De rapportage gebeurt met behulp van de volgende acht tabellen, waarbij ladingen met
dezelfde eigenschappen kunnen worden samengenomen:
Toelichting
Richtlijn 98/70/EG schrijft voor dat brandstofleveranciers met ingang van 1 januari 2011 jaarlijks verslag
doen aan de door de lidstaat aangewezen autoriteit over de broeikasgasintensiteit
van in die lidstaat geleverde brandstof en energie, door minimaal de volgende informatie
te verstrekken:
-
a) het totale volume van iedere soort geleverde brandstof of energie, onder vermelding
van de plaats van aankoop en herkomst, en
-
b) broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie.
Aan deze bepaling wordt uitvoering gegeven met de tabellen 1, 2 en 3 van de jaarlijkse
rapportage. Door middel van deze tabellen worden onder meer land van herkomst, GN-code
van de grondstof (biomassa), hoeveelheid energie en emissie per energie eenheid van
broeikasgassen gedurende de levenscyclus gerapporteerd. Wat betreft biobrandstoffen
komt deze rapportage grotendeels overeen met de jaarlijkse duurzaamheidsrapportage
in het kader van richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009
ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging
en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEG L 140) (hierna: richtlijn 2009/28/EG). In de rapportage voor richtlijn 98/70/EG moeten echter ook de fossiele brandstoffen worden meegenomen.
In richtlijn 98/70/EG is verder bepaald dat de lidstaten van de leveranciers verlangen dat zij voor 31 december
2020 zo geleidelijk mogelijk de broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus per eenheid
energie uit geleverde brandstof of energie met 10% verminderen ten opzichte van de
uitgangswaarde van 2010 voor brandstoffen. Nederland verlangt van de leveranciers
dat deze vermindering in 2014 ten minste 2% bedraagt en in 2017 ten minste 4%.
In afwachting van definitieve uitvoeringsmaatregelen van de Europese Commissie wordt
aan die bepaling van richtlijn 98/70/EG uitvoering gegeven door de biotickets als bedoeld in het Besluit hernieuwbare energie
vervoer ook mee te tellen voor de reductiedoelstelling voor de broeikasgasemissies
gedurende de levenscyclus. Ook de administratieve begin- en eindvoorraad als bedoeld
in het Besluit hernieuwbare energie vervoer worden in rekening gebracht voor het bepalen
van de behaalde reductie. Hiermee wordt bereikt dat beide verplichtingen zo goed als
mogelijk op elkaar aansluiten.
Tabel 1 Fossiele brandstoffen
In tabel 1 van de rapportage worden de broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus
en de plaats van aankoop en herkomst van fossiele brandstoffen vermeld. De plaats
van aankoop is het land van herkomst van de grondstof. De herkomst is de GN-code van
de grondstof van de brandstof. Voor benzine, diesel en LPG is dit gewoonlijk ruwe
aardolie (GN-code 2709 00 00), voor CNG, LNG en GTL-diesel is dit gewoonlijk aardgas
(GN-code 2711 21 00). Voor de in deze tabel op te nemen broeikasgasemissie per energie-eenheid
van fossiele brandstoffen kunnen rapportageplichtigen gebruik maken van onderstaande
tabel.
Onderstaande waarden zijn overgenomen uit de consultatie van belanghebbenden door
de Europese Commissie.
Soort fossiele brandstof:
|
Broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie
[g CO2eq/MJ]
|
Benzine
|
85,8
|
Diesel
|
87,4
|
LPG
|
73,6
|
CNG / LNG
|
76,7
|
Brandstof uit teerzand
|
107
|
CTL (Coal to Liquid)
|
172
|
CTL with CCS (Coal to liquid met ondergrondse CO2-opslag)
|
81
|
GTL (Gas to liquid)
|
97
|
Waterstof op basis van elektrolyse met windenergie
|
9
|
Waterstof uit aardgas (steam reformed)
|
82
|
Waterstof uit kolen
|
190
|
Waterstof uit kolen met ondergrondse CO2-opslag
|
6
|
Brandstof op basis van plastic
|
86
|
Voor de in tabel 1 te vermelden energie-inhoud per volume van fossiele brandstoffen
kunnen rapportageplichtigen gebruik maken van onderstaande tabel. Voor benzine en
diesel zijn onderstaande waarden overgenomen uit Bijlage III bij richtlijn 2009/28/EG.
Soort fossiele brandstof:
|
Energie-inhoud per volume
|
Benzine
|
32 MJ/l
|
Diesel
|
36 MJ/l
|
LPG
|
25,3 MJ/l
|
CNG
|
31,65 MJ/Nm3
|
Tabel 2 Biobrandstoffen
Ter uitvoering van artikel 2.9, derde lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging dienen in tabel 2 de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus en de plaats van
aankoop en herkomst van biobrandstoffen te worden vermeld. De plaats van aankoop betreft
het land van herkomst van de grondstof of biomassa van de biobrandstof. Bij de herkomst
gaat het om de GN-code van het gewas of de grondstof waaruit de biobrandstof is geproduceerd.
In onderstaand overzicht worden GN-codes voor grondstoffen voor biobrandstoffen vermeld.
Grondstof (NL-aanduiding)
|
Feedstock (Engelse aanduiding)
|
GN Code
|
Opmerkingen
|
Cassave
|
Cassava
|
0714 10 98
|
|
Dierlijk vet
|
Animal fat/animal oil
|
1501-1506
|
Dus een range van zes opeenvolgende codes
|
Glycerine
|
Glycerol
|
1520 00 00
|
|
Koolzaad
|
Rape seed
|
1205
|
|
Maïs
|
Corn/maize
|
1005
|
|
Oliepalm
|
Oil palm
|
1511
|
Palm oil
|
Rogge
|
Rye
|
1002 00 00
|
|
Soja
|
Soy/soybean
|
1201 00 90
|
Other
|
Suikerbiet
|
Sugar beet
|
1212 91
|
|
Suikerriet
|
Sugar cane
|
1212 99 20
|
|
Talg
|
Tallow
|
1503 00 30
|
Tallow oil, industrial use
|
Tapioca chips
|
Tapioca chips
|
1903 00 00
|
|
Tarwe
|
Wheat
|
1001
|
|
Triticale
|
Triticale
|
1008 90 10
|
|
UCO/gebruikt frituurvet
|
Used cooking oil (UCO)/ Waste vegetable oil
|
1518 00
|
|
Tall oil
|
Tall oil
|
3803 00
|
|
Zonnebloem
|
Sunflower
|
1206 00
|
|
Gerst
|
Barley
|
1003 00 90
|
Other
|
Huishoudelijk afval
|
Municipal Solid Waste (MSW)
|
3825 10 00
|
Wordt biogas uit geproduceerd in stortplaatsen
|
Dierlijke mest, droog
|
Wet manure
|
3101 00 00
|
Fertiliser, wordt biogas uit gemaakt
|
Dierlijke mest, nat
|
Dry manure
|
3101 00 00
|
Fertiliser, wordt biogas uit gemaakt
|
Tarwestro
|
wheat straw
|
1213 00 00
|
Cereal straw
|
In bovenstaand overzicht wordt de grondstof met een zo specifiek mogelijke code aangegeven.
(8-cijferig, dit is het laagste detailniveau). In veel gevallen is het niet mogelijk
om 8-cijferige codes te geven, omdat niet altijd duidelijk is welke variant van de
grondstof (bijvoorbeeld dierlijk vet afkomstig van varkens of kippen) wordt gebruikt
of in welke vorm het precies wordt gebruikt (bijvoorbeeld ruwe of geraffineerde palmolie).
Daarom worden bij sommige grondstoffen 4-cijferige of 6-cijferige codes gegeven.
Bovenstaand overzicht geeft een voldoende detailniveau voor het doel waarvoor dit
lijstje is gemaakt. Bijvoorbeeld, het is voldoende om te weten dat het om koolzaad
gaat (code 1205). Daarbinnen zijn diverse varianten mogelijk die met de laatste 4
cijfers (1205 XXXX) verder kunnen worden gespecificeerd maar dat is niet noodzakelijk.
Evenzo wordt in Bijlage V bij richtlijn 2009/28/EG ook alleen globaal de grondstof aangegeven, bijvoorbeeld ‘biodiesel uit koolzaad’.
Bij dierlijke vetten en oliën zijn veel varianten mogelijk, vandaar dat daar de range
1501 t/m 1506 is gegeven.
Tussenproducten moeten worden genoemd zolang het over producten of waardevolle coproducten
gaat. Zo kan ‘melasse’ afkomstig zijn uit suikerbiet en uit suikerriet. Er kan dus
niet worden volstaan met vermelding van alleen de code voor melasse 1703. In dat geval
gaat namelijk de informatie over de grondstof verloren. In dit geval moet dus 1212
91 (suikerbiet) of 1212 99 20 (suikerriet) gebruikt worden.
‘Tussenproducten’ moeten wel worden genoemd als het om reststromen of afval gaat,
zoals glycerine of used cooking oil. In dat geval maakt het niet meer uit of dit uit
koolzaad, soja, palm of zonnebloem (of een combinatie) afkomstig is, die informatie
is waarschijnlijk in veel gevallen ook niet meer te achterhalen.
Op bovenstaande wordt een uitzondering in het geval van de toepassing van ‘palm oil
vruchten’ (‘fresh fruit bunches’). Hiervoor is geen code beschikbaar omdat het niet
in Europa wordt geproduceerd noch in Europa wordt geïmporteerd. Daarom moet de code
voor het tussenproduct palmolie worden vermeld.
Bij graan moet worden opgegeven of het om tarwe, maïs, gerst, rogge etc. gaat. Bovenstaand
lijstje is niet compleet. Markpartijen moeten zelf GN-codes achterhalen indien deze
niet in bovenstaande lijst staan vermeld.
Overeenkomstig artikel 7 quinquies, eerste lid, van richtlijn 98/70/EG worden voor biobrandstoffen de broeikasgasemissies per energie-eenheid als volgt
berekend:
-
a. indien in onderstaande tabellen een standaardwaarde voor de broeikasgasemissiereductie
met betrekking tot het productietraject van de biobrandstof is vastgesteld, en indien
de op jaarbasis berekende emissies van wijzigingen in koolstofvoorraden door wijzigingen
van landgebruik voor deze biobrandstoffen berekend overeenkomstig punt 7 van deel
C van bijlage IV bij richtlijn 98/70/EG, gelijk is aan of lager is dan nul, wordt die standaardwaarde gebruikt;
-
b. de werkelijke waarde voor de broeikasgasemissie, berekend overeenkomstig de in deel
C van bijlage IV bij richtlijn 98/70/EG, vastgestelde methode, wordt gebruikt, of
-
c. een waarde, berekend als de som van de factoren van de formule in punt 1 van deel
C van bijlage IV van de richtlijn, waarbij gedesaggregeerde standaardwaarden in bijlage
IV, deel D of E, bij richtlijn 98/70/EG kunnen worden gebruikt voor een aantal factoren, en de werkelijke waarden, berekend
volgens de methode van bijlage IV, deel C, bij die richtlijn voor alle andere factoren.
De standaardwaarden, bedoeld onder a, zijn:
Productietraject van biobrandstoffen
|
Standaardwaarde voor de broeikasgasemissiereductie
|
Suikerbietethanol
|
52%
|
Graanethanol (procesbrandstof niet gespecificeerd)
|
16%
|
Graanethanol (bruinkool als procesbrandstof in WKK-installatie)
|
16%
|
Graanethanol (aardgas als procesbrandstof in conventionele boiler)
|
34%
|
Graanethanol (aardgas als procesbrandstof in WKK-installatie)
|
47%
|
Graanethanol (stro als procesbrandstof in WKK-installatie)
|
69%
|
Maïsethanol, geproduceerd in de Gemeenschap (aardgas als procesbrandstof in WKK-installatie)
|
49%
|
Suikerrietethanol
|
71%
|
Het gedeelte hernieuwbare bronnen van ETBE
|
Gelijk aan het gebruikte traject voor ethanolproductie
|
Het gedeelte hernieuwbare bronnen van TAEE
|
Gelijk aan het gebruikte traject voor ethanolproductie
|
Biodiesel uit koolzaad
|
38%
|
Biodiesel uit zonnebloemen
|
51%
|
Biodiesel uit sojabonen
|
31%
|
Biodiesel uit palmolie (proces niet gespecificeerd)
|
19%
|
Biodiesel uit palmolie (proces met afvang van methaanemissies in oliefabriek)
|
56%
|
Biodiesel uit plantaardige of dierlijke afvalolie
|
83%
|
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit koolzaad
|
47%
|
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit zonnebloemen
|
62%
|
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit palmolie (proces niet gespecificeerd)
|
26%
|
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit palmolie (proces met afvang van methaanemissies
in oliefabriek)
|
65%
|
Zuivere plantaardige olie uit koolzaad
|
57%
|
Biogas uit organisch huishoudelijk afval, in de vorm van
samengeperst gas
|
73%
|
Biogas uit natte mest, in de vorm van samengeperst gas
|
81%
|
Biogas uit droge mest, in de vorm van samengeperst gas
|
82%
|
Voor toekomstige biobrandstoffen die in januari 2008 niet of in verwaarloosbare hoeveelheden
in de handel waren zijn de standaardwaarden, bedoeld onder a:
Productietraject van biobrandstoffen
|
Standaardwaarde voor de broeikasgasemissiereductie
|
Ethanol uit graanstro
|
85%
|
Ethanol uit afvalhout
|
74%
|
Ethanol uit geteeld hout
|
70%
|
Fischer-Tropsch diesel uit afvalhout
|
95%
|
Fischer-Tropsch diesel uit geteeld hout
|
93%
|
DME uit afvalhout
|
95%
|
DME uit geteeld hout
|
92%
|
Methanol uit afvalhout
|
94%
|
Methanol uit geteeld hout
|
91%
|
Het gedeelte MTBE uit hernieuwbare bronnen
|
Gelijk aan het gebruikte traject voor methanolproductie
|
Voor de in tabel 2 te vermelden energie-inhoud per volume van biobrandstoffen moeten
de rapportageplichtigen gebruik maken van onderstaande tabel.
De in deze tabel opgenomen waarden zijn afkomstig uit Bijlage III bij richtlijn 2009/28/EG.
Soort biobrandstof:
|
Energie-inhoud per volume (calorische onderwaarde)
|
Ethanol
|
21 MJ/l
|
ETBE
|
27 MJ/l
(waarvan 37% uit hernieuwbare bronnen)
|
Methanol
|
16 MJ/l
|
MTBE
|
26 MJ/l
(waarvan 22% uit hernieuwbare bronnen)
|
Biodiesel
|
33 MJ/l
|
Biogas
|
50 MJ/kg1
|
Pure plantaardige olie
|
34 MJ/l
|
Waterstofbehandelde plantaardige olie
|
34 MJ/l
|
1Deze onderste verbrandingswaarde geldt voor 100% biogas. Indien sprake is van groen
gas, dat via het aardgasnet aan het verkeer wordt geleverd (administratief vergroend
aardgas), moet met de specificaties van aardgas worden gerekend. Aardgas uit het Groningse
Slochteren bestaat voor 81% uit methaan en voor de rest uit o.a. stikstof en kooldioxide.
Gronings aardgas levert bij verbranding gemiddeld een energetische waarde van 31,65
MJ/Nm3 (onderwaarde) aan energie. Aardgas heeft een soortelijke massa van ongeveer 0,833
kg/m3. Dit komt dus overeen met 31,65 MJ/m3/ 0,833 kg/m3 = 38,0 MJ/kg.
Tabel 3 Elektriciteit uit hernieuwbare bronnen
In tabel 3 dienen ter uitvoering van artikel 2.9, derde lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus en de plaats van aankoop en herkomst
van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen te worden vermeld.
Voor elektriciteit uit het Nederlandse elektriciteitsnet wordt met een broeikasgasemissie
per energie-eenheid gedurende de levenscyclus van 570 g CO2eq/kWh gerekend. Van een andere soort elektriciteit dan elektriciteit uit het Nederlandse
net is alleen sprake als elektriciteit afkomstig van specifieke bron, bijvoorbeeld
windmolens, via een apart net aan laadpunten voor elektrisch vervoer wordt aangeleverd.
Zoals bepaald in richtlijn 98/70/EG telt elektriciteit alleen mee voor het behalen van de reductiedoelstelling indien
het om elektriciteit voor wegvoertuigen gaat en de elektriciteitsleveranciers kunnen
aantonen dat zij de voor de geleverde elektriciteit naar behoren kunnen meten en bewaken.
In de praktijk zal dit veelal alleen het geval zijn als het op laadpalen voor wegvoertuigen
gaat en niet om ‘thuisladen’.
Tabel 4 Gekochte biotickets
In tabel 4 dienen ter uitvoering van artikel 2.9, eerste lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging de energiehoeveelheid en de broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus van de gekochte
biotickets te worden vermeld. Deze informatie moet worden overgenomen van de biotickets.
De volgende, op biotickets vermelde gegevens kunnen worden gebruikt voor het invullen
van de tabel:
-
• Energie-inhoud waarvoor de biobrandstoffen meetellen voor de verplichting reductie
van broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus [TJ],
-
• Broeikasgasemissiereducties (t.o.v. 83,8 gCO2eq/MJ) van de op de markt gebrachte biobrandstoffen [%],
-
• Broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus [ton CO2eq],
-
• Jaar waarin de biobrandstoffen op de markt zijn gebracht.
Tabel 6 Administratieve beginvoorraad
In tabel 6 dienen ter uitvoering van artikel 2.9, eerste lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging de energiehoeveelheid en de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van de
administratieve beginvoorraad te worden vermeld. De administratieve beginvoorraad
is gelijk aan de administratieve eindvoorraad van het voorgaande jaar. Voor de rapportage
over 2011 gaat het hierbij dus over de administratieve eindvoorraad van 2010. De beperkingen
ten aanzien van het meetellen van in een voorgaand jaar op de markt gebrachte biobrandstoffen
en biotickets uit het voorgaande jaar gelden ook voor de reductieverplichting voor
de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus.
Tabel 7 Administratieve eindvoorraad
In tabel 7 dienen ter uitvoering van artikel 2.9, eerste lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging de energiehoeveelheid en de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van de
administratieve eindvoorraad te worden vermeld. Voor de rapportage over 2011 gaat
het hierbij over de administratieve eindvoorraad van 2011.
Tabel 8 Berekende broeikasgasemissiereductie van geleverde brandstof en energie
Tabel 8 bevat de gegevens van de rapportageplichtige en de gemiddelde broeikasgasemissie
gedurende de levenscyclus per eenheid energie van door de rapportageplichtige geleverde
brandstof en energie met inbegrip van gekochte en verkochte biotickets en administratieve
begin- en eindvoorraad.
De te rapporteren gemiddelde broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus per eenheid
energie wordt berekend als de som van de totale broeikasgasemissie gedeeld door de
som van de totale hoeveelheid op de markt gebrachte energie.
Voor elke soort fossiele brandstof of biobrandstof worden de totale broeikasgasemissie
gedurende de levenscyclus (Totale BKG-emissie x) en de totale hoeveelheid op de markt gebrachte energie (Totale hoeveelheid energie
x) als volgt gevonden:
Totale BKG-emissie x = Hoeveelheid x Energie-inhoud per volume x BKG-emissies gedurende de levenscyclus
per eenheid energie
Totale hoeveelheid energie x = Hoeveelheid x Energie-inhoud per volume
Uitgaande van de in punt 19 van deel C van bijlage IV de richtlijn genoemde gemiddelde
waarde van 83,8 gCO2eq/MJ voor de totale broeikasgasemissie per energie-eenheid van benzine en diesel wordt
voor biobrandstoffen de BKG-emissies gedurende de levenscyclus per eenheid energie
als volgt gevonden:
BKG-emissies gedurende de levenscyclus per eenheid energie =
(100% - Standaardwaarde voor de broeikasgasemissiereductie) x 83,8
Voor elektriciteit worden de totale broeikasgasemissie (Totale BKG-emissie x) en de totale hoeveelheid op de markt gebrachte energie (Totale hoeveelheid energie
x) als volgt gevonden:
Totale BKG-emissie x = Hoeveelheid elektriciteit x BKG-emissies per energie-eenheid
Totale hoeveelheid energie x = 2,5 x 3,6 x Hoeveelheid elektriciteit
De hoeveelheid elektriciteit wordt hierbij uitgedrukt in [kWh] en de BKG-emissies
per energie-eenheid in [g CO2eq/kWh]. De factor 2,5 dient ter verrekening van de bijdrage van elektriciteit in de
energievoorziening van het verkeer. De factor 3,6 dient voor de omrekening van de
hoeveelheid elektriciteit uitgedrukt in [kWh] naar de hoeveelheid elektriciteit uitgedrukt
in [MJ]. In de hiervoor genoemde consultatie van de Europese Commissie wordt voorgesteld
om voor de broeikasgasemissie per energie-eenheid van elektriciteit uit te gaan van
de gemiddelde waarde van een lidstaat. Volgens het ECN is de broeikasgasemissie van
de huidige elektriciteitsproductie in Nederland: 570 g CO2eq/kWh.
De gemiddelde broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie van
de geleverde brandstof en energie kan worden beschouwd als het naar energie-inhoud
gewogen gemiddelde van de totale broeikasgasemissie per eenheid energie van de verschillende
soorten brandstoffen en energie, die door de registratieplichtige op de markt worden
gebracht.
Tot slot wordt in de rapportage de reductie van de broeikasgasemissies gedurende de
levenscyclus per eenheid energie van geleverde brandstof en energie vermeld. Deze
waarde wordt als volgt berekend:
Reductie van de broeikasgasemissies = ([uitgangsnorm 2010] - gemiddelde broeikasgasemissie
gedurende de levenscyclus per eenheid energie) / [uitgangsnorm 2010] x 100%
De gemiddelde broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie gedurende
de levenscyclus van geleverde brandstof en energie wordt in deze formule uitgedrukt
in [g CO2eq/MJ]. De reductie van de broeikasgasemissies wordt berekend ten opzichte van de uitgangsnorm
voor brandstof op basis van de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus per eenheid
energie van fossiele brandstoffen in 2010. Deze waarde moet volgens de procedure zoals
omschreven in artikel 7 bis, vijfde lid, van richtlijn 98/70/EG worden bepaald.
Voor deze uitgangsnorm moet worden uitgegaan van een waarde van 86,6 g CO2eq.