Stb. 2012, 314, datum inwerkingtreding 01-01-2013, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 13-07-2012.
4 In afwijking van artikel 15 van de Wet op de rechterlijke organisatie, artikel 3 van
de Beroepswet en artikel 4 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie hoort
de Raad voor de rechtspraak, voorafgaand aan het opstellen van de aanbeveling voor
een benoeming met ingang van de dag van inwerkingtreding van artikel I van een lid van het bestuur van een rechtbank, een gerechtshof, de Centrale Raad
van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven, in plaats van het bestuur
van het gerecht, een commissie bestaande uit ten minste drie personen, waaronder ten
minste één rechterlijk ambtenaar en ten minste één gerechtsambtenaar, aan te wijzen
door:
-
a. de besturen van de rechtbanken te Assen, Groningen en Leeuwarden, in geval van benoeming
van een lid van het bestuur van de rechtbank Noord-Nederland;
-
b. de besturen van de rechtbanken te Almelo, Arnhem, Zutphen en Zwolle-Lelystad, in geval
van benoeming van een lid van het bestuur van de rechtbank Oost-Nederland;
-
c. de besturen van de rechtbanken te Utrecht en Zwolle-Lelystad, in geval van benoeming
van een lid van het bestuur van de rechtbank Midden-Nederland;
-
d. het bestuur van de rechtbank te Amsterdam, in geval van benoeming van een lid van
het bestuur van de rechtbank Amsterdam;
-
e. de besturen van de rechtbanken te Alkmaar en Haarlem, in geval van benoeming van een
lid van het bestuur van de rechtbank Noord-Holland;
-
f. het bestuur van de rechtbank te ’s-Gravenhage, in geval van benoeming van een lid
van het bestuur van de rechtbank Den Haag;
-
g. de besturen van de rechtbanken te Dordrecht en Rotterdam, in geval van benoeming van
een lid van het bestuur van de rechtbank Rotterdam;
-
h. de besturen van de rechtbanken te Breda en Middelburg, in geval van benoeming van
een lid van het bestuur van de rechtbank Zeeland-West-Brabant;
-
i. het bestuur van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch, in geval van benoeming van een lid
van het bestuur van de rechtbank Oost-Brabant;
-
j. de besturen van de rechtbanken te Maastricht en Roermond, in geval van benoeming van
een lid van het bestuur van de rechtbank Limburg;
-
k. de besturen van de gerechtshoven te Arnhem en Leeuwarden, in geval van benoeming van
een lid van het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden;
-
l. het bestuur van het gerechtshof te ’s-Gravenhage, in geval van benoeming van een lid
van het bestuur van het gerechtshof Den Haag;
-
m. het bestuur van het gerechtshof te Amsterdam, in geval van benoeming van een lid van
het bestuur van het gerechtshof Amsterdam;
-
n. het bestuur van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, in geval van benoeming van een
lid van het bestuur van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch;
-
o. het bestuur van de Centrale Raad van Beroep, in geval van benoeming van een lid van
het bestuur van dat gerecht;
-
p. het bestuur van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, in geval van benoeming
van een lid van het bestuur van dat gerecht,
met dien verstande dat een bestuur van een gerecht alleen een persoon kan aanwijzen
die op basis van een aanstelling bij dat gerecht werkzaam is.
5 In afwijking van artikel 15 van de Wet op de rechterlijke organisatie, artikel 3 van
de Beroepswet en artikel 4 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie stelt
de commissie, bedoeld in het vierde lid, aanhef en onderdeel a tot en met p, in plaats
van het bestuur van het gerecht, de Raad voor de rechtspraak op de hoogte van de zienswijze
van de ondernemingsraden van de rechtbanken te Assen, Groningen en Leeuwarden, onderscheidenlijk
de ondernemingsraden van de rechtbanken te Almelo, Arnhem, Zutphen en Zwolle-Lelystad,
onderscheidenlijk de ondernemingsraden van de rechtbanken te Utrecht en Zwolle-Lelystad,
onderscheidenlijk de ondernemingsraad van de rechtbank te Amsterdam, onderscheidenlijk
de ondernemingsraden van de rechtbanken te Alkmaar en Haarlem, onderscheidenlijk de
ondernemingsraad van de rechtbank te ’s-Gravenhage, onderscheidenlijk de ondernemingsraden
van de rechtbanken te Dordrecht en Rotterdam, onderscheidenlijk de ondernemingsraden
van de rechtbanken te Breda en Middelburg, onderscheidenlijk de ondernemingsraad van
de rechtbank te ’s-Hertogenbosch, onderscheidenlijk de ondernemingsraden van de rechtbanken
te Maastricht en Roermond, onderscheidenlijk de ondernemingsraden van de gerechtshoven
te Arnhem en Leeuwarden, onderscheidenlijk de ondernemingsraad van het gerechtshof
te ’s-Gravenhage, onderscheidenlijk de ondernemingsraad van het gerechtshof te Amsterdam,
onderscheidenlijk de ondernemingsraad van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, onderscheidenlijk
de ondernemingsraad van de Centrale Raad van Beroep, onderscheidenlijk de ondernemingsraad
van het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
6 In afwijking van artikel 5c van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, artikel
4 van de Beroepswet en artikel 5 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie
wordt de aanbeveling ten behoeve van de vervulling van een functie als bedoeld in
artikel 5c, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, artikel
2, tweede lid, onderdeel a of b, van de Beroepswet of artikel 3, tweede lid, onderdeel
a of b, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, niet zijnde raadsheer-plaatsvervanger
of rechter-plaatsvervanger, met ingang van de dag van inwerkingtreding van artikel I door een persoon die met ingang van diezelfde dag wordt benoemd als voorzitter of
ander rechterlijk lid van het bestuur van een gerecht, opgemaakt en aan de Raad voor
de rechtspraak gezonden door de commissie, bedoeld in het vierde lid, aanhef en onderdeel
a tot en met p, in plaats van het bestuur van het gerecht, in geval van vervulling
van een functie bij de rechtbank Noord-Nederland, onderscheidenlijk de rechtbank Oost-Nederland,
onderscheidenlijk de rechtbank Midden-Nederland, onderscheidenlijk de rechtbank Amsterdam,
onderscheidenlijk de rechtbank Noord-Holland, onderscheidenlijk de rechtbank Den Haag,
onderscheidenlijk de rechtbank Rotterdam, onderscheidenlijk de rechtbank Zeeland-West-Brabant,
onderscheidenlijk de rechtbank Oost-Brabant, onderscheidenlijk de rechtbank Limburg,
onderscheidenlijk het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, onderscheidenlijk het gerechtshof
Den Haag, onderscheidenlijk het gerechtshof Amsterdam, onderscheidenlijk het gerechtshof
’s-Hertogenbosch, onderscheidenlijk de Centrale Raad van Beroep, onderscheidenlijk
het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
7 In afwijking van artikel 5c van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, artikel
4 van de Beroepswet en artikel 5 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie
kan de commissie, bedoeld in het vierde lid, aanhef en onderdeel a tot en met p, in
plaats van het bestuur van het gerecht, worden geadviseerd door de gerechtsvergaderingen
van de rechtbanken te Assen, Groningen en Leeuwarden, onderscheidenlijk de gerechtsvergaderingen
van de rechtbanken te Almelo, Arnhem, Zutphen en Zwolle-Lelystad, onderscheidenlijk
de gerechtsvergaderingen van de rechtbanken te Utrecht en Zwolle-Lelystad, onderscheidenlijk
de gerechtsvergadering van de rechtbank te Amsterdam, onderscheidenlijk de gerechtsvergaderingen
van de rechtbanken te Alkmaar en Haarlem, onderscheidenlijk de gerechtsvergadering
van de rechtbank te ’s-Gravenhage, onderscheidenlijk de gerechtsvergaderingen van
de rechtbanken te Dordrecht en Rotterdam, onderscheidenlijk de gerechtsvergaderingen
van de rechtbanken te Breda en Middelburg, onderscheidenlijk de gerechtsvergadering
van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch, onderscheidenlijk de gerechtsvergaderingen van
de rechtbanken te Maastricht en Roermond, onderscheidenlijk de gerechtsvergaderingen
van de gerechtshoven te Arnhem en Leeuwarden, onderscheidenlijk de gerechtsvergadering
van het gerechtshof te ’s-Gravenhage, onderscheidenlijk de gerechtsvergadering van
het gerechtshof te Amsterdam, onderscheidenlijk de gerechtsvergadering van het gerechtshof
te ’s-Hertogenbosch, onderscheidenlijk de gerechtsvergadering van de Centrale Raad
van Beroep, onderscheidenlijk de gerechtsvergadering van het College van Beroep voor
het bedrijfsleven, inzake de lijst van aanbeveling ten behoeve van de vervulling van
een functie als bedoeld in artikel 5c, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke
ambtenaren, artikel 2, tweede lid, onderdeel a of b, van de Beroepswet of artikel
3, tweede lid, onderdeel a of b, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie,
niet zijnde raadsheer-plaatsvervanger of rechter-plaatsvervanger, bij de rechtbank
Noord-Nederland, onderscheidenlijk de rechtbank Oost-Nederland, onderscheidenlijk
de rechtbank Midden-Nederland, onderscheidenlijk de rechtbank Amsterdam, onderscheidenlijk
de rechtbank Noord-Holland, onderscheidenlijk de rechtbank Den Haag, onderscheidenlijk
de rechtbank Rotterdam, onderscheidenlijk de rechtbank Zeeland-West-Brabant, onderscheidenlijk
de rechtbank Oost-Brabant, onderscheidenlijk de rechtbank Limburg, onderscheidenlijk
het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, onderscheidenlijk het gerechtshof Den Haag, onderscheidenlijk
het gerechtshof Amsterdam, onderscheidenlijk het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, onderscheidenlijk
de Centrale Raad van Beroep, onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven,
met ingang van de dag van inwerkingtreding van artikel I, voor zover het kandidaten betreft die met ingang van diezelfde dag worden benoemd
als voorzitter of ander rechterlijk lid van het bestuur van datzelfde gerecht en die
met ingang van diezelfde dag nog niet ingevolge artikel CVIII, eerste en derde lid, of artikel CIX, eerste en derde lid, bij diezelfde rechtbank of datzelfde gerechtshof, onderscheidenlijk bij de Centrale
Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven, als rechterlijk
ambtenaar met rechtspraak belast, onderscheidenlijk als lid met rechtspraak belast
werkzaam zijn.