2. Waardebepaling woning bij verplichte overgang naar privé
[Regeling vervallen per 13-07-2007 met terugwerkende kracht tot en met 04-07-2007]
Na publicatie van het onder 1 genoemde arrest heerste in de praktijk – in andere gevallen
dan bedoeld in artikel 3.58, tweede lid, van de Wet IB 2001 – nog onduidelijkheid over de wijze van invulling van de waarde bewoond.
In gevallen van verplichte overgang naar het privé-vermogen (zoals bij staking, anders
dan tengevolge van overlijden van de ondernemer) heeft de Belastingdienst uit doelmatigheidsoogpunt
één en ander verder ingevuld om te komen tot een praktische werkwijze ter harmonisatie
van de uitvoeringspraktijk.
Onderstaande werkwijze geldt als beleid voor alle aanslagen die op het tijdstip van
publicatie van het in paragraaf 4 genoemde besluit nog niet onherroepelijk vaststonden dan wel na dat tijdstip zijn
opgelegd. Het beleid heeft in de praktijk dus het karakter van een compromis, waar
partijen zich ten opzichte van elkaar aan conformeren. Komen partijen hier niet toe,
dan staat het de inspecteur vrij ieder geval op basis van de relevante feiten en omstandigheden
te beoordelen.
Als uitgangspunten hebben te gelden:
-
– Dit beleid geldt slechts als sprake is van een verplichte overgang van het ondernemings-
naar het privé-vermogen, bijvoorbeeld als gevolg van staking.
-
– De woning is bestemd voor duurzame zelfbewoning.
-
– Referentie is de leeftijd van de belanghebbende op het tijdstip van de verplichte
overgang naar het privé-vermogen.
-
– Als de belanghebbende gehuwd of ongehuwd samenwoont met een partner, wordt uitgegaan
van de leeftijd van de jongste van de partners. Hieronder valt in ieder geval niet
een ouder–kind- of oom–neef-relatie.
Waarde bewoond bij een leeftijd tot en met 60 jaar: 65% van de waarde in het economische
verkeer in vrije staat.
Waarde bewoond bij een leeftijd van 61 tot en met 69 jaar: 65% van de waarde in het
economische verkeer in vrije staat, plus 1% voor ieder jaar dat belanghebbende ouder
is dan 60 jaar.
Waarde bewoond bij een leeftijd vanaf 70 jaar: 75% van de waarde in het economische
verkeer in vrije staat.
Waardebepaling overige bij een woning staande (voormalige bedrijfs)gebouwen.
Reden voor het in aanmerking nemen van een waardedrukkende factor wegens zelfbewoning
van een woning is dat de woning niet kan worden verkocht in vrije staat en onbewoonde
staat. Een koper zal bij de aankoop van een dergelijke woning rekening houden met
het feit dat hij de woning niet direct en in volle omvang in gebruik kan nemen. Deze
situatie doet zich niet voor ten aanzien van (voormalige bedrijfs)gebouwen bij een
bewoonde woning indien die gebouwen wel direct en in volle omvang in gebruik genomen
kunnen worden.
Uit de jurisprudentie valt af te leiden dat bij de beoordeling of een waardedrukkende
factor wegens zelfbewoning van toepassing is op (voormalige bedrijfs)gebouwen twee
aspecten van belang zijn, namelijk of die gebouwen als aanhorigheden van de woning
zijn aan te merken en of deze afzonderlijk van de woning verkoop- of verhuurbaar zijn.
Dit vergt een feitelijke beoordeling. In de gevallen waarin die beoordeling leidt
tot de conclusie dat de waardedruk wegens zelfbewoning van de woning zich mede uitstrekt
tot bedoelde gebouwen, ontmoet het geen bezwaar de waarde van die gebouwen te stellen
op hetzelfde percentage van de waarde in vrije staat als hiervoor bij wijze van compromis
is aangegeven met betrekking tot de woning.