1. Algemeen
[Regeling vervallen per 01-09-2020]
1.1. Inleiding en achtergrond
[Regeling vervallen per 01-09-2020]
Na afloop van een gewapend conflict leiden achtergebleven explosieve oorlogsresten
(ERW) zoals landmijnen en clustermunitie vaak tot langdurige onveiligheid voor burgers. Ook belemmert dit het op gang komen van de nodige humanitaire hulp en de toegang
van burgers tot voedsel, water en andere basisbehoeften. Onveiligheid door explosieve
oorlogsresten vormt tevens een belemmering voor vluchtelingen en ontheemden om terug
te keren naar huis. Stabilisatie, wederopbouw en sociaaleconomische ontwikkeling lopen
gevaar zolang explosieve oorlogsresten als landmijnen, clustermunitie en Improviced
Explosive Devices (IED’s) niet zijn geruimd en de bevolking niet op de hoogte is van
de risico’s.
De afgelopen jaren is veel vordering gemaakt met het ruimen van ERW. Helaas zijn landmijnen
en ERW nog een groot probleem in 57 landen en 4 andere gebieden. Ook in de meest recente
conflicten zijn veiligheidsrisico’s voor burgers door ERW groot. Daarom is ook voor
de komende jaren een grote inspanning nodig om ERW te ruimen. Een grote uitdaging
is met name het gebruik van landmijnen door non-state armed actors in landen als Afghanistan, Colombia, Irak, Libië, Myanmar, Pakistan, Syrië, Tunesië,
Oekraïne en Jemen. Daarnaast worden door de overheden van Syrië, Noord-Korea en Myanmar
(allen geen lid van het Ottowa-verdrag) nog landmijnen gebruikt.
Nederland is een van de aanjagers om internationaal krachten te bundelen om tot een
mijnvrije wereld te komen voor 2025 als onderdeel van het Nederlandse geïntegreerde
beleid op het gebied van veiligheid, stabiliteit en wederopbouw na conflict. Nederland
is een belangrijke donor op dit gebied en streeft er naar jaarlijks € 15 miljoen beschikbaar
te stellen voor ontmijning. Naast het financieren van NGO’s via het mine action en cluster munitie programma
draagt Nederland bij aan het Voluntary Trust Fund van UNMAS via ongeoormerkte bijdragen.
Ook financierde Nederland buiten het programma om emergency respons projecten in landen waar een urgente behoefte ontstond aan inzet op mine action. Met Nederlandse financiering hebben NGO’s tussen 2012 en 2014, 42.618.091 m2 land ontmijnd en hebben 458.908 mensen voorlichting gehad over de gevaren en risico’s
van ERW.
Mine action wordt gedefinieerd als het uitvoeren van activiteiten met als doel de sociale, economische
en ecologische impact van landmijnen en andere explosieve oorlogsresten, inclusief
niet-geëxplodeerde sub-munitie te verminderen. Mine action gaat niet alleen over ontmijning. Het gaat ook over mensen en samenlevingen en hoe
zij getroffen worden door aanwezigheid van ERW.
Mine action richt zich op vijf categorieën activiteiten:
-
1.
Mine Risk Educatie: voorlichting en bewustwording lokale bevolking over risico’s van EWR.
-
2.
Ontmijning: activiteiten gericht op het bruikbaar maken van besmette grond door middel van in
kaart brengen (survey), detecteren, markeren en ruimen.
-
3.
Slachtofferhulp: hulp aan slachtoffers en families, inclusief rehabilitatie en re-integratie
-
4.
Voorraadvernietiging: vernietiging van voorraden landmijnen en ontmantelen van productiecapaciteit en opslagfaciliteiten.
-
5.
Advocacy – lobby tegen het gebruik van anti-persoonsmijnen en clustermunitie.
Nederland onderkent de noodzaak om de mine action sector te integreren in stabilisatie, wederopbouw en ontwikkelingssamenwerking. Met
het ondertekenen en ratificeren van het Verdrag tegen Antipersoneelsmijnen (Ottawa-verdrag),
het Verdrag over Clustermunitie (Oslo-verdrag) en Protocol V van de Convention on Certain Conventional Weapons (CCW) heeft Nederland zich gecommitteerd om landen te ondersteunen die zelf minder
goed in staat zijn mine action activiteiten te ontplooien. Dit bevat ondersteuning
bij het opruimen van ERW, vernietigen van voorraden landmijnen en cluster munitie
en hulp aan slachtoffers van ERW.
1.2. Beleidsrelevantie
[Regeling vervallen per 01-09-2020]
Explosieve oorlogsresten als landmijnen en clustermunitie vormen niet alleen een veiligheidsprobleem,
maar ook een barrière voor sociaaleconomische ontwikkeling. In de nota ‘Wat de wereld
verdient’ maakt Nederland zich sterk voor het uitbannen van extreme armoede, genderongelijkheid
en het bereiken van duurzame en inclusieve groei overal ter wereld. Echter, landen
die te maken hebben met instabiliteit of gewapend conflict, tekortschietend bestuur
en onderontwikkeling, vaak in een vicieuze cirkel, zijn grotendeels achtergebleven
bij het behalen van de mondiale ontwikkelingsdoelen. Ook zien we in deze landen een
toenemende concentratie van extreme armoede en een achteruitgang in de rechten en rechtsbescherming van vrouwen. Niet alleen ontbreekt het burgers daar aan bestaansmiddelen en basisvoorzieningen,
ook hun fysieke veiligheid wordt in situaties van wetteloosheid of gewapend conflict
op vele manieren bedreigd.
Om een bijdrage te leveren aan het wegnemen van grondoorzaken van gewapend conflict,
instabiliteit en irreguliere migratie zet Nederland zich, via het speerpunt Veiligheid
& Rechtsorde (V&R) in op vijf beleidsdoelstellingen. Centraal uitgangspunt is dat
de veiligheid van mensen voorop staat, dus niet die van staten. Dit perspectief vraagt
om een overheid en rechtsorde die burgers centraal stelt, om sociale cohesie en om
inclusieve processen. Het overkoepelende doel luidt dan ook: Het bevorderen van ‘legitieme’ stabiliteit in fragiele landen ter oplossing en voorkoming
van gewelddadig conflict, voor de bescherming van mensen en als basis voor duurzame
ontwikkeling.
Nederland onderschrijft hiermee de vijf doelstellingen op het gebied van staats- en
vredesopbouw die tijdens het vierde High Level Forum on Aid Effectiveness in Busan (2011) internationaal zijn overeengekomen. Het speerpunt V&R is in 2015 verder uitgewerkt in een Theory of Change (zie Annex
3A en 3B) met onderstaande beleidsdoelstellingen:
-
1. verbeterde veiligheid voor mensen,
-
2. een functionerende rechtsorde,
-
3. inclusieve politieke processen,
-
4. legitieme en capabele overheden en
-
5. gelijke toegang tot werkgelegenheid en basisvoorzieningen.
Hoewel de effecten van EWR indirect betrekking hebben op alle genoemde doelstellingen,
valt Nederlandse inzet op humanitair ontmijnen het meest direct binnen de eerste doelstelling
van het speerpunt V&R, verbeteren van veiligheid van mensen. Deze doelstelling is
gebaseerd op de aanname dat de behoefte van mensen aan fysieke veiligheid een basisbehoefte
is die alle andere behoeften overschaduwt (piramide van Maslov). Burgers die zich
veilig voelen zullen zelf meer investeren in ontwikkeling en stabiliteit en minder
prikkels ervaren om zich aan te sluiten bij extremistische partijen of te vluchten.
Het bevorderen van veiligheid en rechtsorde, onder meer in fragiele staten en conflictgebieden,
is eveneens van belang voor het behalen van de onlangs internationaal overeengekomen
Sustainable Development Goals (vooral doel 16), de bescherming van mensenrechten en het bredere veiligheidsbeleid
(GVDB). In fragiele landen en conflictsituaties zullen dan ook eerst de voorwaarden,
waaronder voldoende veiligheid, moeten worden geschapen voordat een effectieve bijdrage
aan duurzame ontwikkeling geleverd kan worden.
De aanpak van grondoorzaken van gewapend conflict, instabiliteit en irreguliere migratie
maakt onderdeel uit van de integrale aanpak die het kabinet heeft voorgesteld in de
aanpak van de Europese asielproblematiek. Tegelijkertijd draagt het bij aan het verbeteren van de opvang in de regio die in
het kader van diezelfde aanpak door het kabinet is voorgesteld. De inzet op humanitair mine action draagt in dit kader bij aan veiligheid van ontheemden
en het wegnemen van drempels voor sociaaleconomische ontwikkeling.
Nederland blijft zich inzetten voor een mijnvrije wereld en het creëren van een veilige
basis voor ontwikkeling en presenteert daarom het Mine Action en Cluster Munitie Programma
2016–2020. Voor dit programma stelt de Minister van Buitenlandse Zaken voor de periode
2016–2020 maximaal € 45 miljoen beschikbaar vanuit het Stabiliteitsfonds. Hiervan
is € 10 miljoen bestemd voor emergency respons projecten, deze middelen zullen in een later stadium aan de geselecteerde partners
worden toegekend.
1.3. Doelstelling en geografische prioriteiten
[Regeling vervallen per 01-09-2020]
Doelstelling
Het openstellen van het Mine Action en Cluster Munitie Programma 2016–2020 valt onder
het beleidsspeerpunt Veiligheid en Rechtsorde; en specifiek onder de eerste en derde
sub-doelstelling. De doelstellingen onder deze sub-doelstelling zijn:
-
1.1. Alle vormen van geweld tegen burgers, waaronder seksueel geweld, en andere bedreigingen
voor de fysieke veiligheid worden verminderd.
-
1.2. Instanties die verantwoordelijk zijn voor veiligheid voeren hun taken effectief en
in onderlinge samenhang uit, werken vanuit de veiligheidsbehoefte van burgers en leggen
verantwoording af.
-
1.3. Lokale gemeenschappen en civil society dragen zelfstandig en in samenwerking met verantwoordelijke
instanties bij aan verbeterde veiligheid en een cultuur van vreedzaamheid.
-
1.4. Grensoverschrijdende oorzaken van conflict zoals georganiseerde misdaad en illegale
geldstromen en handel in wapens en conflictgoederen worden teruggedrongen via een
geïntegreerde benadering.
Voorstellen dienen de subdoelstellingen 1.1 en 1.3 na te streven. De activiteiten
moeten bijdragen aan veiligheid en stabiliteit voor inwoners van de gekozen landen,
sociaal economische wederopbouw en lokale capaciteitsopbouw om te waarborgen dat activiteiten
een blijvende impact houden.
Prioritaire landen
Om voor subsidieverlening in aanmerking te komen dienen activiteiten te worden uitgevoerd
in de prioritaire regio’s (zie annex 1). De prioritaire regio’s vanuit het oogpunt
van instabiliteit, human security en ontwikkeling zijn: het Midden Oosten en Noord-Afrika
(MENA), Sahel, Hoorn van Afrika, het Grote Meren gebied en de volgende landen: Colombia,
Afghanistan en Pakistan.
NGO’s zijn ertoe verplicht minimaal 80% van deze subsidie te besteden in deze voor
Nederland prioritaire landen. Maximaal 20% van de financiering kan naar eigen inzicht
worden ingezet in landen waar de landmijnenproblematiek een grote bedreiging vormt.
Deze landen ervaren dat explosieve oorlogsresten als landmijnen en cluster munitie
een belemmering vormen voor stabiliteit en een veilige terugkeer van ontheemden en
vluchtelingen, wederopbouw en sociaaleconomische ontwikkeling. Voorstellen dienen
betrekking te hebben op minimaal 2 landen.
Ottawa-verdrag en Oslo-verdrag
Nederland streeft ernaar dat de activiteiten worden uitgevoerd in landen die de Ottowa-
en Oslo-verdragen hebben ondertekend en geratificeerd. Ook dient de lokale overheid zich verantwoordelijk te voelen voor het ruimen van
landmijnen en clustermunitie dat zich tenminste vertaalt in het bestaan van een coördinatiemechanisme
voor mine action, bij voorkeur ook in wetgeving op het gebied van mine action en idealiter in verankering in een nationale strategie voor mine action, ontwikkeling of armoedebestrijding, zoals een Poverty Reduction Strategy Paper (PRSP).
Emergency response
Binnen het Mine Action en Cluster Munitie programma 2016–2020 zal er ruimte zijn voor
het inzetten van Mine Action voor emergency response. Hiervoor zal € 10 miljoen (€ 2,5 miljoen per jaar) van het totale budget (€ 45 miljoen)
gereserveerd worden. Met emergency response inzet kan het hoofd geboden worden aan plotselinge intensivering van de problematiek
in een van de prioritaire landen of in een overig land, gerelateerd aan nieuwe geografische
gebieden die in de toekomst beschikbaar komen voor mine action activiteiten. Het overeenkomende
budget kan op twee verschillende manieren worden vrijgemaakt:
-
a) Op verzoek van de Minister, die een zogeheten flash-call for proposals kan doen ten behoeve van specifieke gebieden;
-
b) Op basis van suggesties gedaan door de geselecteerde partners, en als aanvulling op
andere donoren (bijvoorbeeld de Europese Unie). In dergelijke gevallen zal de Minister
het voorstel evalueren in het licht van zijn beleidsprioriteiten.
De overeenkomstige bijdragen worden administratief opgetopt binnen de reeds lopende
subsidies.
Gender
De impact van conflict is voor mannen en vrouwen vaak niet gelijk. Vrouwen hebben
vaak minder zeggenschap over vraagstukken van vrede en veiligheid. Om de fysieke veiligheid
van mannen en vrouwen te vergroten is kennis over de onderscheidende perspectieven,
behoeften en rollen van mannen en vrouwen onontbeerlijk. Veiligheid is namelijk niet
gender-neutraal. Bevorderen van gelijkwaardige deelname van vrouwen aan ontmijningsprogramma’s
is voor Nederland belangrijk.
Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen is dan ook van belang dat de positie
van vrouwen als actor bij stabilisatie, wederopbouw en sociaaleconomische ontwikkeling
wordt versterkt.
2. Procedure
[Regeling vervallen per 01-09-2020]
Aanvragen dienen opgesteld te worden op basis van dit beleidskader met gebruikmaking
van het verplichte aanvraag formulier. Dit beleidskader vormt tevens de basis voor
de beoordeling van de aanvragen.
Dit nieuwe programma is in opvolging van het Humanitair Ontmijnen en Cluster Munitie
Programma 2012–2016 dat in oktober 2015 is geëvalueerd. Mede op basis van de aanbevelingen
uit de evaluatie is besloten om weer een meerjarig programma op te zetten. De conclusies
en aanbevelingen zijn meegenomen in dit beleidskader. Meerjarige programma’s geven
NGO’s de mogelijkheid hun werk efficiënter en effectiever uit te voeren. Het programma
zal starten op 1 september 2016 en loopt tot en met 31 augustus 2020. De duur van
de subsidie dient tussen de 36 maanden (minimum) en 48 maanden (maximum) te liggen.
Om voor subsidieverlening in aanmerking te komen dient het programma waarvoor subsidie
wordt gevraagd niet eerder te starten dan 1 september 2016.
2.1. Voor wie zijn de subsidies bestemd?
[Regeling vervallen per 01-09-2020]
In aanmerking voor subsidie komen zelfstandige maatschappelijke organisaties, met
rechtspersoonlijkheid, zonder winstoogmerk, die gespecialiseerd zijn in mine action en die op een resultaatgerichte manier bezig zijn met het bevorderen van menselijke
veiligheid, stabilisatie, wederopbouw en sociaal-economische ontwikkeling.
De aanvraag dient zich te richten op ten minste drie van de volgende vier categorieën
van activiteiten:
-
1. Clearance (door detecteren, in kaart brengen, markeren en ruimen) van landmijnen,
ERW, UXO, AXO en clustermunitie;
-
2. Vernietigen van voorraden mijnen, ERW, UXO, AXO en clustermunitie (inclusief ontmantelen
van productiecapaciteit en opslagfaciliteiten);
-
3. Hulp aan slachtoffers en families van landmijnen en ERW inclusief rehabilitatie en
re-integratie;
-
4. Mine Risk Education aan bevolking over risico van landmijnen en ERW, UXO, AXO en clustermunitie.
Nederland is een sterke voorstander van innovatie binnen mine action activiteiten,
in thematische zin of door verbetering van de interventie strategie (verbeteren van
de effectiviteit van het programma) of door verbeteren efficiëntie bij het implementeren
van programma’s. Nederland moedigt NGO’s aan om hun kennis de delen via open-sources
om bij te dragen aan innovatie en efficiëntie in de gehele mine action sector.
Organisaties kunnen zelfstandig een subsidievraag indienen of deel uitmaken van een
alliantie van penvoerder en mede-indieners. De penvoerder dient in dat geval namens
de alliantie een aanvraag voor het programma in. Als de aanvraag wordt goedgekeurd
is de penvoerder verantwoordelijk en aanspreekbaar voor de uitvoering van het programma
van de alliantie en de naleving van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen.
In een alliantie kunnen alleen maatschappelijke organisaties zoals eerder genoemd,
deelnemen. Een organisatie kan één aanvraag indienen als penvoerder.
Organisaties welke betrokken zijn of waren bij de illegale handel in landmijnen of
wapens, of de productie ervan, zijn uitgesloten van subsidieverlening binnen dit programma.
Hetzelfde geldt voor commerciële ontmijningsbedrijven. Deze bedrijven kunnen zich
rechtstreeks wenden tot UNMAS die in de landen waar zij werkzaam is gebruik maakt
van aanbesteding.
2.2. Beoordelingscriteria
[Regeling vervallen per 01-09-2020]
Organisaties die een subsidie aanvragen moeten aan bepaalde criteria voldoen om voor
subsidie in aanmerking te kunnen komen. Er zijn twee soorten criteria:
-
1. Drempelcriteria: criteria met betrekking tot de aanvrager en met betrekking tot het
voorstel waaraan elke aanvraag zonder meer moet voldoen. Indien een aanvraag niet
voldoet aan één of meerdere van de drempelcriteria, wordt de aanvraag afgewezen (drempeltoets).
-
2. Kwalitatieve criteria: criteria met betrekking tot de kwaliteit van het programma
(programma toets) en het track record.
De eerste fase bestaat uit een controle op de drempelcriteria. Voor de tweede fase
worden alleen de voorstellen bekeken die voldoen aan de drempelcriteria.
Een nadere uitwerking van deze criteria is opgenomen in hoofdstuk 4.
2.3. Beoordeling
[Regeling vervallen per 01-09-2020]
De bepalingen van de Algemene Wet Bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke
subsidieverstrekking. De aanvragen zullen worden beoordeeld met inachtneming van deze
regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in deze beleidsregels zijn neergelegd.
De beoordeling van de aanvragen en de toekenning en verdeling van de beschikbare middelen
vindt plaats via een tender: van alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven van
deze beleidsregels, wordt de kwaliteit beoordeeld volgens dezelfde criteria. De aanvragen
die op basis van deze toets de meeste punten scoren, komen als eerste voor subsidie
in aanmerking. De Minister besluit tot subsidieverlening overeenkomstig deze rangorde,
binnen het raam van een evenwichtige spreiding van de beschikbare middelen als bedoeld
in artikel 8, derde lid, sub d, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Besluitvorming over de subsidieaanvragen door de Minister vindt plaats uiterlijk op
12 juli 2016.
2.4. Verdeling beschikbare middelen
[Regeling vervallen per 01-09-2020]
De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats op basis van de uitkomsten van
de kwalitatieve beoordeling van de aanvragen welke de drempeltoets zijn doorgekomen.
Om voor een subsidie in aanmerking te kunnen komen zal een toetsing aan de criteria
van dit beleidskader met een voldoende resultaat moeten zijn afgesloten.
Als de beschikbare middelen niet toereikend zijn om alle aanvragen die als voldoende
zijn beoordeeld volledig te honoreren, zal de verdeling van de middelen over deze
aanvragen vervolgens plaatsvinden aan de hand van een rangschikking van de aanvragen
naar aanleiding van de uitkomsten van de Programma toets. Bij de uiteindelijke verdeling
van de middelen zal de mate waarin een aanvraag wordt gehonoreerd gerelateerd zijn
aan de mate waarin aan de criteria wordt voldaan. Tevens zal bij de besteding van
de beschikbare middelen rekening gehouden met geografische spreiding.
4. Beoordeling van de aanvragen
[Regeling vervallen per 01-09-2020]
4.1. De drempelcriteria
[Regeling vervallen per 01-09-2020]
Voor de drempelcriteria geldt dat indien een aanvraag niet aan één of meerdere criteria
voldoet, deze wordt afgewezen en niet verder in behandeling genomen. Deze criteria
worden hieronder vermeld en indien nodig toegelicht.
Drempelcriteria m.b.t. de aanvrager
-
D.1
-
A. De aanvrager (of in geval van een alliantie: de penvoerder) en mede-aanvragers zijn
een maatschappelijke organisatie zonder winstoogmerk met rechtspersoonlijkheid en
gespecialiseerd in activiteiten op het gebied van mine action. De aanvrager/penvoerder
dient de statuten van de organisaties bij te voegen, vertaald in het Engels of het
Nederlands, om dit aan te tonen.
-
B. In het geval van een alliantie omvat de aanvraag een, door alle alliantieleden, getekende
samenwerkingsovereenkomst, waarin in ieder geval afspraken zijn neergelegd over (i)
de wijze waarop elk van de partijen bijdraagt aan de werkzaamheden van het samenwerkingsverband,
(ii) de wijze waarop besluitvorming plaatsvindt, (iii) de wijze waarop de kosten en
de risico’s worden gedeeld over de deelnemers en (iv) de wijze waarop de penvoerder
de naleving van de aan een subsidie verbonden verplichtingen jegens de minister is
gewaarborgd, inclusief de zorg voor gezamenlijke geaggregeerde rapportages.
-
D.2 De aanvrager/penvoerder heeft in de afgelopen vijf jaar (2011–2015) ten minste drie
jaar ervaring met het uitvoeren van programma’s in het doelland of regio voor een
budget van minimaal € 500,000 per jaar (gemiddeld).
-
D.3
-
a. De activiteiten van de penvoerder sluiten bij de uitvoering aan bij de National Mine
Action Authority (NMAA) of equivalent, indien deze bestaat in het desbetreffende land.
-
b. Daarnaast voert de penvoerende organisatie mine action activiteiten uit in lijn met
de internationaal geldende mine action standards (IMAS), inclusief de UN Gender guidelines
voor ontmijningsprogramma’s.
-
D.4 De aanvrager/penvoerder maakt aannemelijk dat gedurende de periode 1 september 2016
– 1 september 2020 ten minste 25% van de jaarlijkse inkomsten afkomstig is uit bronnen
anders dan BZ-bijdragen (incl. Ambassades). Subsidies in het kader van het programma
‘Mine Action en Clustermunistie 2016–2020’ zullen nooit meer bedragen dan 75% van
de jaarlijkse inkomsten van de organisatie.
-
• Indien de aanvrager penvoerder is voor een alliantie geldt dit criterium voor de gehele
alliantie. Dat wil zeggen dat indien één van de deelnemende organisaties minder dan
25% van de jaarlijkse inkomsten uit andere dan BZ-bijdragen verwerft, dit kan worden
gecompenseerd door een andere mede-indiener in de alliantie.
-
• Gelden die direct of indirect worden verkregen ten laste van de begroting van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken (bijvoorbeeld een subsidie of bijdrage van een Nederlandse
ambassade) tellen niet mee bij het bepalen van de eigen inkomsten (maar wel bij het
bepalen van de jaarlijkse inkomsten). De aanvrager onderbouwt de aannemelijkheid hiervan
aan de hand van de inkomsten over de periode 2012–2015.
-
D.5
-
A. De maximale bezoldiging van de individuele leden van het management en bestuur van
de aanvrager/penvoerder en mede-indieners gevestigd in de EU bedraagt met ingang van
het tijdvak waarvoor de subsidie wordt aangevraagd per kalenderjaar ten hoogste €
168,000 op grond van een 36-urige werkweek. Genoemd bedrag bestaat naast de beloning
(de som van de periodiek betaalde beloningen en bonusbetalingen) ook uit de belastbare
vaste en variabele onkostenvergoedingen en beloningen betaalbaar op termijn, zoals
vakantiegeld, een 13e maand, werkgeversdeel pensioenbijdrage e.a. Voor EU lidstaten die geen gebruik maken
van de euro geldt dat omrekening van de lokale valuta naar de euro geschiedt op grond
van de corporate rates die door het ministerie worden gehanteerd met ingang van 1
januari 2016. De corporate rates zijn toegevoegd als annex 2 bij het beleidskader.
-
B. Gelet op de koopkrachtgegevens gepubliceerd door EUROSTAT (GDP PPS) geldt voor aanvragers/penvoerders en mede-indieners gevestigd in de volgende landen
een aangepaste norm, op grond van het algemene inkomensniveau in de betreffende landen:
a.
|
Noorwegen:
|
NRK 2,153,538
|
–
|
EUR 228,275
|
b.
|
Zwitserland:
|
SFR 227,547
|
–
|
EUR 207,750
|
c.
|
Japan:
|
YEN 22,192,867
|
–
|
EUR 168,000
|
d.
|
VS/Canada:
|
USD 207,205
|
–
|
EUR 189,800
|
-
C. De maximale bezoldiging van de individuele leden van management en bestuur van de
aanvrager/penvoerder en mede-indieners gevestigd in landen anders dan EU lidstaten,
Noorwegen, Zwitserland, Japan, de VS en Canada staat met ingang van het tijdvak waarvoor
subsidie wordt gevraagd in redelijke verhouding tot het niveau van de functie, de
geografische ligging en de omvang en complexiteit van de organisatie.
-
D.6 De aanvrager/penvoerder is in staat tot adequaat financieel beheer en kan door ervaring
met betrekking tot de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd een doelgerichte
en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.
Drempelcriteria met betrekking tot het voorstel
-
D.7 De minimale looptijd van de subsidieaanvraag bedraagt 36 maanden en maximaal 48 maanden.
De subsidieaanvraag bedraagt minimaal € 7 miljoen en maximaal € 12 miljoen en heeft
een maximale looptijd van 4 jaar. Bij een kortere looptijd zijn het minimale en maximale
bedrag van de subsidieaanvraag naar rato lager.
-
D.8 De activiteiten starten niet eerder dan 1 september 2016 en worden afgerond uiterlijk
op 31 augustus 2020.
-
D.9 De activiteiten worden uitgevoerd in / zijn gericht op tenminste twee van de landen
opgenomen in de bij deze beleidsregels behorende landenlijst (zie annex 1).
-
D.10 Minimaal 80% van de middelen die zijn aangevraagd voor de uitvoering van de activiteiten
wordt besteed in minimaal twee gekozen landen van de landelijst uit annex 1.
-
D.11 De subsidieaanvraag richt zich op de algemene doelstelling van het ‘mine action en
clustermunitie 2016–2020’-programma en de ontmijningsactiviteiten dragen bij aan human
security, stabilisatie, wederopbouw en sociaal-economische ontwikkeling en het doelland.
De activiteiten richten zich op ten minste drie van de volgende vier categorieën van
activiteiten:
-
1. Ruimen van mijnen, ERW, UXO, AXO en clustermunitie (door detecteren, in kaart brengen,
markeren en ruimen);
-
2. Vernietigen van voorraden mijnen, ERW, UXO, AXO en clustermunitie (inclusief ontmantelen
van productiecapaciteit en opslagfaciliteiten);
-
3. Hulp aan slachtoffers en families, inclusief rehabilitatie en re-integratie;
-
4. Activiteiten gericht op bewustwording en educatie van de lokale bevolking over risico
van mijnen, ERW, UXO, AXO en clustermunitie.
-
D.12 Voor zover het programma activiteiten uit de eerste categorie, genoemd onder D.11,
bevat wordt daarbij gewerkt met één van beide of beide volgende ontmijningstechnieken:
-
1. Handmatige detectie, ondersteund door mechanische middelen. Het gaat daarbij om handmatige
detectie (detector en prikstok) die wordt ondersteund door mechanische middelen zoals
al dan niet gepantserde maai- en graafmachines, zogenaamde 'steel wheels', rollers,
zeeftrommels, trilband- en vlegelmachines.
-
2. Toolbox. Daarbij wordt het juiste instrument gekozen bij ieder specifiek probleem.
De opleiding en inzet van detectiehonden (of -ratten) en andersoortige innovatieve
elementen in het kader van een programma waarin mijnenruiming centraal staat kan eveneens
in aanmerking komen voor subsidie.
-
D.13 De activiteiten betreffen geen:
-
• Initiatieven die proselitisme (mede) beogen;
-
• Financiering van commerciële dienstverlening, investeringen of commerciële activiteiten;
-
• Organisatie van conferenties;
-
• Activiteiten waarvoor reeds rechtstreeks een subsidie of bijdrage ten laste van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt ontvangen;
-
• Activiteiten van een lokale maatschappelijke organisatie waarvoor reeds middellijk
ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken een bijdrage
wordt ontvangen;
-
• Activiteiten van organisaties die reeds ten laste van de begroting van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken een instellingssubsidie ontvangen waarvan de werkingsduur zich
uitstrekt tot in het subsidietijdvak waarop de tender waarvoor een aanvraag wordt
ingediend betrekking heeft.
4.2. Track record criteria
[Regeling vervallen per 01-09-2020]
Bij het trackrecord wordt de kwaliteit van de track record en het programmavoorstel beoordeeld. Dit gebeurt aan de hand van de volgende criteria:
-
T.1 De mate waarin de aanvrager/penvoerder en eventuele mede-indieners:
-
• beschikt over relevante ervaring t.a.v. het werken op thema humanitair ontmijnen en
clustermunitie in de voorgestelde landen/regio’s.
-
• in geval van een samenwerkingsverband: beschikt over relevante ervaring t.a.v. het
werken in het samenwerkingsverband namens welke de aanvraag wordt ingediend.
-
T.2 Gebaseerd op de resultaten behaald in de laatste 3 jaar, de mate waarin:
-
1. de aanvrager/penvoerder en mede-indieners in staat zijn geplande outputs en outcomes
en interventiestrategie/interventielogica te realiseren en dit te staven door middel
van onafhankelijk onderzoek;
-
2. duurzaamheid is gewaarborgd binnen de programma’s;
-
3. partners betrokken waren bij (1) de voorbereiding, (2) de uitvoering, (3) monitoring
(4) de verantwoording richting begunstigden en (5) de mate waarin hun capaciteiten
versterkt zijn;
-
4. de doelgroep betrokken was bij (1) de voorbereiding, (2) de uitvoering en (3) de monitoring
en (4) verantwoording aan de doelgroep;
-
5. de aanvrager/penvoerder en mede-indieners de voortgang van de geplande resultaten
hebben gemeten, veranderingen in de brede omgeving in kaart hebben gebracht en waar
nodig activiteiten en/of strategie hebben bijgestuurd;
-
6. het programma complementair was aan inspanningen van andere actoren, toegevoegde waarde
had voor het doelland en coördinatie met andere organisaties en/of de overheid heeft
plaatsgevonden;
-
7. het programma gender-sensitief of gender-transformatief was;
-
8. een conflict-sensitieve invulling is gegeven aan de rol die door de aanvrager/penvoerder
vervuld werd.
4.3. Criteria m.b.t. Programmavoorstel
[Regeling vervallen per 01-09-2020]
Bij de programmatoets wordt de kwaliteit van het programmavoorstel beoordeeld. Dit
gebeurt aan de hand van de volgende criteria:
A. Beleidsmatige criteria programmavoorstel
-
P.1 De mate waarin het voorgestelde programma bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen van
de minister op het thema mine action en clustermunitie. Dit wordt beoordeeld aan de
hand van de volgende factoren:
-
a) Ontwikkelingsrelevantie: De mate waarin de activiteiten bijdragen aan de stabiliteit
en sociaal-economische ontwikkeling in prioritaire landen/regio’s (zie landenlijst
annex 1).
-
b) Relevantie voor het doel van deze tender: de mate waarin de mine action activiteiten
bijdragen aan vrede en veiligheid. In het bijzonder hoe door middel van mine action
activiteiten en door het opruimen van cluster munitie bijgedragen wordt aan human
security en stabiliteit voor mensen en het creëren van voorwaarden voor sociaaleconomische
wederopbouw na afloop van een gewapend conflict.
-
c) Gender-sensitief; De mate waarin de activiteiten de positie van vrouwen als actor
bij stabilisatie, wederopbouw en sociaal-economische ontwikkeling versterken.
-
d) Relevantie van de gekozen landen buiten de landenlijst (zie annex 1): de mate waarin
het voorgestelde programma zich concentreert in die landen waar de problematiek rondom
landmijnen en clustermunitie het grootst is.
-
e) Aansluiting: de mate waarin het voorgestelde programma aansluit op de voor mine action
relevante onderdelen van het speerpunt Veiligheid en Rechtsorde zoals neergelegd in
de Theory of Change (zie annex 3A en 3B).
-
f) Meerwaarde: de mate waarin het voorgestelde programma een meerwaarde vormt ten opzichte
van het ontwikkelingsbeleid van Nederland of andere donoren (organisaties of landen)
in het betreffende land, en/of op activiteiten die in het betreffende land worden
ondernomen door Nederland of andere donoren (organisaties of landen).
-
g) Indien het voorstel is ingediend door een samenwerkingsverband, toelichten waarom
er gekozen is om in een samenwerkingsverband te werken en de toegevoegde waarde van
het samenwerkingsverband ten opzicht van een individuele aanvraag.
-
P.2
Contextanalyses: De mate waarin het voorstel, in het bijzonder de probleemstelling en doelstelling,
is afgestemd op de uitkomsten van een analyse van de context in de voorgestelde regio
en voor de voorgestelde doelgroep.
-
P.3
Geintegreede sociaal-economische planning. De aanvrager moet aantonen dat de activiteiten passen binnen de bestaande plannen
voor sociaaleconomische rehabilitatie van de post-conflict gemeenschap (terugkeer
van vluchtelingen en ontheemden, gezondheidszorg, landbouw, educatie, etc).
-
P.4 Positie en betrokkenheid van de partners binnen het voorstel. De mate waarin:
-
a) de activiteiten bijdragen aan de institutionele capaciteitsopbouw van de partners;
-
b) de partners effectieve invloed hebben gehad op de totstandkoming en inhoud van het
voorstel;
-
c) de partners effectieve invloed hebben op de sturing van de activiteiten;
-
d) de partners in de doellanden een eigen bijdrage, financieel en/of inhoudelijk, leveren
aan de activiteiten en beoogde resultaten.
-
P.5 Positie en betrokkenheid van de doelgroep binnen het voorstel. De mate waarin:
-
a) de activiteiten bijdragen aan de institutionele capaciteitsopbouw van de doelgroep;
-
b) de doelgroep effectieve invloed heeft gehad op de totstandkoming en inhoud van het
voorstel;
-
c) de doelgroep effectieve invloed heeft op de sturing van de activiteiten;
-
d) de doelgroep een eigen bijdrage, financieel en/of inhoudelijk, levert aan de activiteiten
en beoogde resultaten
-
P.6 De mate waarin de interventie toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de activiteiten
van andere actoren (zoals NGO’s, andere donoren) op het thema van mine action en clustermunitie.
B. Technische criteria programmavoorstel
-
P.7 De mate waarin het voorstel is uitgewerkt in outcomes, outputs, voorgenomen activiteiten
en middelen en is voorzien van een helder verband tussen de te bereiken outputs en
de daarvoor benodigde middelen, tussen outcomes en outputs en tussen outcomes en impact.
-
P.8 De mate waarin de outcomes en outputs en middelen Specifiek, Meetbaar, Acceptabel,
Realistisch en Tijdgebonden (SMART) zijn uitgewerkt.
-
P.9 De mate waarin het voorstel
-
a) duurzaam resultaat zal hebben voor de doelgroep en,
-
b) bijdraagt aan de institutionele duurzaamheid van partners.
-
P.10 De mate waarin een adequate analyse is gemaakt van de interne en externe risico’s
voor de organisatie, activiteiten en resultaten, inclusief stappen die zijn gemaakt
om de risico’s zoveel mogelijk te beperken, en de mate waarin er een adequaat systeem
voor monitoring en, waar nodig, een adequaat systeem voor bijsturing.
-
P.11 Innovatief karakter
-
a. de mate waarin het voorstel vernieuwend is, in thematische zin, door verbeteringen
in de gehanteerde interventiestrategie (verhoging van de effectiviteit van de programma’s)
en door efficiencywinst in de uitvoering van de programma’s;
-
b. de mate waarin kennis van innovaties wordt gedeeld via open sources waardoor een bijdrage
geleverd wordt aan innovatie en efficiëntie van de gehele mine action sector;
-
c. de mate waarin de activiteiten met zo min mogelijk kosten, met inschakeling van lokale
werknemers, bijdragen aan effectieve mijnenruimingsoperaties.
4.4. Overig
[Regeling vervallen per 01-09-2020]
Monitoring en evaluatie
De geselecteerde organisaties zullen met het ministerie overleggen over de indicatoren
op programmaniveau voor rapportage doeleinden.
De rapportage over de resultaten vindt plaats middels open data, conform de IATI-standaarden, die vanaf 2016 gelden voor alle subsidie ontvangende partijen.
Elke organisatie/alliantie dient een eindevaluatie van het programma uit te voeren
die de effecten van het programma van de aanvrager/alliantie meet op de overkoepelende
doelstelling van het van het Mine Action en Cluster Munitie programma 2016–2020. De
aanvrager/alliantie zal de programma-outcomes zoals opgenomen in het programmadocument
ten behoeve van de evaluatie moeten voorzien van een baseline.
Annex 1. Prioritaire landenlijst
[Regeling vervallen per 01-09-2020]
De landen waarop deze tender is gericht zijn:
Azië
MENA regio
-
– Irak
-
– Jemen
-
– Jordanië
-
– Libanon
-
– Libië
-
– Palestijnse Gebieden
-
– Syrië
-
– Tunesië
Sahel
Hoorn van Afrika:
Grote Meren gebied:
Overig
Annex 2. Corporate rates Ministerie van Buitenlandse Zaken
[Regeling vervallen per 01-09-2020]
Country
|
Capital
|
|
Corporate Rate
|
USA
|
Washington
|
USD
|
0,92
|
UNITED KINGDOM
|
Londen
|
GBP
|
1,37
|
AUSTRALIE
|
Canberra
|
AUD
|
0,63
|
CANADA
|
Ottawa
|
CAD
|
0,672
|
COLOMBIA
|
Bogota
|
COP
|
0,000286
|
DENEMARKEN
|
Kopenhagen
|
DKK
|
0,135
|
IJSLAND
|
Oslo (Reijkjavik)
|
ISK
|
0,00699
|
JAPAN
|
Tokio
|
JPY
|
0,00744
|
NED. ANTILLEN
|
Willemstad
|
ANG
|
0,512
|
NIEUW ZEELAND
|
Wellington
|
NZD
|
0,572
|
NOORWEGEN
|
Oslo
|
NOK
|
0,105
|
POLEN
|
Warschau
|
PLN
|
0,237
|
RUSLAND
|
Moskou
|
RUB
|
0,0137
|
SERVIE
|
Belgrado
|
RSD
|
0,00848
|
TSJECHIE
|
Praag
|
CZK
|
0,0368
|
TURKIJE
|
Ankara
|
TRY
|
0,296
|
ZUID AFRIKA
|
Pretoria
|
ZAR
|
0,0648
|
ZWEDEN
|
Stockholm
|
SEK
|
0,106
|
ZWITSERLAND
|
Bern
|
CHF
|
0,913
|