MKB onderneming of een penvoerder een aanvraag
voor subsidie in het kader van DHI doet, dient hij een advies van RVO te hebben verkregen
zoals beschreven in paragraaf 4.4 (advies naar aanleiding van ‘quick scan’).
De aanvraag wordt ingediend in de Nederlandse of Engelse taal met gebruikmaking van
een daartoe op www.rvo.nl/dhi beschikbaar gesteld middel en voorzien van de daarin
genoemde bijlagen waarvoor modellen beschikbaar worden gesteld door RVO.
De aanvraag bevat in ieder geval:
-
– Referentienummer van het ontvangen RVO-advies;
-
– Indien van toepassing: Partnerformulieren;
-
– Projectplan;
-
– Begroting waarbij ook de financiering van het eigen aandeel (per partner) inzichtelijk
wordt gemaakt (projectuitgaven versus projectinkomsten);
-
– Ingevulde en ondertekende de-minimisverklaring voor zowel de aanvrager als, in het
geval van een samenwerkingsverband, de partners van het samenwerkingsverband, niet
zijnde derden;
-
– Voor een project in een ontwikkelingsland een bijlage over de ontwikkelingsrelevantie
van het project;
-
– Voor haalbaarheidsstudies: een intentieverklaring van de buitenlandse potentiële afnemer;
-
– Voor demonstratieprojecten: een intentieverklaring van de gastheer als het demonstratieproject
wordt uitgevoerd bij een externe organisatie die als gastheer optreedt;
-
– Voor investeringsvoorbereidingsprojecten: een intentieverklaring van een onderneming
in het doelland als deze onderneming mede zal gaan investeren in het project;
-
– Indien van toepassing: ondertekende samenwerkingsovereenkomst die de medewerking van
de partners aan de uitvoering van de activiteiten en de naleving van de gemaakte afspraken
waarborgt, evenals de naleving van de aan een subsidieverlening te verbinden verplichtingen;
Tevens moet de aanvrager, en indien van toepassing de partners, verklaren dat zij
op de hoogte zijn en zullen handelen naar de OESO richtlijnen (www.oesorichtlijnen.nl)
en de ILO-Verklaring inzake fundamentele principes en rechten op het werk, en dat
zij hiernaar handelen. Ook dienen zij op de hoogte te zijn van de FMO-uitsluitingslijst
en geen activiteiten uit te voeren die op deze lijst benoemd staan (www.fmo.nl/exclusion-list).
In aanvulling hierop gelden in specifieke gevallen ook de IFC Performance Standards,
de OECD-FAO Guidance for Responsible Agricultural Supply Chains en de VN Conventie
over Biologische Diversiteit. Aanvragers en wanneer van toepassing ook deelnemers
dienen te verklaren van deze richtlijnen op de hoogte te zijn en deze te onderschrijven.
De aanvrager dient feiten of omstandigheden die wijzen op het schenden van deze richtlijnen
onverwijld te melden bij RVO.nl.
6.2. Herstelperiode
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de minister (met gebruikmaking
van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht) vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens
gelden de datum en tijd waarop de aanvulling is ontvangen. Daarnaast geldt in het
algemeen dat het niet volledig indienen van aanvragen of onvoldoende onderbouwen van
(onderdelen van) de aanvraag mogelijk leidt tot afwijzing van een subsidieaanvraag
op basis van het niet of niet in voldoende mate voldoen aan de aan aanvragen gestelde
vereisten en criteria.
Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen
is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat
daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten
niet worden ingevuld, loopt de aanvrager het risico op afwijzing van de aanvraag.
7. Beoordeling en verdeling beschikbare middelen
7.1. Beoordeling
De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke
subsidieverstrekking in het kader van DHI. De aanvragen worden beoordeeld met inachtneming
van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in DHI zijn neergelegd.
Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan de
hiervoor, in het bijzonder in paragraaf 4 tot en met 6, opgenomen vereisten. Slechts
de aanvragen die daaraan voldoen, worden inhoudelijk beoordeeld op kwaliteit aan de
hand van de hierna volgende criteria, waaraan eveneens per criteria in voldoende mate
moet worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. De volgende criteria
zijn van toepassing:
Beleidsmatig
-
– De mate waarin er sprake is van een nieuwe technologie of dienst op de doelmarkt of
een nieuwe doelmarkt voor de aanvrager.
-
– De mate waarin het uitvoeren van het DHI-project nut en noodzaak van overheidsondersteuning
rechtvaardigt.
-
– De mate waarin onderbouwd aannemelijk wordt gemaakt dat het project in het geval van
ontwikkelingslanden voldoende ontwikkelingsrelevant is en in het geval van aanvragen
voor demonstratieprojecten en haalbaarheidsstudies onderbouwd aannemelijk wordt gemaakt
dat het project tot export door de Nederlandse aanvragers leidt.
-
– De mate waarin in het geval van aanvragen voor demonstratieprojecten en haalbaarheidsstudies
gericht op ontwikkelde en opkomende markten onderbouwd aannemelijk wordt gemaakt dat
het project tot export door de Nederlandse aanvragers leidt, en in het geval van aanvragen
voor investeringsvoorbereidingsprojecten gericht op ontwikkelde en opkomende markten
aantoonbaar aannemelijk wordt gemaakt dat het project een substantiële positieve impact
heeft op de Nederlandse aanvragers en daarmee op de Nederlandse economie.
Doelmarkt
-
– De mate waarin onderbouwd aannemelijk wordt gemaakt dat er sprake is van een realistisch
exportpotentieel op de doelmarkt en de mate waarin onderbouwd aannemelijk wordt gemaakt
dat het project leidt tot het substantieel vergroten van de export naar die doelmarkt
door de betrokken Nederlandse ondernemingen, dan wel, in het geval van investeringsvoorbereiding,
de mate waarin onderbouwd aannemelijk wordt gemaakt dat de beoogde investering daadwerkelijk
gaat plaatsvinden.
-
– De vraag hoe reëel het is dat de doelmarkt de betreffende technologie/dienst kan bekostigen/financieren,
dan wel dat de uiteindelijke investering gefinancierd kan worden.
-
– De (politieke) haalbaarheid van de activiteiten in het doelland.
Organisatie
-
– De mate waarin het project en de beoogde export of investering logisch aansluiten
bij de reguliere activiteiten en/of strategie van de aanvrager.
-
– De mate waarin de aanvrager over voldoende (aantoonbaar) relevante ervaring en kennis
beschikt om het project succesvol te kunnen uitvoeren en daarna de beoogde export
of investering te kunnen realiseren.
-
– De mate waarin de continuïteit van de aanvrager en de betreffende activiteiten zijn
gewaarborgd, rekening houdend met de financiële en organisatorische capaciteiten van
de aanvrager.
Uitvoering
-
– De mate waarin doelstellingen, knelpunten en beoogde resultaten voldoende duidelijk,
reëel, meetbaar en tijdgebonden zijn
-
– De mate waarin het projectplan en het activiteitenplan voldoende duidelijk, logisch
en gespecificeerd zijn
-
– De mate waarin de activiteiten lokaal geborgd zijn dan wel de mate waarin er lokaal
maatregelen zijn genomen om ervoor te zorgen dat het project succesvol wordt opgezet
en uitgevoerd.
-
– De mate van redelijkheid en noodzakelijkheid van de projectbegroting.
-
– De mate waarin sprake is van adequaat risicomanagement, bestaande uit een adequate
risicoanalyse en adequate mitigerende maatregelen.
MVO
-
– De mate waarin het project in overeenstemming is met de IMVO richtlijnen en beschreven
is dat het project geen negatieve effecten heeft op onderwerpen als milieu, arbeidsomstandigheden
en land- en mensenrechten.
-
– De mate waarin de belangrijkste IMVO risico’s in kaart zijn gebracht en er maatregelen
zijn geformuleerd om de belangrijkste IMVO risico’s te mitigeren. Indien enkele project
specifieke MVO onderwerpen bij aanvraag nog onzeker zijn dan dienen deze minimaal
onderdeel te zijn van de studie.
RVO kan bij de beoordeling extern advies inwinnen.
7.2. Verdeling beschikbare middelen
DHI kent jaarlijkse openstellingen. De beschikbare middelen worden verdeeld door behandeling
van de aanvragen in volgorde van binnenkomst. Mochten op één dag binnengekomen aanvragen
in geval van honorering de voor de betreffende openstelling beschikbare middelen overtreffen,
dan wordt de volgorde van behandeling bepaald door middel van loting.
8. Afwijzingsgronden
Naast het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen als er niet voldaan wordt aan het bepaalde
in DHI of indien het subsidieplafond zou worden overschreden.
Aanvragen ten behoeve van transacties in een land waarop een sanctieregime van de
Veiligheidsraad en/of van de EU van toepassing is, zullen met extra zorg beoordeeld
worden. In geen geval mag de beoogde transactie leiden tot overtreding of ontduiking
van de sancties of tot ondergraving van het Nederlandse beleid t.a.v. het onder sancties
vallende land. Het VR- en EU-sanctiebeleid wordt – uiteraard – in alle gevallen gehandhaafd.
Vigerend exportbeleid en restricties die hieruit voortvloeien, zoals betreffende export
van strategische en ‘dual use’ goederen, worden in alle gevallen gehandhaafd.
Voorts kan de verlangde subsidie worden geweigerd indien verstrekking niet verenigbaar
is met het beleid ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen, de buitenlandse handel
en de ontwikkelingssamenwerking, zoals onder andere kenbaar uit de memories van toelichting
bij de begrotingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, uit het verkeer met
de Staten-Generaal, uit de bekendmaking van beleidsregels of uit andere geschikte
vormen van bekendmaking of mededeling.
11. Administratieve lasten
Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de aanvrager te maken krijgt
is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening gehouden
met de indiening van een aanvraag voor subsidie, de beheerfase, de vaststelling van
de subsidie en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt dat
het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare
subsidiebudget 3,4% bedraagt.