1. Begripsomschrijvingen en afkortingen
Begripsomschrijvingen:
-
– Deeltjesverminderingssysteem: een voorziening ter nabehandeling van het uitlaatgas
ter vermindering van de uitstoot van deeltjes door mechanische en/of aërodynamische
afvang, evenals door diffusie- en/of traagheidseffecten;
-
– Deeltjesverminderingssysteem van de klasse B: deeltjesverminderingssysteem dat een
gravimetrische deeltjesafvangrendement van ten minste 30% doch minder dan 90% bezit,
en dat zodanig is ontworpen en vervaardigd dat onder belastingsomstandigheden van
de motor waarbij geen regeneratie van het systeem optreedt ook na langere tijd geen
onaanvaardbare stijging van de door het systeem veroorzaakte tegendruk plaatsvindt.
Motorspecifieke wijzigingen in elektronische elementen en elektronische componenten
worden niet tot de deeltjesverminderingssystemen van klasse B gerekend;
-
– Continu regenererend deeltjesverminderingssysteem: deeltjesverminderingssysteem waarbij
een regeneratie niet wordt geïnitieerd door gewijzigde motorbesturingsparameters,
aanvullende systemen of volledige belasting van de motor. De voortdurende regeneratie
van deeltjesverminderingssysteem vindt onder bepaalde uitlaatgastemperatuurcondities
continu vanzelf plaats;
-
– Beladingtoestand: constante deeltjesbeladingtoestand van het deeltjesverminderingssysteem
in bepaalde rijsituaties zonder externe regeneratiemaatregelen;
-
– NETC: nieuwe Europese testcyclus overeenkomstig bijlage III, aanhangsel 1, van Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/69 (PB 1998 L 350, blz. 1);
-
– Afvangrendement: verhouding tussen de door het deeltjesverminderingssysteem afgevangen
deeltjesmassa en de deeltjesmassa in de uitgangstoestand van het voertuig gemeten
in de NETC;
-
– ‘Worst-case’-regeneratie: regeneratie van een deeltjesverminderingssysteem van klasse
B bij maximale deeltjesbelading na ononderbroken bedrijf van 4.000 km met minimale
koeling van het uitlaatgas door de motor, bij een groot zuurstofoverschot in het uitlaatgas.
De worst-case-regeneratie dient als bewijs voor de thermische stabiliteit van het
deeltjesverminderingssysteem.
Afkortingen:
η: afvangrendement
fa: weegfactor van de deeltjesemissie in toestand I
fb: weegfactor van de deeltjesemissie in toestand II
fc: weegfactor van de deeltjesemissie in toestand III
fD: aantal cycli tussen twee regeneraties
fd: aantal voor de regeneratie vereiste cycli
Mpi: gewogen totale emissie (g/km) bij gesloten deeltjesverminderingssysteem
Msi: over verscheidene cycli (NETC) gemeten emissie zonder regeneratie (g/km)
Mri: emissie tijdens de regeneratie (NETC)
Ng: toestand na inbouw
PI: rekenkundig gemiddelde deeltjesemissie in toestand I
PII: rekenkundig gemiddelde deeltjesemissie in toestand II
PIII: rekenkundig gemiddelde deeltjesemissie in toestand III
PIVT2: rekenkundig gemiddelde deeltjesemissie in toestand IV, gemeten in deel van 2 van
de NETC
PIV: rekenkundig gemiddelde deeltjesemissie in toestand IV
DVS: deeltjesverminderingssysteem
PNg: rekenkundig gemiddelde deeltjesemissie in de toestand na inbouw bij systemen van
klasse B
PNFG: totale deeltjesemissie in toestand na inbouw
Ps: rekenkundig gemiddelde deeltjesemissie in uitgangstoestand (zonder deeltjesverminderingssysteem
)
VF: volume van het deeltjesverminderingssysteem
VH: slagvolume van de motor
2. Algemene eisen aan deeltjesverminderingssystemen klasse b
1. Het deeltjesverminderingssysteem is zodanig ontworpen en vervaardigd dat aan de
hand van de in dit aanhangsel beschreven proeven kan worden aangetoond dat bij gebruik
overeenkomstig zijn bestemming, de functionaliteit van het systeem gedurende een levensduur
van vijf jaar of gedurende 80.000 km – al naar gelang het criterium dat het eerst
wordt bereikt – is en wordt gegarandeerd.
2. Deeltjesverminderingssystemen zijn niet met voorzieningen uitgerust die deze systemen
buiten werking stellen.
3. De inbouw van het deeltjesverminderingssysteem heeft geen invloed de gebruiksmogelijkheden
van het voertuig en heeft geen negatieve gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid.
4. Deeltjesverminderingssystemen geven geen aanleiding te veronderstellen dat het
geluidsniveau van het voertuig zal verslechteren.
5. In combinatie met deeltjesverminderingssystemen van de klasse B is het gebruik
van brandstofadditieven ter verbetering van de werking van het deeltjesverminderingssysteem
niet toegestaan.
6. Indien elektronische onderdelen of stuurapparaten worden gebruikt, voldoen die
aan de eisen inzake radiostoring en EMC (richtlijn 72/45/EEG).
3. Beproeving van deeltjesverminderingssystemen klasse b
A. Algemeen
1. Ter beoordeling van een deeltjesverminderingssysteem wordt het, als bewijs voor
de functionaliteit tijdens het latere bedrijf in de praktijk, aan een duurproef van
minstens 4.000 km onderworpen. De duurproef dient als bewijs voor zowel de functionaliteit
en de duurzaamheid van het systeem als voor het afvangrendement daarvan.
2. Als testcyclus voor uitlaatgasmetingen op de rollenbank wordt de NETC met aandeel
binnen en buiten de stad (deel I en deel II) overeenkomstig bijlage III, aanhangsel
1 van Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/69/EG (PB L 350), gebruikt.
3. De duurproef wordt over een rijtraject van minstens 4.000 km uitgevoerd. Op verzoek
van de aanvrager van de keuring kan voor het begin van de duurproef een voertuiginspectie
worden uitgevoerd door de met de beoordeling belaste technische dienst en kan het
OBD-systeem worden uitgelezen.
4. De afstandsaccumulatie kan op de rollenproefstand worden uitgevoerd door het stadsdeel
van de NETC (deel 1) te herhalen.
5. De afstandsaccumulatie kan op de rollenproefstand in de NETC met aandeel binnen
(deel 1) en buiten de stad (deel 2, gereduceerde snelheid) worden uitgevoerd. Daarbij
wordt in deel 2 van de NETC een rijsnelheid van 70 km/uur en een maximale uitlaatgastemperatuur
van 300°C direct voor het verminderingssysteem niet overschreden.
6. Een andere mogelijkheid is het in de documentatie van de proef uitvoerig te beschrijven
traject van de duurproef zodanig te kiezen, dat het met een realistisch rijprofiel
binnen de stad overeenkomt. Daarbij ligt de gemiddelde snelheid tussen 25 en 35 km/uur,
de maximumsnelheid lager dan 70 km/uur, het aandeel van het stationair draaien in
de tijd niet beneden 7% en het aandeel van de snelheid tussen 50 en 70 km/uur beneden
10% (niet gereden aan het einde van de duurproef). De maximale uitlaatgastemperatuur
direct voor het deeltjesverminderingssysteem moet zonder externe regeneratie gemiddeld
lager zijn dan 300°C en het toerental van de motor minder dan 60% van het nominale
toerental. Tijdens de gehele duurproef worden de voertuigsnelheid, de weg, het toerental
van de motor en het drukverschil tussen in- en uitgang van het deeltjesverminderingssysteem
tevens in de documentatie van de proef opgenomen.
B. Testen tijdens de duurproef
De uitlaatgasmetingen met gemonteerd deeltjesverminderingssysteem worden uitgevoerd
als volgt:
-
1. voor het begin van het ononderbroken bedrijf (eerste meting, toestand I), en
-
2. na minstens 2.000 km (toestand II), en
-
3. na minstens 4.000 km (toestand III), en
-
4. na de ‘worst-case’- regeneratie (toestand IV).
Voor de latere bepaling van de doeltreffendheid van het deeltjesverminderingssysteem
in de uitgangstoestand wordt het voertuig voor en na het ononderbroken bedrijf in
de uitgangstoestand zonder deeltjesverminderingssysteem beoordeeld.
De aanvrager van de keuring van het filter kan steeds na de metingen bij 2.000 km
en 4.000 km om aanvullende uitlaatgasmetingen in de uitgangstoestand vragen. Nadat
het systeem weer is ingebouwd moet in dit geval de uitlaatgasmeting worden herhaald.
De daarbij gevonden hoogste uitlaatgaswaarde moet worden gebruikt om het afvangrendement
te bepalen. De uitlaatgasmetingen met deeltjesverminderingssysteem voor en na in-
en uitbouw wijken niet meer dan 15% van elkaar af.
Schematische testprocedure deeltjesverminderingssystemen Klasse B
Uitgangstoestand S1:
-
a. conditionering: 3 × deel 2 van de NETC
-
b. uitlaatgasmeting: 2 – 3 × NETC (koud)
-
c. opaciteitsmeting standaard
Inbouw deeltjesverminderingssysteem
Toestand I:
2000 km duurproef
Toestand II:
2000 km duurproef tot 4000 km in totaal
Toestand III:
-
h. conditionering: 3 × deel 2 van de NETC
-
i. uitlaatgasmeting: 2 – 3 × NETC (koud)
-
j. opaciteitsmeting na inbouw
‘Worst-case’-regeneratie
Toestand IV (thermisch verouderde toestand):
Uitbouw deeltjesverminderingssysteem
Uitgangstoestand S2:
-
m. conditionering: 3 × deel 2 van de NETC
-
n. uitlaatgasmeting: 2 – 3 × NETC (koud)
-
o. opaciteitsmeting na uitbouw
C. Roetmeting
Bij toepassing van een deeltjesverminderingssysteem van de klasse B, moeten bovendien
roetmetingen volgens artikel 2.3.12 van de regeling Permanente eisen worden uitgevoerd om de hoogste opaciteitswaarde van het uitlaatgas vast te stellen.
D. ‘Worst-case’-regeneratie na de duurproef
Ter verzekering van de thermische stabiliteit van het deeltjesverminderingssysteem
tijdens het latere functioneren in de praktijk, wordt na de uitlaatgasmetingen na
4.000 km en de roetmeting een ‘worst-case’-regeneratie uitgevoerd.
De thermische ‘worst-case’-regeneratie wordt met het testvoertuig op de rollenbank
ingeleid via de belasting van de motor (snelle belastingwisseling tussen gedeeltelijke
en volle belasting). Na vaststelling van de ontbranding van de deeltjes in het verminderingssysteem
gaat men al remmend op de motor naar de situatie van stationair draaien. Het proefvoertuig
blijft stationair draaien tot in het afvangsysteem geen verbranding van roet meer
plaatsvindt. Voor zover in de hierboven genoemde bedrijfsomstandigheden niet uiterlijk
na tien minuten uitlaatgastemperaturen van 600 graden Celsius zijn opgetreden, wordt
de ‘ worstcase-test’ beëindigd.
Bij voertuigen met een motorvermogen van meer dan 160 kW kan de inleiding tot de ‘worst-case’-regeneratie
op de weg plaatsvinden. Indien geen thermische regeneratie kan worden opgewekt, moet
een regeneratie van het deeltjesverminderingssysteem volgens aanwijzingen van de fabrikant
worden uitgevoerd tijdens gebruik van het voertuig.
In alle gevallen worden aansluitend uitlaatgasmetingen uitgevoerd. De daarbij rekenkundig
gemiddelde deeltjesemissie mag niet meer dan 15% afwijken van de deeltjesemissie PNg.
E. Uitlaatgasmetingen tijdens de duurproef
1. Vaststelling van de deeltjesemissie in de NETC:
De waarden van de uitlaatgasemissie in de uitgangstoestand (PS), toestand I (eerste meting) (PI), toestand II (PII)) toestand III (PIII) en toestand IV (PIV) zijn de gemiddelde waarden van twee metingen, voor zover de metingen niet meer dan
15% van elkaar afwijken en anders van drie metingen in de NETC.
2. Vaststelling van de gasvormige emissies (NOx, CO, HC) en het brandstofverbruik uitgedrukt in CO2:
-
1. rekenkundig gemiddelde uit de NETC in de uitgangstoestand zonder verminderingssysteem
(HCS, COS, NOxS) en (CO2S);
-
2. rekenkundig gemiddelde uit de NETC in de toestand na inbouw van verminderingssysteem
(HC(I, II, III), CO(I, II, III), NOx (I, II, III) en CO2 (I, II, III)).
Met de emissies tijdens de ‘worst-case’-regeneratie wordt geen rekening gehouden.
F. Beoordeling van de beproeving
De beproeving van het deeltjesverminderingssysteem geldt als geslaagd indien aan de
volgende criteria is voldaan:
-
1. De deeltjesemissie met PNg = (PI + 2 • PII + 4 • PIII) / 7 moet ten minste 50% onder de voor het voertuig geldende grenswaarde liggen.
-
2. Het afvangrendement η = 1 – (PNg / PS) moet minstens 0,3 (= 30%) bedragen met PS= (PS1 + PS2) / 2.
-
3. Het afvangrendement tijdens de roetoxidatie ηR = 1 – (PIVT2/PST2) uit de metingen PIV uit deel II van de NETC (deel buiten de stad) moet minstens 0,3 (= 30%) bedragen.
-
4. De gemeten deeltjesemissie PIV moet kleiner zijn dan 1,15 • PNg.
-
5. De gereglementeerde verontreinigende stoffen moeten in de uitgangstoestand en in de
toestand na inbouw beneden de grenswaarden van de oorspronkelijke van toepassing zijnde
eisen blijven.
-
6. Bij de opaciteitsmetingen mogen in de uitgangstoestand en in de toestand na inbouw
de door de voertuigfabrikant opgegeven opaciteitscoëfficiënten niet worden overschreden.