3.1. Stamrechten waarbij de ingangsdatum van de uitkeringen bij toekenning vaststaat
[Regeling vervallen per 29-12-2018]
Bij dit soort regelingen zijn voldoende gegevens aanwezig om bij de toekenning van
het stamrecht al definitief te bepalen dat geen sprake is van een RVU. Voor de afgrenzing
tussen een ‘normaal’ stamrecht en een RVU kan dan het volgende gelden.
A. De 55-jaar-toets
Een stamrechtregeling waarbij de ingangsdatum van de uitkeringen bij in leven zijn
van de werknemer vaststaat, is geen RVU indien de periodieke uitkeringen in ieder
geval eindigen uiterlijk op de dag voordat de (ex-)werknemer de 55-jarige leeftijd
bereikt terwijl geen enkele uitkering op jaarbasis hoger is dan 100% van het (laatstgenoten)
reguliere jaarloon uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer wordt ontslagen.
Toelichting:
1. Met behulp van deze vrij simpele toets wordt bereikt dat een grote groep van jongere
werknemers stamrechtuitkeringen kan genieten zonder dat de (voormalige) werkgever
of de stamrechtuitvoerder wordt getroffen door de eindheffing.
2. De grens van 100% wordt gesteld om ophoping van de uitkeringen tegen de 55-ste
verjaardag en uitsmering daarvan over de periode daarna te voorkomen.
B. De 70%-toets
Indien niet wordt voldaan aan de 55-jaar-toets (omdat de periodieke uitkering later
eindigt dan op de onder A genoemde datum dan wel niet wordt voldaan aan de voorwaarde
dat geen enkele uitkering op jaarbasis hoger is dan 100% van het (laatstgenoten) reguliere
jaarloon) mag nog de 70%-toets worden toegepast. Dit geldt alleen in de situatie dat
de uitkeringen uiterlijk ingaan op de dag die 24 maanden voorafgaat aan de AOW-datum
dan wel de eerdere pensioendatum. Bij de 70%-toets vindt een actuariële berekening
plaats uitgaand van de ingangsdatum van het stamrecht. Bij de berekening dient naar
actuariële maatstaven berekend te worden wat uit de waarde van het recht aan maximale
gelijkblijvende periodieke uitkeringen kan worden gekocht met een looptijd vanaf de
ingangsdatum tot aan de dag die 24 maanden voorafgaat aan de AOW-datum dan wel de
eerdere pensioendatum. Deze berekening dient netto actuarieel plaats te vinden op
basis van een recente overlevingstafel, waarbij leeftijdscorrecties worden gesteld
op man – 5 en vrouw – 6, gerekend wordt op basis van nominale gelijkblijvende uitkeringen
en een rekenrente van ten minste 3% wordt gehanteerd. Indien de op basis van deze
berekening resulterende jaarlijkse uitkering gelijk is aan of minder bedraagt dan
70% van het laatstgenoten reguliere loon, is de regeling geen RVU.
Bij deze toetsing dient – in tegenstelling tot de toetsing onder A – bij het bepalen
van de 70%-grens wel rekening te worden gehouden met de naar verwachting te ontvangen
uitkeringen uit dezelfde vroegere dienstbetrekking (WW, ZW, WAO, VUT, prepensioen
(voor zover niet overgeheveld naar de huidige pensioenregeling), levensloop e.d.).
Deze uitkeringen dienen derhalve voor de toetsing te worden ingebouwd.
Nadat volgens de 70%-toets is vastgesteld dat geen sprake is van een RVU dient het
stamrecht – wil het ook daarna gevrijwaard blijven van de eindheffing – te (blijven)
voldoen aan de volgende voorwaarden:
-
1. De pensioendatum wordt niet meer gewijzigd na de berekening.
-
2. De laagste uitkering bedraagt niet minder dan 75% van de hoogste uitkering. Bij de
toets aan deze voorwaarde mogen verhogingen van de uitkering die voortvloeien uit
een aanpassing aan de loon- of prijsontwikkeling buiten beschouwing worden gelaten.
Toelichting:
1. Het gaat bij de 70%-toets om uitkeringen die (bij in leven zijn van de (ex-)werknemer)
eindigen op of na de 55-ste verjaardag van de werknemer (of zodanig hoog zijn dat
ze geacht moeten worden mede betrekking te hebben op de periode na de 55-ste verjaardag).
Het inkomensvervangende karakter van de stamrechtregeling gaat in deze periode van
het leven geleidelijk aan verschuiven van een voorziening voor pure overbrugging tot
aan de volgende dienstbetrekking naar een oudedagsvoorziening. Daarom wordt de toetsingsgrens
verlaagd naar 70% in plaats van 100% van het laatstgenoten loon.
2. Verder moet ook rekening worden gehouden met andere inkomensvervangende uitkeringen
die in deze fase van het leven ook meer de trekken krijgen van een oudedagsvoorziening.
3. Er is geen sprake van overbrugging indien een uitkering stopt ruim vóór de AOW-datum
dan wel de eerdere pensioendatum. Indien evenwel de uitkering stopt vlak vóór de genoemde
datum kan de (ex-) werknemer door in de voorafgaande periode te sparen toch de periode
tot de AOW- of pensioendatum overbruggen. Dat is uiteraard niet de bedoeling van de
RVU-regelgeving. Uit praktische overwegingen is daarom in de toets een absolute periode
van 24 maanden opgenomen die als onderbreking voorafgaande aan de AOW-datum dan wel
de eerdere pensioendatum kan worden aangehouden. Bij een dergelijke periode kan –
mits ook aan de overige voorwaarden is voldaan – worden aangenomen dat de regeling
niet (nagenoeg) uitsluitend het doel heeft om de periode tot aan de AOW-of pensioendatum
te overbruggen.
4. De 70%-toets geldt niet voor regelingen waarbij de uitkeringen later ingaan dan
op de dag die 24 maanden voorafgaat aan de AOW-datum dan wel de eerdere pensioendatum.
Dergelijke regelingen zal de Belastingdienst in beginsel aanmerken als RVU.
5. Indien de stamrechtovereenkomst een nabestaandenvoorziening bevat, geldt voor deze
nabestaandenvoorziening de ingangsdatum van het nabestaandenpensioen als pensioendatum.
6. Het gaat bij de 70%-toets om een fictieve berekening. Indien deze berekening leidt
tot de conclusie dat geen RVU aanwezig is, kunnen de werkelijke looptijd en de werkelijke
hoogte van de termijnen (mits de uitkeringen daadwerkelijk binnen de genoemde bandbreedte
blijven, zie opmerking 7) van de regeling dus afwijken zonder dat de regeling daardoor
een RVU wordt.
7. Hoewel de 70%-toets uitgaat van een fictie, zijn er twee voorwaarden gesteld die
daadwerkelijk moeten worden vervuld om de vrijwaring van de eindheffing te kunnen
continueren. Deze voorwaarden dienen om manipulaties na de uitvoering van de toets
te voorkómen. Het gaat om het ongewijzigd laten van de pensioendatum die bij de 70%-toets
is gehanteerd en om het beperken van de variatie in de uitkeringen. Zonder de laatste
voorwaarde zou het mogelijk zijn om vlak vóór de dag die 24 maanden voorafgaat aan
de AOW-datum dan wel de eerdere pensioendatum een grote uitkering te doen en in de
jaren daarvoor te volstaan met een symbolische uitkering van € 1. In dat geval zou
immers aan alle (overige) voorwaarden zijn voldaan, terwijl de regeling zich feitelijk
nog steeds zou lenen voor het overbruggen van de periode tot aan de AOW-datum dan
wel de eerdere pensioendatum.