Latijnse taal en cultuur (LTC)
[Regeling vervallen per 01-08-2022]
Het eindexamen
[Regeling vervallen per 01-08-2022]
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A Reflectie op klassieke teksten (subdomein 1) en antieke cultuur (subdomein
2)
Domein B Reflectie op relaties tussen de antieke cultuur en de latere Europese cultuur
Domein C Zelfstandige oordeelsvorming
Domein D Oriëntatie op studie en beroep
Domein E Informatievaardigheden
Het centraal examen
[Regeling vervallen per 01-08-2022]
Het centraal examen heeft betrekking op de domeinen A (subdomein 1: reflectie op klassieke
teksten), B (B.3) en C (C.5)
Het centraal examen heeft betrekking op authentieke en vertaalde teksten van een of
meer auteurs, behorend tot eenzelfde genre.
Het CvE stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen
vast.
Het CvE maakt een specificatie bekend van de examenstof van het centraal examen.
Het schoolexamen
[Regeling vervallen per 01-08-2022]
Het schoolexamen heeft betrekking op:
-
– de domeinen A, B, C, D en E. Deze domeinen komen aan de orde aan de hand van een selectie
van tenminste 30 pagina’s (Oxford Classical Text) Latijnse teksten. Deze selectie
bevat teksten van tenminste twee genres uit de Latijnse literatuur (zodanig dat samen
met de auteur van het centraal examen proza én poëzie aan bod komen).
Deze bevat geen teksten van de auteur(s) die voor het centraal examen zijn vastgesteld,
tenzij deze teksten behoren tot een ander genre en thema.
Daarnaast komen deze domeinen aan de orde aan de hand van:
-
– een selectie van tenminste 45 pagina’s klassieke, vertaalde teksten;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: toetsing van het vertalen van één of meer
ongeziene passages;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: toetsing van de (creatieve) verwerking van
een of meer cultuurdomeinen;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: stof van het centraal examen naast de hierboven
vermelde stof voor het schoolexamen;
-
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die eventueel per kandidaat
kunnen verschillen.
Het bevoegd gezag kiest tenminste drie van de volgende cultuurdomeinen waarop de eindtermen
betrekking hebben: verhalengoed, drama, beeldende kunst, architectuur, filosofie.
Het bevoegd gezag kan, naast bovengenoemde domeinen, ook eigen cultuurdomeinen toevoegen.
Domein A: Reflectie op klassieke teksten en antieke cultuur
subdomein 1: Reflectie op klassieke teksten
subdomein 2: (alleen van toepassing op het schoolexamen) Reflectie op antieke cultuur
-
2.
De kandidaat kan:
-
–
antieke cultuuruitingen van verschillende cultuurdomeinen plaatsen in hun historische
en culturele context en met elkaar in verband brengen;
-
–
antieke cultuuruitingen onderzoeken en zijn bevindingen formuleren.
Domein B: Reflectie op relaties tussen de antieke cultuur en de latere Europese cultuur
-
3. De kandidaat kan door de bestudering van de Latijnse en klassieke, vertaalde teksten
tegen de achtergrond van de antieke cultuur:
-
– onderwerpen actualiseren die voortvloeien uit een confrontatie tussen deze teksten
en eigentijdse ontwikkelingen;
-
– de eigentijdse cultuur plaatsen in het perspectief van de klassieke traditie waarin
Europa staat.
-
4.
(Alleen van toepassing op het schoolexamen):
De kandidaat kan:
-
–
voorbeelden uit de receptiegeschiedenis herkennen, deze plaatsen in de context van
de betreffende periode in de Europese cultuur en de van toepassing zijnde werkingsmechanismen
noemen;
-
–
cultuuruitingen uit de latere Europese cultuur vergelijken met antieke cultuuruitingen
Domein C: Zelfstandige oordeelsvorming
-
5. De kandidaat kan een beargumenteerde reactie formuleren op de inhoud van voorgelegde
teksten en andere cultuuruitingen (uit de Oudheid en latere tijden).
-
6.
(Alleen van toepassing op het schoolexamen)
De kandidaat kan cultuuruitingen uit de latere Europese cultuur vergelijken met antieke
cultuuruitingen en daarover een beargumenteerd oordeel geven
Domein D: Oriëntatie op studie en beroep
Domein E: Informatievaardigheden
-
7. De kandidaat kan:
-
– doelgericht informatie en bronnenmateriaal zoeken, beoordelen, selecteren en verwerken,
o.a. met behulp van het woordenboek
-
– (verworven) informatie verwerken en daaruit beredeneerde conclusies trekken;
-
– gebruik maken van verschillende ICT-toepassingen bij LTC;
-
– adequaat schriftelijk, mondeling en digitaal in het publieke domein communiceren over
onderwerpen uit het desbetreffende vakgebied.
-
– bij het verwerven van vakkennis en vakvaardigheden reflecteren op eigen belangstelling,
motivatie en leerproces