Successiewet 1956; vermindering van de aanslag bij het terugdraaien van de schenking

[Regeling vervallen per 28-04-2010.]
Geraadpleegd op 08-08-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2006 en zichtdatum 13-07-2024.
Geldend van 19-09-2003 t/m 27-04-2010

Successiewet 1956; vermindering van de aanslag bij het terugdraaien van de schenking

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Aan mij is een vraag voorgelegd over vermindering van de aanslag schenkingsrecht bij het terugdraaien van de schenking.

De vraag en het antwoord zijn hierna opgenomen.

Vraag

[Regeling vervallen per 28-04-2010]

Bij notariële akte van 24 februari 2000 heeft de heer K aan Stichting M een jaarlijkse periodieke uitkering gedurende vijf jaren geschonken. De eerste termijn is te voldoen op 31 december 1999. Voor de inkomstenbelasting is de periodieke uitkering niet in aftrek gekomen.

Met het doel vermindering van de opgelegde aanslag schenkingsrecht te verkrijgen verklaren belanghebbenden zich te beroepen op juridische dwaling. Door middel van de zogenoemde buitengerechtelijke verklaring van artikel 3:50 BW wil K de vernietiging van de rechtshandeling inroepen. Bij een vernietiging op grond van artikel 3:50 BW gaat de schenking teniet. Het resultaat is dat geen vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden. Ter beschikking gestelde gelden zullen als onverschuldigd betaling worden teruggestort.

Heeft deze buitengerechtelijke verklaring tot gevolg, dat er door de terugoverdracht geen schenking heeft plaatsgevonden?

Antwoord

[Regeling vervallen per 28-04-2010]

Nee, deze buitengerechtelijke verklaring heeft niet tot gevolg, dat er door de terugoverdracht geen schenking is. Het geheven schenkingsrecht wordt niet teruggegeven.

Op grond van artikel 53 Successiewet 1956 kan een aanslag onder meer worden verminderd als er door de uitoefening van een op de wet berustend terugvorderingrecht of van een wilsrecht, voortspruitende uit een tijdens de verkrijging reeds bestaande of ontstane rechtsverhouding wijziging wordt gebracht in het verkregene. Dit doet zich voor als de nietigheid van de schenking wordt ingeroepen en de oude toestand wordt hersteld.

Artikel 6:228 BW bewerkstelligt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling of bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is. Vernietiging kan door rechtelijke uitspraak, maar ook door een buitengerechtelijke verklaring. (artikelen 3:49 en 3:50 BW). Een buitengerechtelijke verklaring staat niet op zich. Er zal sprake moeten zijn van een (mogelijk) vernietigbare rechtshandeling.

In zijn arrest van 12 juli 2002, nr. 35.820 (BNB 2002/313) is de Hoge Raad ingegaan op de vraag of de Belastingdienst zich kan mengen in de vraag of sprake is van dwaling. Het betrof de toepassing van artikel 19 Wet op belastingen van rechtsverkeer. Het Hof had feitelijk vastgesteld dat er sprake was van wederzijdse dwaling, omdat zowel verkoper als koper in de veronderstelling verkeerden (en konden verkeren) dat de interne reorganisatie onbelast voor de overdrachtsbelasting kon gebeuren. Het Hof achtte aannemelijk (gemaakt) dat anders de transactie niet tot stand zou zijn gekomen. Er was reële grond voor vernietiging aanwezig. De Belastingdienst is daarbij geen contractpartij en kon zich niet beroepen op artikel 6:228, tweede lid, BW.

Naar mijn mening is in het voorgelegde geval geen sprake van dwaling. Er is niet gebleken dat aftrek van de gift voor de inkomstenbelasting door K een voorwaarde was voor de schenking. Een onjuiste voorstelling van zaken heeft zich niet voorgedaan. Er kan dus geen sprake zijn van dwaling. In dit geval zijn achteraf ontbindende voorwaarden gecreëerd.

Naar boven