Artikel 15 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968
[Regeling vervallen per 14-02-2009 met terugwerkende kracht tot en met 09-02-2009]
Ingevolge artikel 42, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 werd tot
1 augustus 1990 20% van de catalogusprijs van een auto tot de inkomsten uit arbeid
gerekend. Ingevolge art. 42, vierde lid, dat bij de Wet van 4 juli 1990 (Stb. 1990,
355; aftopping reiskostenforfait) in deze wet is opgenomen, bedraagt dit percentage
24 in de gevallen waarin het woon-werkverkeer plaatsvindt over een enkele-reisafstand
van meer dan 30 km. Voor de omzetbelasting is voor de correctie van de aftrek van
voorbelasting ter zake van het privé-gebruik van auto’s op grond van artikel 15 van
de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: de Beschikking) bij deze percentages
aangesloten.
In de procedure die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 5 januari 2000,
nr. 35167, BNB 2000/131* heeft belanghebbende de introductie van het percentage van
24 aangehaald als een wijziging op grond waarvan de regeling van artikel 15 van de
Beschikking onverbindend is geworden. Uit het arrest blijkt evenwel dat de beperking
van de aftrek van omzetbelasting op de voet van artikel 15, zesde lid, van de Wet
jo. artikel 15 van de Beschikking, niet in strijd is met de Zesde richtlijn. Uit de
geschiedenis van de totstandkoming van artikel 17, zesde lid, van de Zesde richtlijn
moet immers worden afgeleid dat de lidstaten met betrekking tot onder meer uitgaven
voor personenvervoer elke uitsluiting van aftrek van omzetbelasting kunnen handhaven
die in de nationale wetgeving ten tijde van de invoering van de Zesde richtlijn was
opgenomen. De wijzigingen in de inkomstenbelastingwetgeving, aldus de Hoge Raad, tasten
het wezen en karakter van artikel 15 van de Beschikking niet aan en leiden derhalve
niet tot onverbindendheid van deze bepaling.
De vraag doet zich voor of de latere wijzigingen in de inkomstenbelastingwetgeving,
zoals die welke in het kader van de belastingplannen 2001, 2002 en 2004 zijn doorgevoerd,
betekenis hebben voor de toepasbaarheid van artikel 15 van de Beschikking. Ik ben
van mening dat dat niet het geval is. Weliswaar is naar aanleiding van vorenbedoelde
wijzigingen in de inkomstenbelastingwetgeving de tekst van artikel 15 van de Beschikking
aangepast, deze aanpassing heeft echter geen ander doel dan artikel 15 van de Beschikking
in overeenstemming te brengen met de gewijzigde inkomstenbelastingwetgeving. Het wezen
en karakter van de bepaling heeft door de tekstuele aanpassing, evenals in het hiervoor
aangehaalde, door de Hoge Raad besliste geval, geen verandering ondergaan.
Het vorenstaande houdt in dat artikel 15 van de Beschikking onverkort van toepassing
is.