1. Inleiding
[Regeling vervallen per 14-02-2009 met terugwerkende kracht tot en met 09-02-2009]
Bij besluit van 28 augustus 2002, nr. DGB2002/4620M is, op daartoe gestelde vragen,
geantwoord dat de omzetbelasting, welke geacht kan worden te zijn begrepen in geheel
of ten dele ten laste van de werkgever-ondernemer komende kosten van vervoer van een
werknemer van zijn woonplaats naar de vaste plaats van zijn werkzaamheden en terug
(het normale woon-werkverkeer) niet voor aftrek op de voet van artikel 15, eerste
lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, in aanmerking komt. Daarbij is aangegeven
dat ten laste van de ondernemer komende reiskosten van personeel voor zover dat op
verschillende plaatsen zijn arbeid verricht, zoals met bouwvakkers, schilders, montagepersoneel,
installateurs, stoffeerders, onderhoudsmonteurs, vertegenwoordigers, (assistent)accountants
en boekhouders die bij hun cliënten hun werkzaamheden verrichten, enz, het geval is,
niet worden beschouwd als kosten van het normale woon-werkverkeer.
Vanuit de praktijk bereikt mij thans de vraag of het bepaalde in de laatste volzin
van de vorige alinea van toepassing is in situaties waarin personeel weliswaar over
een vaste plaats van tewerkstelling beschikt maar in het kader van de uitoefening
van de functie, regelmatig of in overwegende mate, op andere plaatsen werkzaamheden
verricht.
Ten behoeve van een uniforme toepassing van het bovengenoemde besluit wordt in onderdeel
2 van dit besluit een nadere toelichting gegeven.
Daarnaast zijn vragen gesteld over de wijze waarop de correctie van de voorbelasting
met betrekking kosten van het normale woon-werkverkeer dient te worden bepaald, indien
sprake is van personeel dat geacht kan worden werkzaamheden op verschillende plaatsen
te verrichten en personeel waarvoor dat niet het geval is. Op deze vragen wordt in
onderdeel 3 van dit besluit ingegaan.