Beleidsregels kwaliteit kinderopvang

[Regeling vervallen per 01-01-2012.]
Geraadpleegd op 08-07-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2009 en zichtdatum 05-07-2024.
Geldend van 10-07-2008 t/m 31-12-2009

Beleidsregels van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 november 2004, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/KO/2004/71131, tot uitvoering van de Wet kinderopvang op het terrein van de kwaliteit van de kinderopvang (Beleidsregels kwaliteit kinderopvang)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 49, 50, 51 en 56 van de Wet kinderopvang;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 1. Definities

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a. wet: Wet kinderopvang;

    • b. dagopvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs volgen;

    • c. buitenschoolse opvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen in de leeftijd dat zij naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd, evenals gedurende vrije dagen of middagen en in de schoolvakanties;

    • d. groep: een eenheid die bestaat uit een aantal kinderen met een of meer beroepskrachten;

    • e. stamgroep: een vaste groep kinderen in de dagopvang in een passend ingerichte vaste groepsruimte;

    • f. stamgroepruimte: de ruimte waarin de kinderen in de dagopvang het grootste deel van de dag aanwezig zijn;

    • g. basisgroep: een vaste groep kinderen in de buitenschoolse opvang in een passend ingerichte ruimte;

    • h. risico-inventarisatie: de risico-inventarisatie, bedoeld in artikel 51 van de wet;

    • i. vraagouder: ouder die kinderopvang vraagt die geboden wordt door een gastouder;

    • j. innovatieve gastouderopvang: kinderopvang op grond van artikel 1 van het Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang.

Paragraaf 2. Kwaliteit kindercentra

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 2. Pedagogisch beleidsplan

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 Ter uitvoering van de artikelen 49, eerste lid, en 50 van de wet beschikt een kindercentrum over een pedagogisch beleidsplan, waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven.

  • 2 Een pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen ten minste een beschrijving van:

    • a. de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale competentie, en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt;

    • b. de werkwijze, maximale omvang en leeftijdsopbouw van de stamgroepen;

    • c. de (spel)activiteiten die kinderen buiten de stamgroep kunnen verrichten; en van

    • d. de wijze waarop beroepskrachten bij hun werkzaamheden worden ondersteund door andere volwassenen.

  • 3 Waar nodig wordt in een pedagogisch beleidsplan onderscheid gemaakt tussen dagopvang en buitenschoolse opvang.

  • 4 De houder en de personen werkzaam bij een kindercentrum handelen in de praktijk van dagopvang of buitenschoolse opvang naar het door de houder vastgestelde pedagogisch beleidsplan.

  • 5 Een pedagogisch beleidsplan wordt voor de eerste maal vastgesteld binnen zes maanden na de melding, bedoeld in artikel 45 van de wet.

Artikel 3. Dagopvang

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 Bij dagopvang vindt de opvang plaats in stamgroepen, met dien verstande dat in een groep:

    • a. in de leeftijd tot één jaar gelijktijdig ten hoogste twaalf kinderen aanwezig zijn;

    • b. in de leeftijd tot en met drie jaar gelijktijdig ten hoogste zestien kinderen aanwezig zijn, waaronder ten hoogste acht kinderen in de leeftijd tot één jaar.

  • 2 De houder deelt de ouder en het kind mee tot welke stamgroep het kind behoort en welke beroepskrachten op welke dag aan welke groep zijn toegewezen.

  • 3 Aan een kind worden ten hoogste drie vaste beroepskrachten toegewezen, waarvan per dag ten minste één beroepskracht werkzaam is in de groep van dat kind. Deze beroepskrachten zijn tevens aanspreekpunt voor de ouders van het kind.

  • 4 Een kind maakt gedurende de week gebruik van ten hoogste twee verschillende stamgroepruimtes.

  • 5 Het vierde lid is niet van toepassing bij speciale activiteiten, beschreven in het pedagogisch beleidsplan.

  • 6 Het tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op kinderen die gebruik maken van opvang op dagen die per week verschillen.

  • 7 Bij dagopvang bedraagt de verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijke aanwezige kinderen ten minste:

    • a. één beroepskracht per vier kinderen in de leeftijd tot één jaar;

    • b. één beroepskracht per vijf kinderen in de leeftijd van één tot twee jaar;

    • c. één beroepskracht per zes kinderen in de leeftijd van twee tot drie jaar;

    • d. één beroepskracht per acht kinderen in de leeftijd van drie tot vier jaar.

  • 8 Het aantal beroepskrachten, bedoeld in het zevende lid, bij een gemengde leeftijdsgroep wordt bepaald aan de hand van de voor de aanwezige leeftijdscategorieën geldende maximale aantallen kinderen, waarbij aan het eind van de berekening naar boven kan worden afgerond.

  • 9 Indien kinderen bij (spel)activiteiten de stamgroep verlaten, is het eerste lid niet van toepassing.

  • 10 Indien bij dagopvang per dag ten minste tien aaneengesloten uren opvang wordt geboden, kunnen, in afwijking van het zevende, achtste of negende lid, voor ten hoogste drie uren per dag, met uitzondering van de uren tussen 9.30 en 12.30 uur en 15.00 en 16.30 uur, minder beroepskrachten worden ingezet, met dien verstande dat ten minste de helft van het aantal beroepskrachten, vereist op grond van het zevende of achtste lid, wordt ingezet. In de periode vóór 9.30 uur en na 16.30 uur kan de in de eerste volzin bedoelde afwijkende inzet van beroepskrachten ten hoogste anderhalf uur aaneengesloten bedragen en in de (pauze)periode tussen 12.30 uur en 15.00 uur, ten hoogste twee uren aaneengesloten en niet langer dan de duur van de middagpauze.

  • 11 Indien op grond van het tiende lid slechts één beroepskracht in het kindercentrum wordt ingezet, dient ter ondersteuning van deze beroepskracht ten minste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig te zijn.

  • 12 Indien op grond van het zevende of achtste lid slechts één beroepskracht in een kindercentrum aanwezig is, dan dient de ondersteuning van deze beroepskracht door een andere volwassene in geval van calamiteiten te zijn geregeld.

Artikel 4. Buitenschoolse opvang

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 Bij buitenschoolse opvang vindt de opvang plaats in groepen, met dien verstande dat een basisgroep uit ten hoogste twintig kinderen bestaat in de leeftijd van vier jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan een basisgroep, voor kinderen in de leeftijd van acht jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt, bestaan uit ten hoogste dertig kinderen.

  • 3 Bij buitenschoolse opvang bedraagt de verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het feitelijk aanwezige aantal kinderen ten minste één beroepskracht per tien kinderen.

  • 4 Bij buitenschoolse opvang voor kinderen in de leeftijd van acht jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt in een basisgroep met ten hoogste dertig kinderen, bedraagt de verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het feitelijke aantal aanwezige kinderen, in afwijking van het derde lid, ten minste twee beroepskrachten, waarbij de beroepskrachten bij hun werkzaamheden worden ondersteund door een andere volwassene.

  • 5 Indien kinderen bij (spel)activiteiten de basisgroep verlaten, is het eerste of tweede lid niet van toepassing.

  • 6 Bij activiteiten in groepen groter dan dertig kinderen, besteedt de houder in het pedagogisch beleidsplan aantoonbaar extra aandacht aan de omgang met de basisgroep.

  • 7 In afwijking van het derde of vierde lid kunnen voor en na de dagelijkse schooltijd alsmede gedurende vrije middagen voor ten hoogste een half uur per dag minder beroepskrachten worden ingezet, met dien verstande dat ten minste de helft van het aantal beroepskrachten wordt ingezet. Op vrije dagen of tijdens de schoolvakanties kan, indien per dag ten minste tien aaneengesloten uren buitenschoolse opvang wordt geboden, de in de vorige volzin bedoelde afwijkende inzet van beroepskrachten ten hoogste drie uur bedragen, met dien verstande dat ten minste de helft van het aantal op grond van het derde of vierde lid vereiste beroepskrachten wordt ingezet en de afwijkende inzet niet plaatsvindt tussen 9.30 uur en 12.30 uur en 15.00 uur en 16.30 uur. Artikel 3, tiende lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 8 Indien op grond van het zevende lid slechts één beroepskracht in het kindercentrum wordt ingezet, dient ter ondersteuning van deze beroepskracht ten minste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig te zijn.

  • 9 Indien ingevolge het derde of vierde lid één beroepskracht in een kindercentrum aanwezig is, dan dient de ondersteuning van deze beroepskracht door een andere volwassene in geval van calamiteiten te zijn geregeld.

Artikel 5. Verblijfruimten voor kinderen

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 Bij dagopvang beschikt elke stamgroep over afzonderlijke vaste groepsruimte van per kind minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte passend ingerichte speelruimte, daaronder mede begrepen passend voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes buiten de groepsruimte.

  • 2 Voor de buitenschoolse opvang is per kind ten minste 3,5 m2 bruto-oppervlakte passend ingerichte (speel)ruimte beschikbaar.

  • 3 Elke ruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Artikel 6. Slaapruimten voor kinderen

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Een kindercentrum, waar dagopvang wordt geboden, beschikt voor kinderen tot de leeftijd van 1,5 jaar over op het aantal kinderen afgestemde afzonderlijke slaapruimte.

Artikel 7. Buitenspeelterrein

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 Voor dagopvang beschikt een kindercentrum over aangrenzende, voor kinderen veilige en toegankelijke, alsmede op de leeftijd van de kinderen passend ingerichte buitenspeelruimte, waarvan de oppervlakte ten minste 3 m2 bruto-oppervlakte speelruimte per aanwezig kind bedraagt.

  • 2 Voor buitenschoolse opvang beschikt een kindercentrum over voor kinderen veilige en toegankelijke, vaste en op de leeftijd van de kinderen passend ingerichte buitenspeelruimte, bij voorkeur aangrenzend aan het kindercentrum, waarvan de oppervlakte ten minste 3 m2 bruto oppervlakte speelruimte per aanwezig kind bedraagt. In het geval een buitenspeelruimte niet aangrenzend is, is deze gelegen in de directe nabijheid van een kindercentrum en voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar.

Artikel 8. Inhoud risico-inventarisatie

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 Een risico-inventarisatie als bedoeld in artikel 51 van de wet bevat:

    • a. een beschrijving van de veiligheids- en gezondheidsrisico's die de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes in een kindercentrum, daaronder mede begrepen de buitenspeelruimte, met zich brengt;

    • b. een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen en binnen welke termijn deze maatregelen zijn respectievelijk worden genomen in verband de onder a bedoelde risico's en de samenhang daartussen.

  • 2 De beschrijving van de risico's, bedoeld in het eerste lid, onder a, beschrijft op het terrein van de veiligheid van kinderen in ieder geval de risico's ten aanzien van verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden.

  • 3 De beschrijving van de risico's, bedoeld in het eerste lid, onder a, beschrijft op het terrein van gezondheid van kinderen in ieder geval de risico's ten aanzien van het voorkomen van ziektekiemen, het binnenmilieu in een kindercentrum, het buitenmilieu bij een kindercentrum en medisch handelen.

  • 4 Een risico-inventarisatie ten aanzien van de veiligheid van de op te vangen kinderen bevat tevens een lijst van ongevallen waarop de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum waarop het ongeval zich heeft voorgedaan wordt geregistreerd, alsmede een overzicht van de maatregelen die de houder naar aanleiding van elk ongeval heeft getroffen ter voorkoming van verdere ongevallen.

  • 5 De houder zorgt er voor dat personen werkzaam bij een kindercentrum kennis kunnen nemen van de voor dat centrum vastgestelde risico-inventarisatie.

  • 6 De houder stelt jaarlijks voor elk door hem geëxploiteerd kindercentrum een risico-inventarisatie op. Onverminderd de eerste volzin stelt de houder een risico-inventarisatie op ingeval van een ingrijpende verbouwing of gewijzigd gebruik van een door hem geëxploiteerd kindercentrum.

Artikel 9. Beroepskwalificatie personeel

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 Beroepskrachten beschikken over een voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang.

  • 2 De inzet van beroepskrachten in opleiding geschiedt overeenkomstig de voorwaarden van de collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang.

Artikel 10. Verklaring omtrent het gedrag

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 2 Voor een werknemer geldt het eerste lid, voor zover deze persoon bij een kindercentrum werkzaam is.

  • 3 Voor een werknemer die als uitzendkracht werkzaam is, geldt de verplichting van artikel 50, derde lid, van de wet de eerste maal voordat deze persoon zijn werkzaamheden bij een kindercentrum aanvangt.

  • 4 Stagiaires die langer dan drie maanden worden ingezet bij een kindercentrum, zijn in het bezit van een verklaring als bedoeld in het eerste lid of voor hen is bij aanvang van de stageperiode een dergelijke verklaring aangevraagd.

Artikel 10a. Protocol kindermishandeling

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 De houder hanteert voor elk door hem geëxploiteerd kindercentrum een meldcode kindermishandeling. In deze meldcode is opgenomen:

    • a. een definitie van kindermishandeling als bedoeld in de Wet op de Jeugdzorg;

    • b. een duidelijke uitsplitsing van verantwoordelijkheden per organisatielaag in taken en bevoegdheden;

    • c. een duidelijk stappenplan dat ten minste ingaat op de te onderscheiden stappen vermoeden, overleg, plan van aanpak, beslissen, handelen, evaluatie, nazorg en dat is voorzien van een heldere toelichting en een tijdslijn;

    • d. aandachtspunten voor de gesprekvoering met verschillende partijen en hulpmiddelen voor het doorlopen van het stappenplan;

    • e. een lijst van signalen per ontwikkelingsgebied uitgesplitst voor kinderen in de leeftijd tot vier jaar en kinderen in de leeftijd van vier jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt;

    • f. praktische informatie over de Bureaus Jeugdzorg en het Advies & Meldpunt Kindermishandeling (AMK).

  • 2 In de meldcode wordt aandacht besteed aan:

    • a. de mogelijke situatie waarin een beroepskracht of een andere, bij het kindercentrum werkzame, persoon de vermoedelijke dader is;

    • b. de omgang met de Wet bescherming persoonsgegevens.

  • 3 De houder zorgt ervoor dat de beroepskrachten op de hoogte zijn van de meldcode kindermishandeling.

Paragraaf 3. Kwaliteit gastouderbureaus en gastouderopvang

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 11. Pedagogisch beleidsplan

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 Ter uitvoering van artikel 49, tweede lid, van de wet beschikt een gastouderbureau over een pedagogisch beleidsplan, waarin de voor dat gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven.

  • 2 Een pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijk en observeerbare termen ten minste een beschrijving van:

    • a. de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke en sociale competentie en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt;

    • b. de samenstelling van het aantal kinderen dat door een gastouder wordt opgevangen, met dien verstande, dat een gastouder ten hoogste vier kinderen onder de leeftijd van vier jaar inclusief eigen kinderen, tegelijk opvangt; en

    • c. de eisen die aan de opvanglocatie worden gesteld, waarbij in ieder geval als eis wordt gesteld dat de woning waar gastouderopvang door tussenkomst van het gastouderbureau plaatsvindt over voldoende speel- en slaapruimte voor kinderen beschikt en over voldoende buitenspeelmogelijkheden, afgestemd op het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

  • 3 Indien door tussenkomst van een gastouderbureau innovatieve gastouderopvang plaatsvindt, is het tweede lid, onderdeel b, niet van toepassing.

  • 4 Indien door tussenkomst van een gastouderbureau innovatieve gastouderopvang plaatsvindt, bevat een pedagogisch beleidsplan tevens een beschrijving van de wijze waarop de ondersteuning van een gastouder bij de gelijktijdige opvang van meer dan vier kinderen door een andere volwassene in geval van calamiteiten is geregeld.

  • 5 De in het tweede lid, onder c, bedoelde eisen worden jaarlijks door de houder getoetst op naleving tijdens een bezoek in de opvangwoning van de gastouder.

  • 7 Indien door tussenkomst van een gastouderbureau innovatieve gastouderopvang plaatsvindt, is het tweede lid, onderdeel c, van toepassing, met dien verstande dat voor ‘de woning waar gastouderopvang’ wordt gelezen ‘de ruimtes op het woonadres van de gastouder of vraagouder waar innovatieve gastouderopvang’.

Artikel 12. Risico-inventarisatie

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 Ter uitvoering van artikel 49, tweede lid, van de wet voert de houder een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in woningen waar gastouderopvang door zijn tussenkomst plaatsvindt zoveel mogelijk is gewaarborgd. Ter uitvoering van dat beleid zorgt de houder er in ieder geval voor dat het gedeelte van de woning waar de kinderen worden opgevangen rookvrij is ten tijde van de opvang.

  • 2 De houder legt vóór aanvang van de opvang en daarna jaarlijks voor elke woning waar gastouderopvang plaatsvindt in een risico-inventarisatie vast welke veiligheids- en gezondheidsrisico's de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes in die woningen voor kinderen met zich brengt. Daartoe draagt de houder er zorg voor dat elke opvangwoning ten minste één keer per jaar wordt bezocht door personen werkzaam bij het gastouderbureau. Een houder draagt er zorg voor dat elke gastouder in geval van noodsituaties, waarin kinderen tijdens de opvang in en rondom een woning kunnen komen te verkeren, adequaat kan handelen.

  • 3 Per woning waar gastouderopvang plaatsvindt, wordt door de houder in een plan van aanpak geadviseerd welke maatregelen binnen welke termijn zijn respectievelijk worden genomen in verband met de in het tweede lid bedoelde risico's.

  • 4 De gastouder of vraagouder in wiens woning de gastouderopvang plaatsvindt wordt door de houder op de hoogte gebracht van de uitkomst van een risico-inventarisatie, evenals van het daaruit voortvloeiende plan van aanpak. De risico-inventarisatie is tevens inzichtelijk voor die ouders, wier kinderen in de betreffende woning worden opgevangen.

  • 6 Indien door tussenkomst van een gastouderbureau innovatieve gastouderopvang plaatsvindt is:

    • a. het eerste lid van toepassing, met dien verstande dat voor ‘in woningen waar gastouderopvang’ wordt gelezen ‘in ruimtes op het woonadres van de gastouder of de vraagouder, waar innovatieve gastouderopvang’;

    • b. het tweede lid van toepassing, met dien verstande dat in de eerste volzin voor ‘elke woning waar gastouderopvang plaatsvindt’ wordt gelezen ‘elke ruimte op het woonadres van de gastouder of de vraagouder waar innovatieve gastouderopvang plaatsvindt’ en voor ‘toegankelijke ruimtes in die woningen’ gelezen ‘toegankelijke ruimtes’ en in de tweede volzin voor ‘een woning’ wordt gelezen ‘het woonadres van de gastouder of de vraagouder’;

    • c. het derde lid van toepassing, met dien verstande dat voor ‘Per woning waar gastouderopvang’ wordt gelezen ‘Per ruimte waar innovatieve gastouderopvang’;

    • d. het vierde lid van toepassing, met dien verstande dat in de eerste volzin voor ‘in wiens woning de gastouderopvang plaatsvindt’ wordt gelezen ‘op wiens woonadres de innovatieve gastouderopvang plaatsvindt’ en in de tweede volzin voor ‘in de betreffende woning’ wordt gelezen ‘op dat woonadres’.

Artikel 12a. Kwaliteit gastouder(bureau)s

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 De houder formuleert criteria voor de kwaliteit van de gastouders en legt deze schriftelijk vast. Deze criteria hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. lichamelijke en geestelijke gezondheid;

    • b. bereid zijn tot samenwerking met het gastouderbureau en tot het volgen van aanvullende cursussen/trainingen/bijeenkomsten die gerelateerd zijn aan de opvangtaak;

    • c. respecteren van privacygevoelige gegevens en geen informatie doorspelen aan derden;

    • d. openstaan voor en respecteren van andere gewoontes, culturen, levenswijzen en opvoedingsideeën;

    • e. beschikken over goede communicatieve vaardigheden en in staat zijn om op een professionele manier contact met de vraagouders te onderhouden en afspraken te maken;

    • f. kennis hebben van ontwikkeling van kinderen, positief staan ten opzichte van de vier pedagogische doelstellingen zoals uitgewerkt in het pedagogisch beleidsplan, en deze in praktijk kunnen brengen;

    • g. kennis hebben van EHBO voor kinderen (volgens eindtermen van het Oranje Kruis);

    • h. in staat zijn tot reflecteren op het eigen handelen;

    • i. kinderen niet alleen laten of het toezicht aan anderen overlaten;

    • j. regelmatig en gedurende minimaal een half jaar beschikbaar zijn voor opvang;

    • k. goede beheersing van de Nederlandse taal;

    • l. goed telefonisch bereikbaar;

    • m. in bezit van AVP verzekering/inzittenden verzekering bij autogebruik.

  • 2 De houder beoordeelt per gastouder of de samenstelling van de groep kinderen die wordt opgevangen, bedoeld in artikel 11, onderdeel b, verantwoord is. Daarbij wordt tenminste het aantal en de leeftijd van de niet-eigen kinderen en de eigen kinderen meegewogen.

  • 3 De houder draagt er zorg voor dat de criteria, bedoeld in het eerste lid, bij de start van de opvang en daarna jaarlijks worden getoetst door middel van een bezoek door personen werkzaam bij het gastouderbureau aan de woning waar gastouderopvang plaatsvindt.

  • 4 De houder zorgt er voor dat de vraagouders kennis kunnen nemen van de criteria, bedoeld in het eerste lid.

  • 5 De houder evalueert jaarlijks mondeling de opvang met de vraagouders en legt deze schriftelijk vast.

  • 6 Ter bevordering van de deskundigheid van de gastouder biedt de houder aan een gastouder, voordat deze zijn werkzaamheden aanvangt, een introductiecursus aan die gericht is op de opvangtaken van de gastouder. In een introductiecursus als bedoeld in de eerste zin, wordt in ieder geval aandacht besteed aan de onderwerpen, genoemd in bijlage 4 bij het Convenant kwaliteit kinderopvang 2007.

  • 7 In aanvulling op het vijfde lid draagt de houder daarnaast zorg voor de organisatie van themabijeenkomsten voor gastouders en biedt hij cursussen aan of organiseert hij bijeenkomsten waar gastouders elkaar ontmoeten en ervaring uitwisselen. Het vijfde lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 8 De houder zorgt er voor dat bij elke nieuwe koppeling tussen een vraag- en een gastouder een koppelingsgesprek plaatsvindt met deze ouders. Het koppelingsgesprek vindt plaats in de opvangwoning door een bemiddelingsmedewerker werkzaam bij het gastouderbureau. De intake bij vraag- en gastouder wordt persoonlijk en aan huis uitgevoerd door de bemiddelingsmedewerker.

  • 9 De houder toont aan dat een bemiddelingsmedewerker als bedoeld in het zevende lid, beschikt over voor gastouderopvang relevante pedagogische kennis.

  • 10 De houder draagt er zorg voor dat het gastouderbureau goed bereikbaar is voor de vraag- en de gastouder en informeert deze hierover.

Artikel 13. Huisbezoeken

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 Elke houder draagt zorg voor ten minste twee huisbezoeken per jaar in de woning waar gastouderopvang plaatsvindt door personen werkzaam bij het gastouderbureau. Tijdens deze bezoeken wordt in ieder geval de risico-inventarisatie, bedoeld in artikel 12, uitgevoerd en vindt de jaarlijkse toetsing van de criteria voor de kwaliteit van de gastouder, bedoeld in artikel 12a, tweede lid, en de jaarlijkse evaluatie van de opvang, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, plaats. Onder een huisbezoek als bedoeld in dit artikel wordt niet begrepen het voeren van intake- en koppelingsgesprekken als bedoeld in artikel 12a, zevende lid, en de uitvoering van de risico-inventarisatie voorafgaand aan de opvang, bedoeld in artikel 12, tweede lid.

  • 2 Indien door tussenkomst van een gastouderbureau innovatieve gastouderopvang plaatsvindt, is het eerste lid van toepassing, met dien verstande dat voor ‘in de woning waar gastouderopvang’ wordt gelezen: op het woonadres van de gastouder of vraagouder waar innovatieve gastouderopvang.

Artikel 15. Verklaring omtrent het gedrag

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Personen werkzaam bij een gastouderbureau als bedoeld in de artikelen 56, derde lid, en 90, derde lid, van de wet zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële documentatie of afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag, voor zover zij werkzaam zijn als houder, als bestuurder, als hoofd gastouderbureau of als bemiddelingsmedewerker werkzaam krachtens arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Indien de opvang plaatsvindt in het huis van de gastouder zijn alle volwassen huisgenoten in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag.

Artikel 15a. Protocol kindermishandeling

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 10a is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ‘een beroepskracht of een andere, bij het kindercentrum werkzame, persoon’ wordt gelezen: een persoon, werkzaam bij het gastouderbureau, een gastouder of een volwassen huisgenoot van de gastouder.

Paragraaf 4. Overgangs- en slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 17. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dag van dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en geldt voor kalenderjaren die aanvangen op of na 1 januari 2005.

Artikel 18. Citeertitel

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregels kwaliteit kinderopvang.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 10 november 2004.

De

Minister

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

Naar boven