Regeling van 1 september 2005, nr. CPP 2005/2036
De bevoegde autoriteiten van Nederland en België zijn, na overleg op basis van artikel
28, paragraaf 3, van het op 5 juni 2001 te Luxemburg totstandgekomen Verdrag tussen
het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele
belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar
het inkomen en naar het vermogen (Trb. 2001, 136) (BS, 20 december 2002) (hierna:
het belastingverdrag), en gelet op de wens om dubbele belasting respectievelijk dubbele
vrijstelling te voorkomen van periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfde of
te derven beloningen die inwoners van België uit Nederland verkrijgen in verband met
de beëindiging van een (gedeeltelijk) in Nederland uitgeoefende werkzaamheid, en met
inachtneming van punt 3 van Protocol I bij het belastingverdrag, het volgende overeengekomen:
Artikel 1
Voor de toepassing van artikel 23, paragraaf 1, subparagraaf a, van het belastingverdrag
worden in verband met ontslag toegekende aanspraken op periodieke uitkeringen ter
vervanging van gederfde of te derven beloningen ter zake van een in Nederland uitgeoefende
werkzaamheid waarover de heffingsbevoegdheid volgens artikel 15, artikel 16, paragraaf
1, of artikel 19, paragraaf 1, van het belastingverdrag aan Nederland is toegewezen
en die volgens artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964 van Nederlandse belastingheffing zijn vrijgesteld, toch geacht in Nederland te zijn
belast omdat de belastingheffing in Nederland in feite wordt uitgesteld tot op het
ogenblik van de latere periodieke uitkeringen.
Artikel 2
De in een kalenderjaar genoten periodieke uitkeringen die voortvloeien uit aanspraken
als bedoeld in artikel 1 en waarover de heffingsbevoegdheid volgens artikel 18, paragraaf
1, juncto paragraaf 2, van het belastingverdrag aan België is toegewezen, mogen derhalve
ook in Nederland worden belast overeenkomstig artikel 15, artikel 16, paragraaf 1,
of artikel 19, paragraaf 1, van het belastingverdrag, naar gelang het geval. De periodieke
uitkeringen waarover ook Nederland heffingsbevoegd is, worden evenwel in Nederland
tot geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan het bedrag van de periodieke uitkeringen
verminderd met het belastbare bedrag dat in België volgens artikel 17, paragraaf 1,
4°, juncto artikel 20 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 in de belastingheffing
is betrokken.
Artikel 3
Met periodieke uitkeringen als beoogd in artikel 2 van deze regeling zijn bedoeld
lijfrenten in de zin van artikel 18, paragraaf 7, van het belastingverdrag die voor
de belastingheffing in België zijn aan te merken als inkomsten bedoeld in artikel
17, paragraaf 1, 4°, juncto artikel 20 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen
1992.
Artikel 4
1. Artikel 1 en artikel 2 van deze regeling worden toegepast op schriftelijk verzoek
van de belastingplichtige. Bij het verzoek verklaart de belastingplichtige uitdrukkelijk
dat hij akkoord gaat met de toepassing van artikel 2 van deze regeling.
2. Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt ingediend bij de plaatselijke belastingcontrole
van de Belgische belastingadministratie waaronder de belastingplichtige ressorteert.
3. De bevoegde autoriteiten van Nederland stellen de bevoegde autoriteiten van België
in kennis van het bedrag van de aanspraken die volgens artikel 11, eerste lid, onderdeel
g, van de Wet op de loonbelasting 1964 van Nederlandse belastingheffing zijn vrijgesteld.
4. De bevoegde autoriteiten van België doen een kopie van het in het eerste lid bedoelde
verzoek toekomen aan de bevoegde autoriteiten van Nederland.
Artikel 5
Deze regeling is van toepassing met ingang van de laatste van de data waarop zij in
Nederland in de Staatscourant en in België in het Belgisch Staatsblad is gepubliceerd.
Zij geldt zolang de bovenvermelde bepalingen van het belastingverdrag en/of van het
Nederlandse of Belgische belastingrecht wezenlijk ongewijzigd zijn gebleven.