Stcrt. 2004, 249, datum inwerkingtreding 26-12-2004, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2004.
1 De hoogte van de uitkering is voor de deelnemer
-
a. geboren na 31 december 1963 gedurende de eerste zestig maanden 87% en vervolgens 76%
van het gemiddelde inkomen;
-
b. geboren na 31 december 1953 en voor 1 januari 1964 gedurende de eerste zestig maanden
82% en vervolgens 72% van het gemiddelde inkomen;
-
c. geboren voor 1 januari 1954 gedurende de eerste zestig maanden 80% en vervolgens 70%
van het gemiddelde inkomen.
2 De in het eerste lid genoemde uitkering bestaat uit de volgende onderdelen:
-
a. een flexibel pensioen krachtens het pensioenreglement,
-
b. de basisuitkering en de aanvullende uitkering krachtens het FPU-reglement,
-
c. een AFUP-pensioen krachtens het AFUP-opbouwreglement,
-
d. een AFUP-uitkering krachtens het AFUP-garantiereglement en
-
e. een aanvulling op de bovengenoemde onderdelen tot de in het eerste lid omschreven
hoogte van de uitkering.
3 Indien de betrokkene gedurende een termijn van tien jaren direct voorafgaande aan
het ontslag een deeltijdbetrekking heeft vervuld, wordt het bedrag van de aanvulling
vermenigvuldigd met de gemiddelde deeltijdfactor over die termijn.
4 In geval van ontslag in deeltijd wordt de met toepassing van de voorgaande leden vastgestelde
aanvulling vermenigvuldigd met een factor.
5 De factor, bedoeld in het vierde lid, is gelijk aan de verhouding tussen de omvang
van het ontslag in deeltijd en de omvang van de betrekking van de werknemer voorafgaand
aan het eerste ontslag. Bij het bepalen van de factor, bedoeld in de vorige volzin
wordt een toename van de betrekkingsomvang na het ontslag buiten beschouwing gelaten.
6 Indien het bedrag van de basisuitkering FPU dan wel de uitkering krachtens het AFUP-garantiereglement
is verminderd in verband met samenloop met andere inkomsten, wordt voor het vaststellen
van de aanvulling niettemin uitgegaan van de onverminderde bedragen.
7 Indien de betrokkene niet of niet tijdig de in het tweede lid, onderdelen a tot en
met d, genoemde uitkeringen aanvraagt, en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten,
wordt, voor de periode waarin hij dientengevolge geen of niet alle voornoemde uitkeringen
ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met de uitkeringen
die hij vanaf de ontslagdatum zou hebben genoten indien hij de voornoemde uitkeringen
wel tijdig zou hebben aangevraagd.
8 Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de betrokkene de
in het tweede lid, onderdelen a tot en met d, genoemde uitkeringen geheel of ten dele
vervallen worden verklaard dat wel geheel of gedeeltelijk worden geweigerd, worden
deze uitkeringen voor de toepassing van dit artikel steeds aangemerkt als uitkeringen
die onverminderd zijn genoten.