Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
-
–
Aanspraak op garantstelling: aanspraak van een onderneming op garantiestelling door de Minister jegens een Financier
ten behoeve van de onderneming;
-
–
Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde
categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne
markt verenigbaar worden verklaard ;
-
–
De-minimisverordening: de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende
de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie op de-minimissteun;
-
–
DGGF landen: de lage- en middeninkomenslanden, vermeld op de landenlijst van de DGGF website;
-
–
Eerste wezenlijke toeleverancier: directe leverancier van producten, halfproducten of grondstoffen die voor het productieproces
waarop de beoogde financiering betrekking heeft van substantiële betekenis zijn;
-
–
Financier: een bank of een participatiemaatschappij (investeringsfonds) ingericht naar het recht
van één van de lidstaten van de Europese Unie, bank in een DGGF land of een andere
voor de toepassing van deze beleidsregels daarmee gelijk te stellen rechtspersoon;
-
–
Fragiele staten: de landen, als zodanig aangeduid op de landenlijst van de DGGF website;
-
–
Kinder- of dwangarbeid: elke vorm van arbeid die de Internationale Arbeidsorganisatie beoogt te verhinderen
met het Verdrag betreffende den gedwongen of verplichten arbeid, 1930 (C29, Stb. 1933,
236), het Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, 1957 (C105, Trb.
1957, 210), het Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973 (C138, Trb. 1974, 71)
of het Verdrag betreffende de ergste vormen van kinderarbeid, 1999 (C182, Trb. 2000,
152);
-
–
Minister: minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;
-
–
MKB: onderneming als omschreven Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003
betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen;, met een vestiging of filiaal in Nederland op het tijdstip waarop de financiering
wordt verstrekt;
-
–
Onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die in het kader van de uitoefening van
een bedrijf een economische activiteit uitoefent;
Hoofdstuk 2. Doelstelling, doelgroep, juridische verankering en staatssteunkader
2.1. Doelstelling DGGF
Het DGGF staat centraal in de agenda voor hulp, handel en investeringen, waarin via
handel en investeringen van ondernemingen lokale impact wordt gerealiseerd. Drie doelstellingen
die daarbij gelden: het uitbannen van extreme armoede, duurzame en inclusieve groei
overal ter wereld en succes voor ondernemingen in Nederland. Om ervoor te zorgen dat
iedereen kan profiteren van handel en investeringen is het noodzakelijk om obstakels
die ontwikkeling hinderen weg te nemen en kansen te creëren voor kwetsbare groepen
in lage- en middeninkomenslanden om volwaardig te participeren in economie en samenleving.
Duurzame en inclusieve groei begint bij verbetering van het ondernemingsklimaat. De
randvoorwaarden moeten voor het bedrijfsleven op orde zijn om volwaardig te functioneren.
Een goed ondernemingsklimaat is niet alleen van groot belang voor private partijen
in lage- en middeninkomenslanden, maar ook voor de bedrijven die in deze landen actief
willen zijn. Hoe beter een private sector is ontwikkeld, des te beter mensen in lage-
en middeninkomenslanden in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien en des te aantrekkelijker
het wordt om er zaken te doen. Een beter ondernemingsklimaat bevordert inclusieve
en duurzame economische groei en maakt het mogelijk om handelsrelaties met landen
op te bouwen.
Het Dutch Good Growth Fund (DGGF) geeft invulling aan de nieuwe agenda door middel
van het aanbieden van financieringen voor investeringen in en export naar lage- en
middeninkomenslanden. Het is additioneel aan de diensten van financiers, die nu vaak
terughoudend zijn met het verstrekken van financiering vanwege de – gepercipieerde
– risico’s in dergelijke landen.
De activiteiten die uit het DGGF gefinancierd worden moeten bijdragen aan:
-
• de lokale werkgelegenheid in lage- en middeninkomenslanden, inclusief indirecte werkgelegenheid
van bijvoorbeeld lokale toeleveranciers;
-
• de productiekracht van het lokale bedrijfsleven;
-
• de duurzame overdracht van kennis, vaardigheden en technieken.
Het gebrek aan financieringsmogelijkheden vormt een rem op de groei van ondernemingen
en dat terwijl ondernemingen van cruciaal belang zijn voor het scheppen van werkgelegenheid.
Het DGGF zal via drie onderdelen tot uitvoering worden gebracht, te weten via:
-
1. Financiering van activiteiten van Nederlandse ondernemingen die ontwikkelingsrelevante
investeringen willen doen in lage- en middeninkomenslanden alsmede van ontwikkelingsrelevante
handelstransacties met partijen in lage- en middeninkomenslanden;
-
2. Financiering van activiteiten van lokale ondernemingen in lage- en middeninkomenslanden;
-
3. Financiering van Nederlandse ondernemingen die willen exporteren naar lage- en middeninkomenslanden.
Deze beleidsregels hebben uitsluitend betrekking op bovengenoemd onderdeel 1.
2.1.1. Dggf onderdeel 1
De doelstelling van DGGF onderdeel 1 is het intensiveren van ontwikkelingsrelevante
investeringen in en handel met lage- en middeninkomenslanden. Voor dit onderdeel dient
dit bereikt te worden via het commercieel financieren van activiteiten van ondernemingen
die ontwikkelingsrelevante investeringen willen doen in lage- en middeninkomenslanden.
Hierbij gaat er extra aandacht uit naar ondernemers die actief zijn in fragiele staten
en jonge en vrouwelijke ondernemers uit DGGF landen. Zij leveren vaak een relatief
grote bijdrage aan ontwikkeling, maar hebben vaak meer moeite om aan kapitaal te komen.
Investeringen in lage- en middeninkomenslanden vinden op dit moment onvoldoende plaats
omdat ondernemingen vanuit Nederland moeite hebben met het vinden van financiering.
Private financiers zijn huiverig om financiering te verstrekken, omdat zij relatief
onbekend zijn met de lokale markt en risico’s vaker hoger percipiëren dan zij daadwerkelijk
zijn, vooral in landen waar zij geen eigen vestigingen hebben. Hierdoor is het lastig
en kostbaar om het potentiële rendement op een investering goed in te schatten. Door
een gebrek aan zekerheden willen of kunnen private partijen deze transacties daarom
niet financieren. Lokale financiers bieden evenmin uitkomst. Dit verhindert investeringen
die een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van lage- en middeninkomenslanden
en lopen ondernemers kansen mis.
DGGF onderdeel 1 biedt daarom (deels via financiers) financieringsmogelijkheden aan
ondernemingen met een goed investeringsplan waarbij niet alleen gekeken wordt naar
de financiële prestaties, maar ook naar of het bedrijf en de investering voldoet aan
de eisen van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en ontwikkelingsrelevantie.
Uitgangspunt is dat uitsluitend activiteiten gefinancierd worden waar een goede business
case aan ten grondslag ligt en die rendabel zijn.
2.2. Juridische verankering
Financiering in het kader van DGGF onderdeel 1 wordt verstrekt in de vorm van een
subsidiebeschikking, al dan niet in samenhang met een uitvoeringsovereenkomst.
De totstandkoming van de subsidiebeschikking wordt beheerst door het publiekrecht,
de inhoud van de uitvoeringsovereenkomst door het privaatrecht.
In het geval van een uitvoeringsovereenkomst wordt de subsidie verleend onder de opschortende
voorwaarde dat binnen een in de beschikking bepaalde termijn de beoogde overeenkomst
tot stand komt.
2.3. Staatssteunkader
Randvoorwaarde is dat de financiering binnen de bedding van de Europese staatssteunregels
blijft.
Er is geen sprake van staatssteun als de minister bij de toekenning van financieringen
toepassing geeft aan het ‘principe van de investeerder in een markteconomie’ of binnen
de grenzen van de De-minimisverordening blijft. Binnen de grenzen van de Algemene
groepsvrijstellingsverordening is er sprake van geoorloofde staatssteun. Het gaat
hierbij om de risicofinancieringssteun voor MKB ondernemingen zoals opgenomen in artikel
21 en 22 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Steun voor met de uitvoer
verband houdende activiteiten (‘exportsteun’) is hiermee ook uitgesloten.
Hoofdstuk 3. Financieringsmogelijkheden
3.1. Algemeen
RVO zal beoordelen of de investering gezond is en dus of zij deze op verantwoorde
wijze kan steunen. Afhankelijk van het risicoprofiel van de investering (op basis
van het risico op de onderneming, het land en de activiteiten) en afhankelijk van
de bereidheid van andere financiers om (gedeeltelijk) mee te investeren wordt een
financiering, garantie of een combinatie van financieringen en/of garanties verstrekt.
Per instrument zal uiteindelijk een zelfstandige risicoafweging plaatsvinden, waarbij
indien mogelijk RVO een coördinerende rol zal spelen met betrekking tot de benodigde
informatievoorziening.
Financiering in het kader van DGGF onderdeel 1 kan in verschillende vormen worden
verstrekt. Het kan daarbij gaan om leningen en garanties, zowel afzonderlijk als in
combinatie. De beleidsregels bieden ten behoeve van de onderneming de volgende mogelijkheden
om financiering beter toegankelijk te maken:
-
1. Lening aan een onderneming;
-
2. Lening aan een financier zijnde een investeringsfonds ingericht naar het recht van
één van de lidstaten van de Europese Unie met het oog op het verwerven van participaties
door deze financier (Fund-in Fund financiering);
-
3. Garantie aan een onderneming voor een te sluiten financieringsovereenkomst met een
financier, ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie;
-
4. Garantie aan een onderneming voor een te sluiten financieringsovereenkomst met een
financier, zijnde een bank die gevestigd is in een DGGF-land;
Financiering op grond van deze beleidsregels bedraagt niet meer dan € 15 miljoen per
aanvraag.
3.2. Leningen aan een onderneming
De minister kan op aanvraag van een onderneming een subsidie in de vorm van lening
verstrekken ten behoeve van de financiering van ontwikkelingsrelevante investeringen
in een DGGF land.
Aangezien bij de toepassing van deze beleidsregels het ‘principe van de investeerder
in een markteconomie’ richtsnoer is, zal de minister – exceptionele gevallen daargelaten
– kunnen en moeten verlangen dat de beoogde transactie mede wordt gefinancierd door
een of meer co-financiers in een mate die recht doet aan voornoemd uitgangspunt.
In geval van een marktconforme lening waarbij het niet mogelijk is om door middel
van benchmarking een marktconforme vergoeding vast te stellen, wordt het percentage
vastgesteld volgens de Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode
waarmee de referentie- en verdisconteringspercentages worden vastgesteld. De vast te stellen vergoeding kan naast een vaste vergoeding eveneens een variabele
component bevatten.
3.3. Leningen aan een financier ingericht naar het recht van één van de lidstaten
van de Europese Unie (Fund in Fund)
De minister kan op aanvraag van een financier, zijnde een participatiemaatschappij,
(investeringsfonds) een lening verstrekken voor het verkrijgen van participaties in
MKB ondernemingen voor het doen van ontwikkelingsrelevante investeringen in een DGGF
land.
Een investeringsfonds kan op deze wijze maximaal 50% van zijn investeringen financieren
met de lening. Terugbetaling vindt plaats voor zover de participaties inkomsten opleveren,
waarbij de terugbetaling niet plaatsvindt in een verhouding naar rato van het ingebrachte
kapitaal maar in een verhouding die voldoende gunstig is voor het investeringsfonds.
Dit levert een hefboomwerking op voor het rendement van de private kapitaalverschaffers
van het investeringsfonds en stimuleert private kapitaalverschaffers (meer) te gaan
investeren in ontwikkelingsrelevante expansie van MKB ondernemingen in DGGF landen.
3.4. Garanties aan een onderneming
De minister kan op aanvraag van een onderneming subsidie verstrekken in de vorm van
een garantie ter dekking van eventuele verliezen op een verstrekte financiering (leningen
en/of aandelenkapitaal) op grond van een tussen de onderneming en financier gesloten
of te sluiten financieringsovereenkomst, welke overeenkomst is aangegaan voor het
doel van ontwikkelingsrelevante investeringen in een DGGF land. Met financier wordt
in dit verband bedoeld: de financier, ingericht naar het recht van één van de lidstaten
van de Europese Unie of de financier, zijnde een bank die gevestigd is in een DGGF-land.
Door middel van deze mogelijkheid kan er vanuit DGGF borg gestaan worden voor een
percentage voor de financiering die een financier verstrekt. De minister neemt een
deel van de risico's over waardoor de financier eerder geneigd zal zijn financiering
te verschaffen.
3.5. Leningen of garanties onder de-minimis voorwaarden
Indien een garantie of lening aan een onderneming of een lening aan een financier
niet onder marktconforme voorwaarden of onder de voorwaarden van de Algemene groepsvrijstellingsverordening
kan worden verstrekt, kunnen de voorwaarden van de De-minimis verordening toegepast
worden.
Voor een lening geldt dan dat voor de lening zekerheden zijn gesteld van ten minste
50% van de lening en het een lening betreft van ofwel maximaal € 1.000.000 (of maximaal
€ 500.000 voor ondernemingen die in het goederenvervoer over de weg actief zijn) met
een looptijd van maximaal vijf jaar ofwel maximaal € 500.000 (of maximaal € 250.000
voor ondernemingen die in het goederenvervoer over de weg actief zijn) met een looptijd
van maximaal tien jaar (artikel 4, derde lid, onderdeel b, van de De-minimisverordening).
Voor een garantie geldt dan dat de garantie niet meer dan 80% van de onderliggende
lening bedraagt en ofwel het garantiebedrag maximaal € 1.500.000 bedraagt (of maximaal
€ 750.000 bedraagt voor ondernemingen die in het goederenvervoer over de weg actief
zijn) en de garantie een looptijd van maximaal vijf jaar heeft, ofwel het garantiebedrag
maximaal € 750.000 bedraagt (of maximaal € 375.000 voor ondernemingen die in het goederenvervoer
over de weg actief zijn) en de garantie een looptijd van maximaal tien jaar heeft
(artikel 4, zesde lid, onderdeel b, van de De-minimisverordening).
Er zal geen financiering worden verstrekt op basis van de deminimis-verordeningen
voor landbouw en visserij.
Hoofdstuk 4. Hoofdstuk Criteria
In het kader van deze beleidsregels vindt de beoordeling van aanvragen voor financiering
en de besluitvorming over de inhoud van de daarop betrekking hebbende financieringsovereenkomst
plaats aan de hand van een aantal criteria. Dit zijn onverminderd het bepaalde in
het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken de hierna opgenomen criteria.
4.1. Commerciële haalbaarheid
Leningen en garantieverstrekkingen die ten laste komen van DGGF moeten commercieel
haalbaar zijn, er moet dus sprake zijn van een goed uitgewerkte business case. De
financiering wordt verstrekt als ondernemingsfinanciering en niet als projectfinanciering.
Er zal in ieder geval aan de volgende voorwaarden moeten worden voldaan om in aanmerking
te kunnen komen voor een DGGF lening en/of garantie:
-
• De rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming dient bevredigend
te zijn;
-
• De rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de investering van de onderneming
in het DGGF land dient bevredigend te zijn;
-
• De onderneming die financiering aanvraagt of aan wie financiering is verstrekt waarop
garantie wordt aangevraagd mag niet in financiële moeilijkheden verkeren;
-
• Er mogen in de voorafgaande periode van twaalf maanden niet meer middelen aan de onderneming
onttrokken zijn dan een redelijk te achten bedrijfsvoering meebrengt en er zijn ook
geen verplichtingen tot een zodanige onttrekking aangegaan;
-
• De onderneming heeft op het moment van verstrekking van de financiering een vestiging
of filiaal in Nederland;
-
• De investering waarop de aanvraag betrekking heeft, heeft niet in overwegende mate
betrekking op het behalen van resultaten door waardestijging van onroerend goed of
andere activa zonder dat er sprake is van significante waarde toevoeging door eigen
productieve activiteiten;
-
• De financiering of garantie heeft niet als doel de afwenteling van bestaande risico’s
op de Staat;
-
• De gevraagde financiering of de financiering waarop garantie wordt gevraagd dient
niet ter vervanging van een bestaande financiering.
Naast bovenstaande algemene criteria zullen in ieder geval de volgende instrument
specifieke criteria gelden:
4.1.1. Lening aan een onderneming
-
• Het dient voldoende aantoonbaar te zijn dat de deskundigheid, betrouwbaarheid, financiële
draagkracht en stabiliteit van de (co-)financier voldoende gewaarborgd is;
-
• De onderneming die de lening aanvraagt oefent niet het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf
uit en heeft ook geen participatiemaatschappij;
-
• De vereiste (co)-financiering dient in zijn geheel in geld te worden verstrekt.
4.1.2. Lening aan een financier zijnde een investeringsfonds ingericht naar het recht
van één van de lidstaten van de Europese Unie met het oog op het verwerven van participaties
door deze financier (Fund-in Fund financiering)
-
• De financier betreft een vennootschap in de vorm van kapitaalvennootschap of een vennootschap
met afgescheiden vermogen, ingericht naar het recht van één van de andere lidstaten
van de Europese Unie, waarin tenminste drie aandeelhouders of hoofdelijk aansprakelijke
vennoten deelnemen respectievelijk samenwerken zonder dat twee of drie van hen tot
dezelfde groep behoren en zonder dat één van hen een meerderheidsbelang heeft in de
vennootschap;
-
• Het dient voldoende aannemelijk te zijn dat de financier gedurende de investeringsperiode
daadwerkelijk zal beschikken over de middelen die de financier aan het investeringsbudget
bijdraagt;
-
• De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd
voor het verstrekken en beheren van financieringen, waarbij rekening wordt gehouden
met het belang van de Staat als verstrekker van een lening;
-
• Er dient voldoende vertrouwen te bestaan dat de betrokkenen de capaciteiten hebben
voor het verkrijgen van participaties en voor het beheer van de financier op een wijze
zoals bij participatiemaatschappijen gebruikelijk is. Daarnaast staat de financier
er voor in dat degenen die zijn belast met het verstrekken en beheren van financieringen
en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter zake betrouwbaar zijn;
-
• Bij of in verband met het verkrijgen van een participatie verstrekt de financier geen
andere goederen dan geld;
-
• Het fondsplan gebaseerd is op de uitgangspunten dat:
-
− het aansluit bij de beleidsdoelstellingen van DGGF;
-
− een financier participaties verkrijgt gedurende een investeringsperiode van ten hoogste
zes jaar en deze uiterlijk zes jaar na afloop van de investeringsperiode vervreemdt;
-
− de totale verkrijgingsprijs van de participaties die gedurende de investeringsperiode
in een MKB onderneming worden verkregen, ten minste € 100.000 en ten hoogste 30% van
de totale fondsomvang bedraagt;
-
− de gemiddelde totale verkrijgingprijs van de participaties die een financier gedurende
de investeringsperiode per MKB onderneming verkrijgt, over alle MKB ondernemingen
genomen ten hoogste 10% van de totale fondsomvang bedraagt;
-
− de beheerskosten jaarlijks ten hoogste 5 procent bedragen van het investeringsbudget;
-
− de fondsbeheerder voor zijn werkzaamheden een beloning verkrijgt die afhankelijk is
van zijn individuele prestatie;
-
− voor achtergestelde vorderingen een rente wordt bedongen die ten minste gelijk is
aan de referentierente;
-
− bij de beslissing van de financier inzake de verkrijging van een participatie rekening
wordt gehouden met het ondernemingsplan van de desbetreffende MKB onderneming;
-
• Het fondsplan dient voldoende te zijn onderbouwd;
-
• Er dient voldoende vertrouwen te bestaan dat het fondsplan naar behoren wordt uitgevoerd.
4.1.3. Garantie aan een onderneming
-
• Het dient voldoende aantoonbaar te zijn dat de deskundigheid, betrouwbaarheid, financiële
draagkracht en stabiliteit van de financier voldoende gewaarborgd is. Hieronder wordt
verstaan:
-
a. De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd
voor het verstrekken en beheren van financieringen, waarbij rekening wordt gehouden
met het belang van de Staat als garantsteller;
-
b. De financier draagt er voor zorg dat degenen die met het verstrekken en beheren van
financieringen zijn belast beschikken over de nodige deskundigheid;
-
c. De financier staat er voor in dat degenen die zijn belast met het verstrekken en beheren
van financieringen en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter zake betrouwbaar
zijn;
-
• De onderneming die de garantie aanvraagt oefent niet het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf
uit en heeft ook geen participatiemaatschappij;
-
• De te garanderen financiering dient in zijn geheel in geld te worden verstrekt.
4.2. Ontwikkelingsrelevantie
Ontwikkelingsrelevantie wordt gezien als de positieve bijdrage aan minimaal één van
de volgende aspecten, waarbij geldt dat de score op ten minste een van deze aspecten
positief moet zijn en de score op de overige aspecten ten minste neutraal:
-
1. Groei van de lokale werkgelegenheid;
-
2. Duurzame overdracht van kennis en vaardigheden, technologie en innovatie;
-
3. Het verbeteren van de lokale productiekracht van de betrokken onderneming.
4.3. Additionaliteit
De te verstrekken financieringen zijn additioneel aan de markt en concurreren niet
met bestaande financiers (geen ‘crowding-out’ effecten). Er kan dus alleen worden
aangevraagd voor financiering als de commerciële markt niet bereid is (volledig) in
de financiering te voorzien.
4.4. Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)
De MVO-beoordeling is een integraal onderdeel van de financieringsaanvraag. Aanvragers
dienen te voldoen aan de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Deze richtlijnen maken duidelijk wat
de Nederlandse overheid van het gedrag van ondernemingen verwacht. Ze bieden een handvat
voor gedragscodes van ondernemingen om met verschillende aspecten van maatschappelijk
verantwoord ondernemen om te gaan. De richtlijnen gaan onder andere in op milieukwesties,
mensenrechten en arbeidsomstandigheden, maar bijvoorbeeld ook op corruptie, mededinging,
ketenverantwoordelijkheid, belastingen en informatieverstrekking.
In het kader van de OESO richtlijnen wordt vereist dat bedrijven hun ketenverantwoordelijkheid
serieus nemen. Hiertoe zullen zij, waar nodig ondersteund door RVO.nl, een risicoanalyse
volgens de OESO-richtlijnen uitvoeren met betrekking tot de belangrijkste toeleveringsketens
van de te financieren activiteit. Het betreft een analyse van de ketens van de meest
elementaire grondstoffen en halffabricaten benodigd voor de fabricage van het eindproduct.
Voor de MVO-beoordeling wordt de aangeleverde informatie beoordeeld aan de in het
desbetreffende DGGF-land geldende wet- en regelgeving. De hierbij gehanteerde internationale
richtlijnen zijn de IFC Performance Standards.
Op basis van de risicoanalyse zal voor projecten met een hoog risico een plan moeten
worden opgesteld om eventuele negatieve effecten te voorkomen dan wel te mitigeren.
Afgesproken IMVO maatregelen zijn onderdeel van de financieringsovereenkomst. De aanvrager
zal de in dit plan voorgestelde maatregelen uitvoeren en hierover communiceren.
Aanvragers dienen een goede reputatie te hebben op het gebied van IMVO. Dit blijkt
uit een vastgelegd IMVO-beleid voor de eigen onderneming. Het IMVO-beleid moet gebaseerd
zijn op de uitgangspunten van OESO, en eventueel gecertificeerd volgens ISO 26.000.
Het plan geeft aan hoe het IMVO-beleid in de praktijk wordt gebracht en wie daarvoor
verantwoordelijk is.
De mate waarin de wederpartij van RVO zelf in staat moet zijn om de vereiste due diligence
onderzoeken en de monitoring en rapportages met betrekking tot de voor de ontwikkelingsdoelstellingen
en de IMVO relevante aspecten uit te voeren, hangt mede af van de betrokkenheid van
meerdere partijen en de wijze waarop de financiering wordt vormgegeven: indien een
lening wordt verstrekt aan een financier met het oog op de financiering van een derde
partij, kunnen due diligence en monitoring worden uitgevoerd door de RVO indien deze
als cofinancier optreedt van dezelfde onderneming. Indien RVO niet als cofinancier
optreedt, kan de financier due diligence, monitoring en rapportages voor zijn rekening
moeten nemen. Case by case zal beoordeeld worden welke partij hiermee zal worden belast.
Het DGGF zal geen activiteiten financieren die op de FMO uitsluitingslijst, te vinden
op http://www.fmo.nl/exclusion-list, worden genoemd. Tevens zal van aanvragers worden
geëist dat zij geen gebruik maken van kunstmatige constructies om hun winsten of te
betalen bronheffingen te verlagen in DGGF landen. ‘Onder kunstmatige constructies’
vallen alle (juridisch legale) constructies, die enkel gericht zijn op het geheel
of gedeeltelijk ontlopen van belastingen in DGGF landen dan wel het kunstmatig verlagen
van de belastingaanslag in die landen.
Aan de financiering zal de bijzondere meldingsplicht, bedoeld in de Wet bestuurlijke
boete meldingsplichten subsidies, worden verbonden: De ontvanger van de financiering
dient er zorg voor te dragen dat de projectpartners en de eerste wezenlijke toeleverancier
geen gebruik maken van kinderarbeid en/of dwangarbeid, noch voor het project waar
de aanvraag betrekking op heeft, noch voor andere activiteiten. De ontvanger dient
eventuele feiten of omstandigheden die wijzen op kinder- of dwangarbeid bij deze bedrijven
onverwijld te melden bij RVO.
5.1. Uitvoerder
De minister heeft de uitvoering van deze beleidsregels opgedragen aan de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO) en heeft RVO daartoe een passend mandaat en volmacht
verstrekt. RVO is onderdeel van het ministerie van Economische Zaken en werkt bij
de toepassing van deze beleidsregels onder verantwoordelijkheid van de Minister voor
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
5.2. Aanvraag
Afhankelijk van het gewenste instrument kan de onderneming of de financier een aanvraag
indienen bij RVO. RVO behandelt de aanvragen in volgorde van binnenkomst. RVO zal
een aanvraagformulier beschikbaar stellen waarbij de toe te voegen bijlagen op zijn
vermeld. De aanvraag kan in de Nederlandse of Engelse taal worden ingediend en dient
te voldoen aan het bepaalde in artikel 25 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse
Zaken.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie moet de penvoerder aantonen dat
hij en zijn partners zich inspannen om ernstige (seksuele) misdragingen en andere
ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag jegens medewerkers en derden bij de
uitvoering van de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft te voorkomen, in
voorkomend geval zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en om de gevolgen daarvan
te mitigeren.
5.3. Besluitvorming
RVO bepaalt of de aanvraag zelfstandig of in combinatie met andere financiers verder
wordt behandeld. RVO heeft het mandaat om op basis van eigen beoordeling zowel indirect
als direct financiële overeenkomsten aan te gaan met een onderneming.
Onder andere van belang bij de beoordeling zal zijn dat de financiering in evenredige
verhouding staat tot aard, omvang en beoogde resultaten van de activiteiten,
En uit oogpunt van een evenwichtige portefeuilleopbouw en risicobeheersing zal bij
de toepassing van deze beleidsregels worden gestreefd naar een evenwichtige spreiding
over aanvragers, type debiteuren, landen, sectoren en type financieringen.
5.4. Afwijzingsgronden
Aanvragen worden allereerst getoetst aan ontvankelijkheidsvereisten als bedoeld in
afdeling 4.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht. De aanvragen die op grond van deze ontvankelijkheidstoets in behandeling worden
genomen, worden vervolgens beoordeeld in het licht van de criteria van deze beleidsregels.
De minister wijst een aanvraag in ieder geval af indien niet wordt voldaan aan één
of meer van deze criteria.
De minister kan een aanvraag voorts afwijzen indien een van de criteria, vermeld in
artikel 8 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken daaraan in de weg staat, bijvoorbeeld indien toekenning tot een onevenwichtige spreiding
zou leiden
5.5. Transparantie
Vanuit het oogpunt van transparantie wordt 30 dagen voor afgifte van een financiering
de niet-bedrijfsgevoelige informatie openbaar gemaakt. De datum van publicatie geldt
als de eerste dag van de 30 dagen termijn.
De volgende informatie wordt op de website van RVO geplaatst:
5.6. Klachtprocedure
Onverminderd de ingevolge de Algemene wet bestuursrecht openstaande mogelijkheden
van bezwaar en beroep beschikt RVO over een klachtenprocedure, die waarborgen biedt
voor een behoorlijke, zorgvuldige, vlotte en onafhankelijke afhandeling van klachten
over de wijze waarop RVO zich gedraagt in het kader van het beheer van het fonds.
5.7. Monitoring en evaluatie
Ten behoeve van het monitoren en evalueren van de werking van de beleidsregels en
de bereikte resultaten en doelstellingen zal RVO de daartoe benodigde gegevens bij
de betrokken aanvragers op kunnen vragen. Een daartoe strekkende verplichting zal
aan de beschikking of de uitvoeringsovereenkomst verbonden kunnen worden.