Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 3 oktober 2016, nr. WJZ
/ 16138692;
Gelet op richtlijn nr. 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie
van de wetgeving van de lidstaten inzake op de markt aanbieden van radioapparatuur
en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG (PbEU 2014, L 153) alsmede op het Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 3/2006,
van 27 januari 2006 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen,
keuring en certificatie) bij de EER-Overeenkomst (PbEG 2006, L 92), artikel 3, tweede
lid en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst
inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten
van Amerika (PbEG 1999, L 31), artikel II, derde lid en de sectorbijlage betreffende
elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning
tussen de Europese Gemeenschap en Canada (PbEG 1998, L 280), artikel 2, tweede lid,
en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst
inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling, certificaten en markeringen
tussen de Europese Gemeenschap en Australië (PbEG 1998, L 229), artikel 2, tweede
lid en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst
inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap
en Nieuw-Zeeland (PbEG 1998, L 229), artikel 1 en bijlage 1, Hoofdstuk 9, betreffende
elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning
van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en Zwitserland (PbEG
2002, L 114), en op de artikelen 10.1, derde lid, 10.8, tweede lid, 10.9, 10.10, 10.12, 10.13, tweede lid, 10.14, onder b, en 18.12 van de Telecommunicatiewet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 11 november 2016,
nr.W15.16.0309/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 8 december 2016,
nr. WJZ /16181048, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport;
Hebben goedgevonden en verstaan: