Regeling I
[Regeling vervallen per 03-03-2007 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2007]
Ingeval door het bepaalde in artikel 2 Besluit een bestaande fiscale eenheid verbreekt
op het tijdstip waarop de Wet van 11 december 2002, Stb. 681, op belastingplichtige
van toepassing wordt, wordt op verzoek toegestaan dat vanaf dat tijdstip voor het
(voort)bestaan van de fiscale eenheid in de zin van artikel 15 Wet Vpb niet het bepaalde
in artikel 2 Besluit van toepassing is, maar de volgende bepaling:
‘Indien een dochtermaatschappij verschillende soorten aandelen heeft, dienen de in
het bezit van de moedermaatschappij zijnde aandelen in de dochtermaatschappij niet
minder recht te geven op het vermogen en de winst van de dochtermaatschappij dan overeenkomt
met 99% van dat vermogen en die winst’.
Voormelde bepaling blijft gelden tot het einde van het tweede boekjaar dat volgt op
vorenbedoeld tijdstip, doch – indien dat eerder is – uiterlijk tot het tijdstip dat
wel wordt voldaan aan artikel 2 Besluit.
Ingeval bij het einde van het tweede boekjaar nog niet wordt voldaan aan het bepaalde
in artikel 2 Besluit, blijft, indien binnen zes maanden na afloop van vorenbedoelde
periode wél wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2 Besluit, de hiervoor opgenomen
bepaling van toepassing tot het tijdstip waarop wordt voldaan aan het bepaalde in
artikel 2 Besluit.
Voor de volledigheid merk ik op dat ook wordt voldaan aan het bepaalde in artikel
2 Besluit indien sprake is van een situatie die valt onder Regeling II (zie hierna).
De goedkeuring heeft bij boekjaar is kalenderjaar tot gevolg:
-
– dat de fiscale eenheid in stand blijft tot en met 31 december 2004 (het tijdstip waarop
het tweede boekjaar eindigt dat volgt op het tijdstip waarop de Wet van 11 december
2002, Stb. 681, op belastingplichtige van toepassing wordt);
-
– dat de fiscale eenheid verbreekt op 1 januari 2005, tenzij al eerder dan wel uiterlijk
op 30 juni 2005 (binnen zes maanden na 31 december 2004) alsnog wordt voldaan aan
het bepaalde in artikel 2 Besluit.
Toestemming voor de inspecteur om dergelijke verzoeken in te willigen, mits het verzoek
wordt ingediend vóór 1 april 2005.
Ik verleen hierbij de inspecteur toestemming op een gezamenlijk verzoek van de moedermaatschappij
en de desbetreffende dochtermaatschappij(en) vorenbedoelde goedkeuring te verlenen.
Een concept voor de te verlenen goedkeuring is opgenomen in de bij dit besluit gevoegde
bijlage.
De verzoeken om toepassing van vorenbedoelde regeling moeten worden ingediend vóór
1 april 2005. Op de keuze voor toepassing van de goedkeuring in plaats van de tekst
van artikel 2 Besluit kan niet worden teruggekomen.
Voor de volledigheid merk ik op dat verzoeken, die worden ingediend ná 1 april 2005
niet voor een inwilliging in aanmerking komen.
Tenslotte merk ik op dat de goedkeuring ook kan worden verleend als bij de aanslagregeling
is uitgegaan van een ontvoeging doordat niet aan artikel 2 Besluit werd voldaan, en
de aan de (afzonderlijk belastingplichtige) moeder- en/of dochtermaatschappij opgelegde
aanslag reeds onherroepelijk vast zou staan. De goedkeuring dient echter alleen te
worden verleend nadat moedermaatschappij en dochtermaatschappij ermee hebben ingestemd
dat de vaststaande aanslagen worden herzien.