Stcrt. 2008, 43, datum inwerkingtreding 02-03-2008, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2008.
Verdeling vergoeding over de individuele gemeenten
1 De in artikel 2a van het besluit bedoelde jaarlijkse vergoeding van het Rijk en de
waterschappen ter zake van de kosten van de waardering wordt als volgt over de individuele
gemeenten verdeeld:
-
a. op de gezamenlijke vergoeding van het Rijk en de waterschappen in de kosten van waardering
wordt eerst in mindering gebracht een bedrag van € 1.000.000 dat wordt uitgekeerd
aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ter vergoeding van kosten die samenhangen
met verbeteringen op het gebied van kwaliteit en kostenbeheersing bij de uitvoering
van de wet;
-
b. het na de vermindering ingevolge onderdeel a overblijvende bedrag wordt over de individuele
gemeenten verdeeld, waarbij de hoogte van de vergoeding voor elke individuele gemeente
door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als volgt wordt vastgesteld:
-
1° een basisbedrag van € 10 921 voor elke gemeente, dat ingevolge het derde lid nog
kan worden verlaagd of verhoogd;
-
2° een variabele vergoeding per object die als volgt wordt berekend:
|
(Wg + 2 x Ng + Ag)
|
(T - Gt x € 10 921)
|
x -----------------------------------
|
|
(Wt + 2 x Nt + At)
|
waarbij
T voorstelt: de gezamenlijke vergoeding van het Rijk en de waterschappen voor de kosten
van waardering, verminderd met de vergoeding voor de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
Gt voorstelt: het totaal aantal gemeenten bij het begin van het kalenderjaar;
Wt voorstelt: het totaal aantal woningen in alle gemeenten tezamen;
Nt voorstelt: het totaal aantal niet-woningen in alle gemeenten tezamen;
At voorstelt: het totaal aantal adressen in het buitengebied van alle gemeenten tezamen;
Wg voorstelt: het totaal aantal woningen in de individuele gemeente;
Ng voorstelt: het totaal aantal niet-woningen in de individuele gemeente;
Ag voorstelt: het totaal aantal adressen in het buitengebied in de individuele gemeente.
Als peildatum voor het totaal aantal woningen, niet-woningen en adressen wordt genomen
1 januari van het voorafgaande kalenderjaar.
2 Nadat de gezamenlijke vergoeding van het Rijk en de waterschappen op de voet van het
eerste lid is verdeeld, vindt er een berekening plaats om te bepalen in welke mate
het in het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, bedoelde basisbedrag moet worden verhoogd
of verlaagd. Voor deze berekening wordt een gemiddelde vergoeding per object berekend
volgens de formules:
gemiddelde vergoeding per object voor alle gemeenten tezamen =
|
T
|
|
------------------------
|
|
(Wt + Nt)
|
|
|
gemiddelde vergoeding per object voor de individuele gemeente =
|
A
|
|
------------------------
|
|
(Wg + Ng)
|
waarbij
A voorstelt: het volgens het eerste lid, onderdeel b, onder 1° en 2°, berekende aandeel
voor de individuele gemeente.
3 Indien de volgens het tweede lid berekende gemiddelde vergoeding per object voor de
individuele gemeente minder bedraagt dan 90 procent van de volgens dat lid berekende
gemiddelde vergoeding per object voor alle gemeenten tezamen, wordt het in het eerste
lid, onderdeel b, onder 1°, genoemde basisbedrag zodanig verhoogd dat de gemiddelde
vergoeding per object voor die individuele gemeente uitkomt op de bedoelde 90 procent.
Het totaalbedrag van de aldus vastgestelde verhogingen van de basisbedragen van de
individuele gemeenten die daarvoor in aanmerking komen, wordt in mindering gebracht
op het totaal van de basisbedragen van de resterende gemeenten en over die gemeenten
verdeeld, met dien verstande dat de vermindering voor een individuele gemeente er
niet toe mag leiden dat de gemiddelde vergoeding per object voor die gemeente minder
wordt dan de in de eerste volzin bedoelde 90 procent.
4 De hoogte van de op de voet van de vorige leden berekende vergoeding voor de individuele
gemeente wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uiterlijk
op 1 maart van het kalenderjaar aan de gemeente bekendgemaakt.