Een ondernemer heeft ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit
uitsluiting aftrek voorbelasting 1968 (BUA) in beginsel geen recht op aftrek van voorbelasting
voor zover het betreft goederen of diensten die worden gebezigd voor persoonlijke
doeleinden van het personeel. Artikel 1, derde lid, onderdeel c, van het BUA bewerkstelligt
dat, indien aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, het eerste lid, onderdeel c,
niet van toepassing is in geval een ondernemer aan een werknemer een fiets verstrekt
of ter beschikking stelt voor woon-werkverkeer. Dat houdt in dat de aftrekbeperking
van het BUA niet van toepassing is en derhalve de ondernemer recht heeft op aftrek
van de aan hem ter zake van de aanschaf in rekening gebrachte omzetbelasting. In de
praktijk is de vraag gerezen of van deze faciliteit ook gebruik kan worden gemaakt,
indien de werknemer ter zake van de verstrekking of terbeschikkingstelling van de
fiets in het kader van een zogenoemd cafetariasysteem (zie het Besluit van 21 december
2000, nr. CPP2000/2942M) bijvoorbeeld afziet van een aantal verlofdagen of ermee instemt
dat in ruil voor de fiets het in geld uitgedrukte brutoloon wordt verminderd.
In geval een ondernemer aan een werknemer met inachtneming van de gestelde voorwaarden
een fiets verstrekt of ter beschikking stelt, is zoals hiervoor uiteengezet de aftrekbeperking
van het BUA niet van toepassing. Dat heeft tot gevolg dat de wettelijke bepalingen
inzake de aftrek van omzetbelasting, behoudens uiteraard het BUA, en verschuldigdheid
onverkort van toepassing zijn. De ondernemer die al dan niet in het kader van een
cafetariasysteem ter zake van de verstrekking of terbeschikkingstelling een vergoeding
bedingt, verricht dan ook een belaste levering of dienst in de zin van artikel 3 of
4 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Vergelijk in dit verband ook artikel 2 van
het BUA. Hierbij zij opgemerkt dat ook een tegenprestatie in natura, bijvoorbeeld
het verrichten van arbeid, als vergoeding in de zin van artikel 8 van de Wet op de
omzetbelasting 1968 is aan te merken. De onderhavige faciliteit komt dan ook slechts
(ten volle) tot haar recht, indien en voor zover de fiets om niet of beneden de aanschaffingsprijs
of kostprijs wordt verstrekt of ter beschikking gesteld.
Ter verduidelijking geef ik het volgende voorbeeld.
Een ondernemer verstrekt een fiets aan zijn werknemer waarvan de inkoopprijs € 800
vermeerderd met € 152 aan omzetbelasting bedraagt. De werknemer betaalt, al dan niet
in natura, daarvoor een vergoeding van € 357 ter zake waarvan de ondernemer € 57 aan
omzetbelasting verschuldigd is.
De inkooprijs inclusief omzetbelasting (€ 952) is hoger dan het in artikel 1, derde
lid, onderdeel c, ten eerste, van het BUA genoemd maximumbedrag van € 749. Voor de
toepassing van de regeling kan de inkoopprijs van € 952 worden verminderd met de bijdrage
van de werknemer van € 357 waardoor een bedrag van € 595 resteert hetgeen minder is
dan € 749. De ter zake van de inkoop aan de ondernemer in rekening gebrachte omzetbelasting
komt volledig voor aftrek in aanmerking.
Indien na aftrek van de bijdrage van de werknemer een bedrag zou resteren van meer
dan € 749 inclusief omzetbelasting, is voor het verschil de aftrek in beginsel uitgesloten
op grond van artikel 1, derde lid, onderdeel c, aanhef en ten eerste, van het BUA.
Opgemerkt zij nog dat tot 1 januari 2001 de faciliteit niet van toepassing was, indien
het destijds geldende maximumbedrag werd overschreden.