Arbeidsmarktbehoefte, maatschappelijke en wetenschappelijke behoefte (criterium a)
[Regeling vervallen per 29-04-2023]
Bij de beoordeling van de macrodoelmatigheid van een nieuwe opleiding wordt bekeken
of er behoefte is aan de opleiding op de arbeidsmarkt en of er een maatschappelijke
of wetenschappelijke behoefte bestaat aan de opleiding, en of er naast het al bestaande
aanbod ruimte is in het stelsel voor de opleiding.
Het hoofdelement van de macrodoelmatigheidstoets is de toetsing van de arbeidsmarktbehoefte.
Van belang is immers dat het opleidingsaanbod een goede aansluiting heeft op de arbeidsmarkt
en dat studenten na hun opleiding goede arbeidsmarktperspectieven hebben. De arbeidsmarktbehoefte
wordt landelijk bezien, waarbij er primair wordt uitgegaan van de arbeidsmarktbehoefte
in Nederland.
Hieronder wordt allereerst de arbeidsmarktbehoefte toegelicht, daarna komt de maatschappelijke
en wetenschappelijke behoefte aan bod.
Arbeidsmarktbehoefte
[Regeling vervallen per 29-04-2023]
Voor het starten van een nieuwe opleiding moeten instellingen aantonen dat er sprake
is van een arbeidsmarktbehoefte of van een maatschappelijke en/of wetenschappelijke
behoefte in combinatie met een arbeidsmarktbehoefte. Kwantitatieve gegevens van bijvoorbeeld
ROA, UWV en CBS kunnen hierbij worden gebruikt. Ook kunnen instellingen voor de specifieke
opleiding zelf (laten) onderzoeken hoe groot de arbeidsmarktbehoefte is om de behoefte
te kunnen onderbouwen. Daarnaast kunnen instellingen ook objectief onderbouwde gegevens
van derden gebruiken voor de onderbouwing van een ontwikkeling in de desbetreffende
sector, bijvoorbeeld vanuit de rijksoverheid.
De arbeidsmarktbehoefte kan – mede – bestaan uit beroepen waarvoor wettelijke beroepsvereisten
gelden op grond van artikel 7.6, van de wet. Indien een nieuwe opleiding (onder andere) voorziet in een arbeidsmarktbehoefte
waarvoor beroepsvereisten gelden, dient de instelling ook aan te geven op welke wijze
is gewaarborgd dat afgestudeerden van de opleiding voldoen aan deze vereisten.
Kwalitatieve elementen
De onderbouwing van de arbeidsmarktbehoefte kent naast kwantitatieve elementen ook
vaak kwalitatieve elementen. Kwantitatieve gegevens geven niet altijd een compleet
beeld en zijn niet altijd fijnmazig genoeg. In deze regeling krijgen instellingen
meer ruimte voor kwalitatieve argumentatie, in de gevallen dat de instelling aantoont
dat een kwantitatieve onderbouwing geen compleet beeld geeft of er geen cijfers voor
handen zijn. Dit kan bijvoorbeeld he geval zijn voor opleidingen die opleiden voor
sectoren of beroepen die sterk in ontwikkeling zijn of nog niet bestaan. Met name
bij innovatieve of cross-over opleidingen zijn er immers vaak onvoldoende cijfers
voorhanden, omdat het om een ander soort opleiding gaat dan we tot nu toe gewend zijn
of een beroep dat nog niet bestaat. Ook voor opleidingen, die naast een nationale
arbeidsmarktbehoefte een internationaal arbeidsmarktperspectief hebben, geldt dat
het vaak moeilijk is dit met kwantitatieve gegevens te onderbouwen, en kan een kwalitatieve
onderbouwing uitkomst bieden. Het is logisch om voor opleidingen die breed opleiden
meer ruimte te bieden voor kwalitatieve argumenten rondom de arbeidsmarktbehoefte,
dan voor opleidingen die opleiden voor specifieke beroepen. Een instelling kan hierbij
bijvoorbeeld gebruik maken van analyses over trends en ontwikkelingen in de samenleving
die maken dat in de toekomst naar verwachting aan bepaalde opleidingen en beroepen
behoefte zal zijn, zoals demografische trends (vergrijzing, etc.), trends op gebied
van bijvoorbeeld digitalisering, trends in specifieke sectoren (bijvoorbeeld op gebied
van zorg, veiligheid, onderwijs), aangekondigd overheidsbeleid leidend tot een grotere
arbeidsmarktbehoefte in een bepaalde sector, etc. Daarbij is het bieden van meer ruimte
voor een kwalitatieve onderbouwing, geen vrijbrief om met een minder goede onderbouwing
te komen. Het staat buiten kijf dat een instelling die een aanvraag doet voor een
nieuwe opleiding, in staat moet zijn om nut en noodzaak van die opleiding overtuigend
te onderbouwen.
Opscholing
Beroepen veranderen steeds sneller en een hoger opleidingsniveau is hierbij soms noodzakelijk.
Indien er bij een aanvraag overwegend sprake is van een opscholingsbehoefte in het
veld in verband met een veranderende of nieuwe (toekomstige) functie, dan kan dit
als voldoende worden beschouwd voor het criterium arbeidsmarktbehoefte. In eerste
instantie kan de arbeidsmarktbehoefte zich immers uiten in opscholing van personen
die de ‘oude’ functie uitoefenen. In de toekomst zullen echter waarschijnlijk nieuwe
studenten moeten worden opgeleid voor de uitoefening van de nieuwe functie. Indien
een positief besluit wordt genomen voor een opleiding waar in eerste instantie voornamelijk
behoefte zal zijn aan opscholing van zittende personeel (en niet zozeer aan nieuwe
instroom), zal dit besluit in de regel beperkt worden tot deeltijd. Als de arbeidsmarktbehoefte
zich in de toekomst uitbreidt naar nieuwe instroom, kan de instelling te zijner tijd
een aanvraag doen voor de voltijdvariant.
Macrodoelmatigheid en de regio
Bij het toetsen van de macrodoelmatigheid kan ook de arbeidsmarktbehoefte aan een
opleiding in de regio betrokken worden. Daartoe is van belang dat een instelling beargumenteert
waarom de arbeidsmarktbehoefte in deze regio anders (groter of van een andere specifieke
aard) is dan landelijk het geval is. Ook bij het beoordelen van de ruimte voor de
opleiding (criterium b) kan de regio een rol spelen. Zie hiervoor de toelichting onder
‘Macrodoelmatigheid en de regio’ bij Ruimte voor de opleiding.
Internationale arbeidsmarktbehoefte
Het macrodoelmatigheidsbeleid is gericht op het nationale opleidingenaanbod en primair
op de nationale arbeidsmarkt. Studenten blijven na hun afstuderen echter al lang niet
meer enkel in Nederland en het is daarom eveneens van belang dat het opleidingsaanbod
ook aansluit op studenten die na het afronden van hun opleiding graag in het buitenland
willen werken. Om deze reden kan een instelling ook – naast de nationale arbeidsmarktbehoefte
– motiveren dat er een internationale arbeidsmarktbehoefte is aan afgestudeerden van
een bepaalde opleiding, ter onderbouwing van criterium a.
Differentiatie naar opleidingstype
De onderbouwing van de arbeidsmarktbehoefte verschilt per soort opleiding (associate
degree-opleiding, hbo-bacheloropleiding, hbo-masteropleiding, wo-bacheloropleiding,
wo-masteropleiding). De doelstellingen van opleidingssoorten verschillen en bij beoordeling
daarvan wordt hiermee rekening gehouden.
Er gelden verschillende wegingen van de criteria per opleiding. Hoewel de basiscriteria
voor alle opleidingen hetzelfde zijn, kan hier per opleidingssoort een nadere inkleuring
aan worden gegeven. Hieronder is deze inkleuring per opleidingstype toegelicht:
Associate degree-opleiding: bij associate degree-opleidingen speelt de regio een belangrijke rol voor het bepalen
of er ruimte is voor de opleiding. Hierbij is de omvang van zo’n regio kleiner dan
dat voor de andere soort opleidingen in het hoger onderwijs. De arbeidsmarktrelevantie
van de associate degree-opleiding moet aansluiten bij een substantiële behoefte van
het werkveld; de associate degree-opleiding is geen bedrijfsopleiding.
Hbo-bacheloropleiding: voor de hbo-bacheloropleiding geldt dat de arbeidsmarktbehoefte duidelijk aantoonbaar
is en dat de opleiding opleidt voor te benoemen beroepen of in ieder geval duidelijk
omschreven arbeidsmarktsectoren. Dit geldt ook als het gaat om innovatieve of cross-over
opleidingen. De instelling geeft de arbeidsmarktperspectieven aan voor deze beroepen
en sectoren. Een hbo-bachelor kan breed van aard zijn, maar het moet duidelijk beargumenteerd
worden wat de nut en noodzaak is van de breedte van de opleiding, waartoe de opleiding
opleidt, wat studenten hiermee kunnen en wat hun arbeidsmarktperspectieven daarmee
zijn (ook ten opzichte van meer specifieke beroepsopleidingen) en wat de breedte van
de opleiding hieraan bijdraagt.
Wo-bacheloropleiding: voor de wo-bacheloropleiding wordt aangegeven voor welke arbeidsmarktsectoren zij
opleidt en of er in die sectoren voldoende arbeidsmarktperspectief is. Voor de wo-bacheloropleiding
geldt echter wel een minder scherp arbeidsmarktprofiel dan voor de hbo-bacheloropleiding.
Hoewel de wo-bacheloropleiding een kwalificatie is om de arbeidsmarkt te betreden,
is de praktijk over het algemeen dat afgestudeerde wo-bachelors doorstuderen om een
mastergraad te behalen. Daarom moet ook duidelijk worden gemaakt naar welke masteropleiding
de afgestudeerde wo-bachelors kunnen doorstromen en of er een arbeidsmarktbehoefte
is aan deze wo-masterafgestudeerden. De arbeidsmarktrelevantie is dus een meer indirecte
toets, maar er moet wel een duidelijk perspectief worden geschetst.
Hbo-masteropleiding: voor hbo-masters geldt dat zij een beroepsgerichte focus hebben en voortvloeien uit
een arbeidsmarktbehoefte, bij voorkeur een arbeidsmarktbehoefte waarin het doen van
praktijkgericht onderzoek een rol speelt. Ook moet zoveel mogelijk duidelijk worden
gemaakt in welk type functies de afgestudeerden terechtkomen en of in de beroepenstructuur
ruimte is voor hbo-masterafgestudeerden. Dit heeft te maken met het innoverende aspect
van de hbo-masteropleiding waarvoor wel een civiel effect moet bestaan.
Wo-masteropleiding: ook voor wo-masteropleidingen geldt dat er sprake moet zijn van een beroepsperspectief.
Voor een wo-master weegt de arbeidsmarktbehoefte zwaarder dan voor de wo-bacheloropleiding.
Voor sommige wo-masters is geen directe link met een beroep of functie te leggen,
maar de instelling kan wel aangeven in welke arbeidsmarktsectoren deze afgestudeerden
terechtkomen en wat het arbeidsmarktperspectief voor deze sectoren is. Voor de wo-researchmaster
kan de instelling aangeven of deze vooral opleidt voor een wetenschappelijke carrière
of voor een onderzoeksloopbaan in het bedrijfsleven. De instelling kan een arbeidsmarktperspectief
schetsen voor deze verschillende carrières.