Zoals u bekend heeft het kabinet onlangs een standpunt geformuleerd omtrent het dragen
van gelaatsbedekkende kleding. Dit standpunt is verwoord in een brief aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal van 8 februari 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 VII,
nr. 48; onder meer te vinden via www.overheid.nl onder ‘officiële publicaties’).
Het kabinet heeft aangegeven dat in de Nederlandse samenleving nadere grenzen dienen
te worden gesteld aan het dragen van gelaatsbedekkende kleding en heeft daarbij verschillende
situaties onderscheiden. Wat betreft het personeel in de openbare dienst is vermeld
dat het dragen van gelaatsbedekkende kleding niet verenigbaar is met goed ambtenaarschap
en dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de leidinggevenden
en werknemers in de rijksdienst erop zal wijzen dat dergelijke kleding derhalve niet
op de werkvloer mag worden gedragen (uiteraard is hier niet gedoeld op beschermende
kleding bij bepaalde werkzaamheden).
Verder is vermeld dat het kabinet er van uitgaat dat het bevoegd gezag van overige
organisaties binnen de openbare dienst (onder andere provincies en gemeenten) eenzelfde
standpunt zal innemen en dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
dit zal stimuleren.
Gevolg gevend aan deze toezeggingen verzoek ik u aan het standpunt van het kabinet
in deze algemene bekendheid te geven onder de medewerkers die onder uw gezag vallen,
bijvoorbeeld door berichtgeving via het intranet van uw ministerie of in het personeelsblad.
Naast de medewerkers die behoren tot de sector Rijk gaat het dan ook om medewerkers
van andere sectoren die onder uw verantwoordelijkheid vallen.
Voorts verzoek ik u de onder uw ministerie ressorterende ZBO’s, onder bijvoeging van
een kopie van deze circulaire, op te roepen dezelfde lijn te volgen als geldt voor
de rijksdienst.
Voor zover bekend heeft zich tot heden nog niet de situatie voorgedaan dat een sollicitant(e)
of medewerk(st)er te kennen heeft gegeven tijdens de uitoefening van de functie gelaatsbedekkende
kleding te willen dragen en wellicht zal zich een dergelijke situatie ook niet voordoen.
Niettemin acht ik het van belang dat duidelijk is gemaakt dat in een voorkomend geval
het dragen van bedoelde kleding niet zal worden toegestaan. Een sollicitant(e) naar
een functie in de rijksdienst of een andere sector onder de verantwoordelijkheid van
de centrale overheid zal, onder vermelding van argumenten zoals in bedoelde brief
gegeven, duidelijk worden gemaakt dat handhaving van het voornemen tijdens de uitoefening
van de functie gelaatsbedekkende kleding te dragen aan aanstelling in de weg staat.
Indien een zittende medewerk(st)er overgaat tot het dragen van bedoelde kleding tijdens
de uitoefening van de functie, zal dit in uiterste instantie kunnen leiden tot ontslag
uit de functie, omdat sprake zal zijn van ongeschiktheid voor de functie. Ik ga er
daarbij vanuit dat een situatie van het volstrekt solistisch uitoefenen van een functie,
waarbij de gehanteerde argumenten zoals de noodzaak van open communicatie niet houdbaar
zouden zijn, zich niet zal voordoen.
Tot slot vermeld ik dat ik er graag van op de hoogte wil worden gesteld, indien zich
met betrekking tot het verschijnsel van gelaatsbedekkende kleding binnen uw gezagsbereik
een concreet probleem mocht voordoen.