Inhoudsopgave
1 Inleiding
2 De eisen: algemene opmerkingen
3 Stoornissen van het gezichtsorgaan
3.1 Inleiding
3.2 Gezichtsvermogen
3.3 Beperkte geschiktheidstermijn
3.4 Verlies van een oog
3.5 Rijtest
3.6 Vernieuwing rijbewijs
4 Stoornissen van gehoor en evenwicht
4.1 Inleiding
4.2 Slechthorendheid en doofheid
4.3 Draaiduizeligheid of aanvallen van evenwichtsstoornis (zoals bij het syndroom
van Ménière)
5 Inwendige ziekten
5.1 Inleiding
5.2 Diabetes mellitus
5.3 Hypertensie
5.4 Chronische nierinsufficiëntie
5.5 Longziekten
5.6 Bloedziekten
5.7 Overige aandoeningen, orgaantransplantatie
6 Hart- en vaatziekten
6.1 Inleiding
6.2 Chronisch hartfalen
6.3 Ischemische hartziekten
6.4 Cardiomyopathie
6.5 Klepafwijkingen (verworven of aangeboren, al dan niet een klepprothese)
6.6 Aangeboren gebreken van hart en grote vaten
6.7 Ritme- en geleidingsstoornissen
6.8 Perifere vaatziekten
6.9 Onbegrepen, mogelijk circulatoir veroorzaakte syncope
7 Neurologische aandoeningen
7.1 Inleiding
7.2 Epilepsie
7.3 Bewustzijnsstoornissen (anders dan epilepsie)
7.4 Min of meer progressieve, al of
niet intermitterend verlopende ziektebeelden
7.5 Hersentumoren
7.6 Afwijkingen in de hersendoorbloeding
7.7 Stationaire defecttoestanden
8 Psychiatrische stoornissen
8.1 Algemeen
8.2 Psychosen
8.3 Stemmingsstoornissen
8.4 Angststoornissen
8.5 Dissociatieve stoornissen
8.6 Cognitieve stoornissen
8.7 Persoonlijkheidsstoornissen
8.8 Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
8.9 Verstandelijke handicap
9 Lichamelijke handicaps
10 Geneesmiddelen
10.1 Inleiding
10.2 Geneesmiddelen die de werking van het centrale zenuwstelsel beïnvloeden
10.3 Bloedsuikerverlagende geneesmiddelen
10.4 Anti-epileptica
10.5 Anticoagulantia
10.6 Antihistaminica
10.7 Antihypertensiva
10.8 Hormonen
10.9 Maag-darmmiddelen
10.10 Perifere analgetica en NSAID’s
10.11 Restgroepen: parasympaticolytica, parasympaticomimetica, sympaticolytica, sympaticomimetica
10.12 Misbruik van geneesmiddelen
Hoofdstuk 2. De eisen: algemene opmerkingen
In de hierna volgende hoofdstukken worden de eisen geformuleerd voor het beoordelen
van de lichamelijke en geestelijk geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen.
Daarbij wordt de indeling in rijbewijssoorten gehanteerd (groep 1: personenauto’s,
motorrijwielen; groep 2: vrachtwagens, bussen) zoals aangegeven in de tweede Europese
richtlijn betreffende het rijbewijs (91/439/EEG). Voorts wordt het begrip geschiktheid
gebruikt. Geschiktheid heeft betrekking op de lichamelijke en geestelijke kwaliteiten
op grond waarvan een persoon wel of niet, of voor een beperkte tijdsduur, geschikt
is voor het besturen van een motorrijtuig; de vaststelling van de geschiktheid voor
één of meer rijbewijscategorieën geschiedt door middel van afgifte (door het CBR)
van de verklaring van geschiktheid.
Het medisch onderzoek ten behoeve van de beoordeling van de geschiktheid kan bestaan
uit een aantekening door de keurend arts (eventueel aangevuld met een Geneeskundig
verslag) en/of een specialistisch rapport.
Met aantekening van de keurend arts wordt bedoeld de aantekening die wordt geplaatst
op de Eigen verklaring als een van de vragen bevestigend wordt beantwoord.
Waar hierna sprake is van een specialistisch rapport, is daarmee bedoeld het rapport
dat het CBR ontvangt van de onafhankelijke specialist naar wie de keurling door het
CBR is verwezen, dan wel de bevindingen van het onderzoek, bedoeld in artikel 133, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Hoofdstuk 3. Stoornissen van het gezichtsorgaan
3.1. Inleiding
In dit hoofdstuk worden de eisen aan de geschiktheid gegeven voor het gezichtsorgaan.
3.2. Gezichtsvermogen
De hierna gegeven normen voor gecorrigeerde visus, brekingsafwijkingen (bril, contactlenzen),
gezichtsvelden enzovoort gelden met inachtneming van het gestelde in paragraaf 3.3
t/m 3.6.
3.2.1. Gecorrigeerde visus
-
a. groep 1: De visus met beide ogen tezamen dient, eventueel gecorrigeerd, ten minste
0,5 te bedragen. Indien de aanvrager het gezichtsvermogen van één oog volledig is
kwijtgeraakt of (bijvoorbeeld bij diplopie) slechts één oog gebruikt, dient de visus,
zo nodig gecorrigeerd, ten minste 0,6 te bedragen.
-
b. groep 2: De visus van het beste oog dient, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,8
te bedragen en van het minder goede oog, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,5. Indien
de waarden 0,8 en 0,5 met een optische correctie worden bereikt, dient de ongecorrigeerde
visus van ieder oog niet minder dan 0,05 te bedragen.
Personen die vóór 1 juli 1996 geschikt zijn verklaard voor een rijbewijs van groep
2, mogen ook na die datum worden beoordeeld volgens de normen die werden toegepast
in de tijd toen zij geschikt zijn verklaard.
3.2.2. Brekingsafwijkingen
Contactlenzen zijn tot elke sterkte toegestaan, mits zij goed worden verdragen.
Intra-oculaire lenzen zijn voor alle rijbewijzen toegestaan als er zich geen problemen
voordoen zoals het bestaan van dubbelbeelden, storende mediatroebelingen of een progressieve
oogaandoening. Voorzichtigheid met de geschiktheidsbeoordeling is geboden bij personen
met multifocale intra-oculaire lenzen, omdat bij dergelijke lenzen nogal eens hinderlijke
strooilichteffecten kunnen optreden in het schemerdonker.
3.2.3. Gezichtsvelden
Rijbewijzen van groep 1: het horizontale gezichtsveld - bij zien met één of beide
ogen - moet minimaal 140 graden zijn.
Rijbewijzen van groep 2: het binoculaire horizontale gezichtsveld dient minstens 140
graden te zijn.
Voor beide groepen rijbewijzen geldt dat het bestaan van afwijkingen in het horizontale
gezichtsveld zoals homonyme hemianopsie, afwijkingen in andere meridianen, of de aanwezigheid
van scotomen, beoordeling van de geschiktheid in een gespecialiseerd, bij voorkeur
academisch, oogheelkundig centrum noodzakelijk maakt. Deze personen kunnen geschikt
worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1, evenwel uitsluitend op grond van een
specialistisch rapport en na een positieve rijtest (zie paragraaf 3.5).
3.2.4. Kleurenzien
Alle rijbewijzen: geen eisen.
3.2.5. Schemerzien
Het vermogen van het gezichtsorgaan om zich aan vermindering van de hoeveelheid licht
aan te passen (donkeradaptatie) dient bij alle rijbewijscategorieën min of meer ongestoord
te zijn.
Bij twijfel aan dit vermogen zal nader onderzoek met een adaptometer in een gespecialiseerd,
bij voorkeur academisch, oogheelkundig centrum moeten plaatsvinden: de maximaal toegestane
afwijking bedraagt één log-eenheid. De geschiktheidsbeoordeling kan voorts ondersteund
worden door een rijtest (zie paragraaf 3.5).
3.2.6. Diversen
Voor alle rijbewijscategorieën geldt dat er geen afwijkingen mogen bestaan als storende
dubbelbeelden of - met betrekking tot verkeersdeelname - hinderlijke mediatroebelingen.
Progressieve oogaandoeningen (zie paragraaf 3.3) en onvoldoende met contactlenzen
gecorrigeerde afakie leiden tot tijdelijke ongeschiktheid voor rijbewijzen van groep
1 en meestal tot ongeschiktheid voor rijbewijzen van groep 2. De geschiktheidsbeoordeling
voor deze laatste groep dient te geschieden op geleide van een oogartsrapport en een
eventuele testrit (zie paragraaf 3.5); bij goed gecorrigeerde afakie is de maximale
geschiktheidstermijn voor groep 2 tien jaar.
3.3. Beperkte geschiktheidstermijn
Beperking van de geschiktheidstermijn voor één of meer rijbewijscategorieën, aan te
geven door de keurend oogarts, is aangewezen bij onder meer de volgende progressieve,
doorgaans bilaterale oogaandoeningen:
- -
cataract
- -
glaucoom met gezichtsveldbeperking (of het bestaan van grote scotomen)
- -
degeneratieve en vasculaire netvliesaandoeningen
- -
progressief lijden van de nervus opticus.
3.4. Verlies van een oog
Ongeschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig treedt op bij plotseling verlies
van (het gebruik van) één oog, dus ook bij storende diplopie waarbij afdekken van
één oog noodzakelijk is. De betrokkene kan na een aanpassingsperiode van ten minste
drie maanden weer geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1.
In uitzonderingsgevallen (zie artikel 19 van het Reglement rijbewijzen) kan een persoon na genoemde aanpassingsperiode, na keuring en mede op grond van
een rijtest afgenomen door een deskundige van het CBR (zie paragraaf 3.5), weer geschikt
worden verklaard voor een geografisch beperkt rijbewijs van groep 2.
3.5. Rijtest
Indien het CBR voor een juiste oordeelsvorming een rijtest nodig acht, kan het een
deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling
van het CBR) inschakelen voor het afnemen ervan. Het CBR heeft voor de rijtest een
uitvoerig protocol.
3.6. Vernieuwing rijbewijs
Voor beide groepen rijbewijzen geldt na het zeventigste jaar een geschiktheidstermijn
van vijf jaar, indien er (blijkend uit de aantekening c.q. het verslag van de keurend
arts) geen belangrijke afwijkingen zijn gevonden in visus of gezichtsvelden. Indien
dit wel het geval is, is aanvullend onderzoek door een oogarts nodig ter vaststelling
van de geschiktheidstermijn.
Hoofdstuk 4. Stoornissen van gehoor en evenwicht
4.1. Inleiding
In dit hoofdstuk staan de eisen aan de geschiktheid met betrekking tot gehoor en evenwicht.
4.2. Slechthorendheid en doofheid
Deze hoeven geen beletsel te zijn voor verkeersdeelname.
Na acuut ontstaan van gehoorverlies of uitval van de evenwichtsfunctie dient men een
aanpassingsperiode van minstens drie maanden in acht te nemen, waarin de betrokkene
als ongeschikt moet worden beschouwd.
4.3. Draaiduizeligheid of aanvallen van evenwichtsstoornis (zoals bij het syndroom
van Ménière)
Deze maken een kandidaat ongeschikt voor het besturen van motorrijtuigen. Na een klachtenvrije
periode van drie maanden kan de betrokkene, aan de hand van de aantekening van de
keurend arts, geschikt worden verklaard voor een beperkte termijn. De duur van die
termijn hangt mede af van de (vroegere) frequentie en de (on)voorspelbaarheid van
de aanvallen.
Hoofdstuk 5. Inwendige ziekten
5.1. Inleiding
Voor de geschiktheidsbeoordeling met betrekking tot de inwendige ziekten zijn van
belang: de actuele lichamelijke conditie (al of geen klachten optredend bij deelname
aan het verkeer), de ’medische’ voorgeschiedenis en de prognose (kans op verergering
van klachtenpatroon, kans op complicaties).
5.2. Diabetes mellitus
5.2.1. Algemeen
Voor alle vormen van diabetes mellitus geldt dat personen bij wie plotseling en onverwacht
bewustzijnsdalingen door hypoglycaemie optreden, zonder meer ongeschikt zijn voor
alle rijbewijscategorieën. Ook zijn in het algemeen die personen ongeschikt, bij wie
de ziekte gepaard gaat met ernstige complicaties van ogen, zenuwstelsel of hart en
bloedvaten.
Bij aanvragers van een rijbewijs die meer dan twintig jaar aan diabetes mellitus lijden,
is een onderzoek door een oogarts noodzakelijk.
5.2.2. Geen gebruik insuline
Diabetici die geen insuline gebruiken, goed zijn ingesteld en vrij zijn van de genoemde
complicaties, kunnen voor alle rijbewijzen worden goedgekeurd voor een termijn van
maximaal vijf jaar.
5.2.3. Gebruik van insuline
-
a. groep 1: Diabetici die insuline gebruiken, goed zijn ingesteld en vrij zijn van genoemde
complicaties, kunnen worden goedgekeurd voor rijbewijzen van groep 1 voor maximaal
vijf jaar.
-
b. groep 2: Diabetici die insuline gebruiken komen slechts in uitzonderlijke gevallen
in aanmerking voor een rijbewijs van groep 2. Van die gevallen is sprake indien zij
goed zijn ingesteld, vrij zijn van genoemde complicaties, aan zelfcontrole doen en
een goed inzicht hebben in hun ziekte. Daarnaast is steeds een onderzoek door een
onafhankelijk internist vereist en bedraagt de geschiktheidstermijn maximaal drie
jaar.
5.3. Hypertensie
Voor personen die ondanks behandeling een hoge bloeddruk houden, te weten een diastolische
druk die, bij herhaling gemeten, hoger is dan 115 mm Hg, geldt - gezien het risico
op beschadiging van ogen, nieren, hart en hersenen - een beperkte geschiktheidstermijn:
maximaal vijf jaar voor rijbewijzen van groep 1 en maximaal drie jaar, mede op grond
van een specialistisch rapport, voor rijbewijzen van groep 2.
5.4. Chronische nierinsufficiëntie
Voor personen met een ernstig gestoorde nierfunctie (kreatinineklaring van minder
dan 20 ml/minuut) is een specialistisch rapport vereist; het betreft zowel predialyse-
als dialysepatiënten. Valt dit rapport gunstig uit, dan kunnen zij voor een beperkte
termijn (maximaal vijf jaar) geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep
1.
In zeer uitzonderlijke gevallen (slechts bij peritoneaal dialyse) kunnen deze personen
voor ten hoogste drie jaar geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 2.
Voor niertransplantatie zie paragraaf 5.7.2.
5.5. Longziekten
5.5.1. Ernstige CARA (chronische aspecifieke respiratoire aandoeningen)
Respiratoire insufficiëntie bij geringe belasting: in beginsel ongeschikt voor alle
rijbewijscategorieën. Het betreft in het algemeen patiënten met een pCO2 hoger dan 55 mm Hg en een maximum ademminuutvolume van minder dan 20 liter. Bij twijfel
is een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van
de desbetreffende afdeling van het CBR) aangewezen.
5.5.2. Astma bronchiale
Voor personen met normale longfunctie en intermitterende perioden van bronchospasme
gelden geen beperkingen.
5.6. Bloedziekten
5.6.1. Ernstige bloedzieken
Bij ernstige stollingsstoornissen of maligniteiten in een zodanig gevorderde fase
dat gevaar voor de verkeersveiligheid ontstaat, dienen rijbewijzen niet te worden
afgegeven of vernieuwd tenzij de aanvraag wordt gesteund door de aantekening van de
keurend arts.
5.6.2.
Goed ingestelde personen met hemofilie of andere stollingsstoornissen
Voor rijbewijzen van beide groepen kan met betrekking tot de geschiktheidsbeoordeling
worden volstaan met de aantekening van de keurend arts. De geschiktheidstermijn is
vijf tot tien jaar.
5.7. Overige aandoeningen, orgaantransplantatie
5.7.1. Complicaties bij ernstige aandoeningen
Complicaties bij maligniteiten, endocrinopathieën, auto-immuunziekten enzovoort kunnen
leiden tot ongeschiktheid. Afhankelijk van type pathologie, type patiënt, kwaliteit
van behandeling en begeleiding dient de medische geschiktheid individueel beoordeeld
te worden.
5.7.2. Orgaantransplantatie
Na een geslaagde transplantatie van nier (zie paragraaf 5.4), pancreas, lever, hart
en/of long(en) is de geschiktheidstermijn eerst maximaal vijf jaar (bij rijbewijzen
van groep 1 op geleide van de aantekening van de keurend arts; bij rijbewijzen van
groep 2 is een specialistisch rapport nodig) en daarna onbeperkt.
Hoofdstuk 6. Hart- en vaatziekten
6.1. Inleiding
Voor de geschiktheidsbeoordeling zijn (ook) bij hart- en vaatziekten van belang: de
actuele lichamelijke conditie (al of geen klachten optredend bij deelname aan het
verkeer), de voorgeschiedenis (aangeboren of verworven aandoening, status na operatie
en dergelijke), en de prognose (kans op verergering van klachtenpatroon, kans op complicaties).
Bij het formuleren van onderstaande eisen is met deze aspecten - die nogal kunnen
verschillen per type aandoening - rekening gehouden. Voor de indeling van klachten
naar ernst is de classificatie van de New York Heart Association (NYHA) gevolgd.
6.2. Chronisch hartfalen
Onvoldoende pompwerking van het hart (decompensatio cordis) kan berusten op een of
meer oorzaken zoals aandoeningen genoemd in de hierna volgende paragrafen. Voor de
specifieke criteria bij deze aandoeningen zij naar deze paragrafen verwezen. Is de
oorzaak een andere dan hierna genoemd of is de oorzaak niet goed bekend, dan gelden
in het algemeen de volgende richtlijnen.
Bij rijbewijzen van groep 1 is voor de geschiktheidsbeoordeling de aantekening van
de keurend arts doorgaans voldoende. Voor groep 2 is steeds een specialistisch rapport
vereist.
Bij personen met lichte tot matige klachten bedraagt de maximale geschiktheidstermijn
voor groep 1 vijf jaar; zij zijn in het algemeen ongeschikt voor rijbewijzen van groep
2.
Personen met ernstige klachten (NYHA klasse 3 en 4) zijn ongeschikt voor ieder rijbewijs.
Voor transplantatie van hart en/of long(en): zie paragraaf 5.7.2.
6.3. Ischemische hartziekten
Het gaat hierbij om alle personen met kransvatlijden, ongeacht of zij daarvoor in
behandeling zijn (geweest) of in het verleden een ingreep hebben ondergaan zoals een
coronaire- bypass-operatie of een dotterbehandeling (PTCA). Van belang voor de geschiktheidsbeoordeling
zijn het actuale klachtenpatroon - al dan niet bij gebruik van medicatie - en de prognose.
6.3.1. Asymptomatisch kransvatlijden
Het betreft personen bij wie aanwijzingen zijn gevonden - bijvoorbeeld bij een inspanningstest
(elektrocardiogram) - voor het bestaan van kransvatlijden. In deze gevallen is steeds
een specialistisch rapport vereist. De maximale geschiktheidstermijn bedraagt tien
jaar.
6.3.2. Chronische stabiele angina pectoris
Bij rijbewijzen van groep 1 is voor de geschiktheidsbeoordeling de aantekening van
de keurend arts voldoende. Voor groep 2 is steeds een specialistisch rapport vereist.
Bij personen met lichte tot matige klachten bedraagt de maximale geschiktheidstermijn
voor groep 1 vijf jaar; zij zijn in beginsel ongeschikt voor rijbewijzen van groep
2.
Personen met ernstige klachten (NYHA klasse 3 en 4) zijn ongeschikt voor ieder rijbewijs.
6.3.3. Instabiele angina pectoris
Ongeschikt voor elk rijbewijs.
6.3.4. Hartinfarct
Personen die een hartinfarct hebben doorgemaakt zijn ten minste de eerste vier weken
na het infarct ongeschikt. Of en in hoeverre zij na deze periode geschikt zijn, hangt
af van het klachtenpatroon en van de prognose (zie ook vorige paragrafen).
6.4. Cardiomyopathie
Een specialistisch rapport is altijd vereist. Personen met beginnende cardiomyopathie
kunnen met goede medicatie jaren gevrijwaard blijven van klachten. Bij goedkeuring
(bij NYHA klasse 2 alleen voor rijbewijzen van groep 1; bij NYHA klasse 3 en 4 altijd
ongeschikt) is de maximale geschiktheids-termijn vijf jaar voor groep 1 en drie jaar
voor groep 2.
6.5. Klepafwijkingen (verworven of aangeboren, al dan niet een klepprothese).
De maximale geschiktheidstermijn voor beide groepen rijbewijzen is tien jaar. Bij
personen met klachten is altijd een specialistisch rapport vereist.
Bij lichte tot matige klachten (NYHA klasse 2) is de maximale geschiktheids-termijn
voor groep 1 vijf jaar; deze personen zijn in beginsel ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2.
Personen met ernstige klachten (NYHA klasse 3 en 4) zijn ongeschikt voor elk rijbewijs.
6.6. Aangeboren gebreken van hart en grote vaten
Het gaat hierbij om gebreken als septumdefecten, open Ductus Botalli, transpositie
van de grote vaten en coarctatio aortae. Personen bij wie het defect in de jeugd operatief
is gecorrigeerd kunnen op latere leeftijd (andere) cardiovasculaire complicaties krijgen
zoals hypertensie, cardiomyopathie of ritmestoornissen. Zij dienen uiteraard beoordeeld
te worden op hun actuele klachten, niet op de eerdere conditie. Afzonderlijke vermelding
verdienen, de mate en vorm van ’shunting’ (zie hierna).
Links-rechts shunt
Personen zonder klachten zijn geschikt voor beide groepen rijbewijzen zonder termijnbeperking.
Bij lichte klachten: geschikt voor groep 1 voor beperkte duur tot maximaal tien jaar;
voor groep 2 is een specialistisch rapport vereist.
Rechts-links shunt (cyanose)
Voor alle categorieën is een specialistisch rapport vereist. Bij goedkeuring geldt
een beperkte geschiktheidstermijn tot maximaal vijf jaar voor rijbewijzen van groep
1 en maximaal drie jaar voor rijbewijzen van groep 2.
6.7. Ritme- en geleidingsstoornissen
6.7.1. Ritmestoornissen
Als de keurling geen of slechts geringe klachten heeft, is deze geschikt voor rijbewijzen
van groep 1 voor een termijn van maximaal tien jaar; voor groep 2 is een specialistisch
rapport vereist.
Ernstige klachten (zoals duizeligheid of bewustzijnsstoornissen, of NYHA klasse 3
en 4) maken de keurling ongeschikt voor elk rijbewijs.
6.7.2. Geleidingsstoornissen
Het gaat hierbij om aandoeningen als sick-sinussyndroom, bifasciculair bundeltakblok,
of een tweede- of derdegraads AV-blok. In deze gevallen is steeds een specialistisch
rapport vereist; de maximale geschiktheidstermijn bedraagt tien jaar. Personen met
ernstige klachten zijn ongeschikt voor elk rijbewijs.
6.7.3. Pacemaker
Beperking van de geschiktheidstermijn tot maximaal tien jaar. Voor rijbewijzen van
groep 2 is een specialistisch rapport vereist.
6.7.4. Implanteerbare cardioverter-defibrillator
Voor personen bij wie een implanteerbare cardioverter-defibrillator (ICD) is ingebracht,
is altijd een specialistisch rapport vereist.
Deze personen zijn ongeschikt gedurende een observatieperiode van zes maanden na implantatie.
Blijkt aan het einde van deze periode dat het apparaat geen elektroshocks heeft afgegeven
dan wel dat zich tijdens stimulatie door de ICD geen ernstige hemodynamische problemen
hebben voorgedaan, dan kunnen bedoelde personen voor een beperkte termijn geschikt
worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1. De maximale geschiktheidstermijn bedraagt
daarbij vijf jaar voor personen bij wie de ICD om een profylactische reden is ingebracht
en drie jaar voor personen bij wie de ICD met een primair therapeutisch doel is ingebracht.
Wanneer een ICD in of na bedoelde observatieperiode één of meer stroomstoten heeft
afgegeven, geldt ongeschiktheid. Blijkt uit specialistisch onderzoek dat deze elektroshocks
terecht zijn afgegeven, dan is de betrokkene ongeschikt gedurende zes maanden na de
laatste shock. Daarna kan goedkeuring geschieden voor maximaal drie jaar. In geval
van misplaatste shocks zijn ICD-dragers ongeschikt, totdat de kans op dergelijke shocks
voldoende is gereduceerd door het opnieuw afstellen van de ICD. Het laatste moet blijken
uit een observatieperiode van zes maanden na ICD-herafstelling, waarin geen elektroshocks
mogen zijn opgetreden. Daarna kan goedkeuring geschieden voor maximaal drie jaar.
Personen met een ICD zijn in alle gevallen ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2.
Zij kunnen voor groep 1 alleen geschikt worden verklaard mits dit wordt beperkt tot
privé-gebruik.
6.8. Perifere vaatziekten
6.8.1. Veneuze aandoeningen
Personen met een ernstige vorm van diep veneuze trombose zijn in het algemeen ongeschikt
voor elk rijbewijs; in ieder geval is een specialistisch rapport vereist. Bij alle
andere aandoeningen in deze rubriek geldt geschiktheid voor beide groepen rijbewijzen,
tenzij er sprake is van bijzondere complicaties (ter beoordeling van een specialist).
6.8.2. Arteriële aandoeningen
Het betreft hier aandoeningen als aneurysma aortae, uitgebreide arteriosclerose, ziekte
van Raynaud, de ziekte van Buerger en scleroderma. Voor de geschiktheidsbeoordeling
kan volstaan worden met de aantekening van de keurend arts. Personen die - al dan
niet na behandeling - geen of geringe klachten hebben kunnen worden goedgekeurd voor
rijbewijzen van groep 1 met een maximale termijn van tien jaar, en voor rijbewijzen
van groep 2 met een termijn van vijf tot tien jaar.
6.9. Onbegrepen, mogelijk circulatoir veroorzaakte syncope
Personen met dergelijke klachten zijn ongeschikt voor alle rijbewijzen zo lang de
diagnose onzeker is en er geen effectieve behandeling is ingesteld (of anderszins
de klachten verdwijnen). Voor groep 1 geldt een klachtenvrije periode van een jaar,
voor groep 2 van vijf jaar. Zie ook paragrafen 7.3 en 8.5.
Hoofdstuk 7. Neurologische aandoeningen
7.1. Inleiding
In dit hoofdstuk worden de eisen aan de geschiktheid voor het onderwerp ’neurologie’
geformuleerd, waaronder die voor epilepsie.
7.2. Epilepsie
Voor deze personen is altijd een specialistisch rapport vereist.
7.2.1. Rijbewijzen van groep 1
-
A. Na een eerste epileptische aanval
Deze personen zijn ongeschikt gedurende zes maanden na de aanval. Uitzonderingen:
-
a. epileptische aanval zonder duidelijke oorzaak met een elektro-encefalogram (EEG) zonder
’epileptiforme afwijkingen’: ongeschikt gedurende drie maanden na de aanval;
-
b. epileptische aanval bij een onderliggend progressief neurologisch lijden: individueel
beoordelen, maar minstens ongeschikt gedurende zes maanden na de aanval.
-
B. Meer dan één epileptische aanval in de voorgeschiedenis
Deze personen zijn ongeschikt gedurende een jaar na de laatste aanval.
Uitzonderingen:
-
a. indien blijkt dat gedurende een jaar de aanvallen uitsluitend in de slaap zijn opgetreden,
geldt een beperkte geschiktheid: zie subparagraaf C;
-
b. indien, zonder aanvallen in de anamnese, gedurende drie maanden alleen myoclonieën
zijn opgetreden, die geen invloed hebben op het rijgedrag, geldt een beperkte geschiktheid:
zie subparagraaf C;
-
c. indien, zonder aanvallen in de anamnese, gedurende drie maanden alleen eenvoudige
partiële aanvallen zijn opgetreden, die geen invloed hebben op het rijgedrag, geldt
een beperkte geschiktheid: zie subparagraaf C;
-
d. indien bij sporadische aanvallen het interval tussen de laatste en voorlaatste aanval
groter is dan twee jaar: richtlijn zoals bij eerste epileptische aanval (zie subparagraaf
A);
-
e. epilepsie bij progressief neurologisch lijden dan wel onbehandelde epilepsie: individueel
beoordelen; ten minste ongeschikt gedurende een jaar na de laatste aanval.
-
C. Geldigheidsduur van het rijbewijs
De geldigheidsduur van het rijbewijs (geschiktheidstermijn) van hen die onder A of
B zijn goedgekeurd, is de eerste keer een jaar. Indien de betrokkene aanvalsvrij is
gebleven of indien in gevallen genoemd onder subparagrafen Ba, Bb, of Bc de aard van
de aanvallen niet is veranderd, geldt een geschiktheidstermijn (geldigheidsduur rijbewijs)
van drie jaar, daarna vijf jaar en daarna onbeperkt.
-
D. Staken of wijzigen van medicatie
Het volgende onderscheid kan worden gemaakt:
-
a. het staken van de medicatie na een aanvalsvrije periode van minder dan drie jaar:
ongeschiktheid gedurende het staken en gedurende drie maanden erna. Daarna: oorspronkelijke
geldigheidsduur van het rijbewijs (zie C);
-
b. medicatie staken na een aanvalsvrije periode van drie jaar of meer: geen ongeschiktheid,
ook niet gedurende het staken;
-
c. wijziging van medicatie: ongeschiktheid gedurende nul tot drie maanden (bij voorkeur
te beoordelen na overleg met de behandelaar). Verdere geldigheidsduur rijbewijs: zie
C.
7.2.2. Rijbewijzen van groep 2
-
A. Na een eerste aanval
Deze personen zijn permanent ongeschikt. Een uitzondering geldt wanneer het gaat om
één epileptische aanval, die niet wordt behandeld met medicijnen, zonder duidelijke
oorzaak en zonder EEG-afwijkingen in ‘epileptische zin’ in een standaard-, slaaponthoudings-
en slaap-EEG: deze personen zijn ongeschikt gedurende twee jaar na de aanval.
-
B. Na meer dan een aanval
Deze personen zijn permanent ongeschikt. Een uitzondering geldt voor personen bij
wie de medicatie is gestaakt en bij wie een standaard-, slaaponthoudings- en slaap-EEG
na het staken van de medicatie geen afwijkingen ‘in epileptische zin’ vertonen. Na
staken van de medicatie is de ongeschiktheidstermijn vijf jaar.
-
C. Geldigheidsduur van het rijbewijs
De geldigheidsduur (geschiktheidstermijn) van rijbewijzen van groep 2 is eerst één
jaar. Indien de betrokkene aanvalsvrij is gebleven, wordt de geschiktheidsduur (geldigheidsduur
rijbewijs) drie jaar en daarna telkens vijf jaar.
7.3. Bewustzijnsstoornissen (anders dan epilepsie)
Personen met bewustzijnsstoornissen zijn ongeacht de oorzaak voor alle rijbewijzen
ongeschikt (zie ook de paragrafen 6.9 en 8.5). Bij bewustzijnsstoornissen in de niet
recente voorgeschiedenis en wanneer tevens uit de aantekening van de keurend arts
blijkt dat nader specialistisch onderzoek niets heeft uitgewezen, is geen specialistisch
onderzoek nodig. In alle andere gevallen is voor de geschiktheidsbeoordeling een specialistisch
rapport vereist.
De betrokkene kan geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 als deze
minstens één jaar vrij is van de bedoelde stoornissen. De geschiktheidstermijn is
dan vijf tot tien jaar, afhankelijk van de ernst van het beeld.
Deze personen zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2, behalve wanneer de bewustzijnsstoornissen
de laatste vijf jaar zijn uitgebleven; in dat geval geldt een geschiktheidstermijn
van vijf jaar.
7.4. Min of meer progressieve, al of niet intermitterend verlopende ziektebeelden
Het betreft hier aandoeningen van de hersenen of het ruggenmerg, zoals de ziekte van
Parkinson, de ziekte van Alzheimer (zie voor dementie ook paragraaf 8.6), multiple
sclerose, cervicale myelopathie, en ernstige ziekten van perifere zenuwen en skeletspieren.
De betrokkenen komen in de regel niet in aanmerking voor rijbewijzen van groep 2.
Voor de beoordeling van de geschiktheid voor rijbewijzen van groep 1 is een specialistisch
rapport nodig (opgesteld door een deskundig neuroloog en eventueel een neuropsycholoog);
bij cervicale myelopathie kan echter volstaan worden met de aantekening van de keurend
arts. Voor een juiste oordeelsvorming dient ook een deskundige op het gebied van de
praktische geschiktheid van het CBR te worden geraadpleegd (uitvoering van een technisch
onderzoek en/of een rijtest). De duur van de geschiktheidstermijn hangt af van de
mate van progressie van de ziekte en de ernst van de verschijnselen, maar is hooguit
vijf jaar.
7.5. Intracraniële tumoren
Naast het onderscheid tussen hersentumoren in strikte zin en buiten de hersenen gelegen
intracraniële tumoren, is het al dan niet optreden van epilepsie van belang voor de
bepaling van de geschiktheid.
Voor personen met intracraniële tumoren is steeds een specialistisch rapport vereist
en in geval van stoornissen van het gezichtsorgaan gelden tevens de eisen uit hoofdstuk
3.
7.5.1. Rijbewijzen van groep 1
Strenge eisen moeten gesteld worden aan aanvragers van een rijbewijs van groep 1,
die dit rijbewijs beroepsmatig gebruiken (bijvoorbeeld taxichauffeurs, chauffeurs
van busjes voor personenvervoer). Aan hen moeten daarom dezelfde eisen worden gesteld
als aan personen met een groep 2 rijbewijs. Aanvragers van een groep 1 rijbewijs,
die niet tevens voldoen aan de eisen voor groep 2, kunnen daarom alleen geschikt worden
verklaard als het gebruik van het rijbewijs wordt beperkt tot privé gebruik.
De hieronder geformuleerde eisen voor groep 1 gelden zowel voor behandelde als onbehandelde
intracraniële tumoren.
-
A.
Hersentumoren in strikte zin.
Als een stabiel klinisch beeld is ontstaan met afwezigheid van functiestoornissen
bestaat er geschiktheid voor groep 1 rijbewijzen voor een termijn van maximaal vijf
jaar.
Zijn er, blijkens het specialistisch rapport, motorische of cognitieve stoornissen,
dan is een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid
(van de desbetreffende afdeling van het CBR) noodzakelijk om de geschiktheid vast
te stellen. Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van
één jaar. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
Bij epilepsie geldt tevens paragraaf 7.2
-
B.
Buiten de hersenen gelegen intracraniële tumoren.
Bij afwezigheid van functiestoornissen is er geschiktheid voor groep 1 rijbewijzen
voor een termijn van maximaal vijf jaar.
Zijn er, blijkens het specialistische rapport, motorische of cognitieve stoornissen,
dan is een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid
(van de desbetreffende afdeling van het CBR) noodzakelijk om de geschiktheid vast
te stellen. Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van
maximaal vijf jaar. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
Bij epilepsie geldt tevens paragraaf 7.2
7.5.2. Rijbewijzen van groep 2
Personen met een intracraniële tumor zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2.
Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin de tumor, blijkens het specialistisch
rapport, met succes curatief is behandeld. Bij afwezigheid van functiestoornissen
is er geschiktheid met een maximum van drie jaar, aan te geven door de keurend specialist.
Zijn er na de curatieve behandeling resterende lichamelijke of geestelijke functiestoornissen,
dan is voor de beoordeling van de geschiktheid een rijtest met een deskundige op het
gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR)
vereist. Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van maximaal
drie jaar. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol
Bij epilepsie geldt tevens paragraaf 7.2.
7.6. Doorbloedingsstoornissen van de hersenen
Doorbloedingsstoornissen van de hersenen omvatten beroerten (hersenbloeding of herseninfarct,
ook wel CVA), TIA's (transient ischemic attacks), verwijdingen van slagaders (aneurysmata)
en andere vaatmisvormingen van de hersenvaten.
7.6.1. Rijbewijzen van groep 1
Strengere eisen moeten gesteld worden aan houders van een rijbewijs van groep 1, die
dit rijbewijs beroepsmatig gebruiken (bijvoorbeeld taxichauffeurs, chauffeurs van
busjes voor personenvervoer). Aan hen moeten daarom dezelfde eisen worden gesteld
als aan personen met een groep 2 rijbewijs. Aanvragers van een groep 1 rijbewijs,
die niet tevens voldoen aan de eisen voor groep 2, kunnen daarom alleen geschikt worden
verklaard als het gebruik van het rijbewijs wordt beperkt tot privé gebruik.
7.6.1.1 . Aneurysmata en andere misvormingen van de hersenvaten
-
A.
Toevallig ontdekte aneurysmata en andere misvormingen van de hersenvaten met kans
op optreden van hersenbloedingen, maar die nog niet hebben gebloed.
Wanneer er geen behandeling is geweest, gelden wegens de relatief geringe kans op
bloedingen geen beperkingen van de geschiktheid.
Na een behandeling gelden de eisen onder B.
Voor personen met epilepsie geldt tevens paragraaf 7.2.
-
B.
Aneurysmata en andere misvormingen van de hersenvaten die zijn ontdekt na bloedingen.
Personen met een aneurysma of een andere misvorming van de hersenvaten die gebloed
heeft, zijn niet geschikt voor rijbewijzen van groep 1 tot zes maanden na de behandeling.
Voor deze personen is een specialistisch rapport vereist om geestelijke of lichamelijke
functiestoornissen vast te stellen. Als er geen functiestoornissen zijn, bestaat er
geschiktheid voor onbepaalde tijd.
Bij functiestoornissen volgt altijd een rijtest met een deskundige op het gebied van
de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) en bij een
positieve rijtest is de maximale geschiktheidstermijn vijf jaar. Het CBR heeft voor
de rijtest een uitvoerig protocol.
Voor personen met epilepsie geldt tevens paragraaf 7.2.
7.6.1.2. TIA en beroerte
Een TIA geeft geen beperkingen aan de geschiktheid.
Na een beroerte is men ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 voor een periode van
zes maanden. Na die termijn is een specialistisch rapport vereist, opgesteld door
een neuroloog of een revalidatiearts.
Bij afwezigheid van geestelijke of lichamelijke functiestoornissen bestaat geschiktheid
voor onbepaalde tijd. Als er functiestoornissen aanwezig zijn volgt een rijtest met
een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende
afdeling van het CBR). Bij een positieve rijtest is de maximale geschiktheidstermijn
5 jaar. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
Voor personen met epilepsie geldt tevens paragraaf 7.2.
7.6.2. Rijbewijzen van groep 2
7.6.2.1. Aneurysmata en andere misvormingen van de hersenvaten
-
A. Personen met een onbehandeld aneurysma of onbehandelde misvorming van de hersenvaten
zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2. Een uitzondering geldt voor toevallig
ontdekte onbehandelde aneurysmata kleiner dan 10 mm. Deze personen zijn geschikt indien
het specialistisch rapport gunstig is. De maximale geschiktheidstermijn is drie jaar
-
B. Personen met een behandeld aneurysma of behandelde misvorming van de hersenvaten zijn
zes maanden na de behandeling weer geschikt voor rijbewijzen van groep 2, indien er
blijkens een specialistisch rapport geen geestelijke of lichamelijke functiestoornissen
zijn. De maximale geschiktheidstermijn is drie jaar.
-
C. Personen met een behandeld aneurysma of behandelde misvorming van de hersenvaten,
die zes maanden na de behandeling blijkens een specialistisch rapport geestelijke
of lichamelijke functiestoornissen hebben, zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep
2. Zij kunnen weer geschikt worden verklaard als zij, blijkens een specialistisch
rapport, minimaal vijf jaar vrij zijn van functiestoornissen. De maximale geschiktheidstermijn
is dan drie jaar.
Voor personen met epilepsie geldt tevens paragraaf 7.2
7.6.2.2. TIA en beroerte
Na een TIA of beroerte zijn personen ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2 voor
een periode van vijf jaar.
Zij kunnen na deze periode weer geschikt worden verklaard als uit het neurologisch
rapport blijkt dat zij vrij zijn van geestelijke of lichamelijke functiestoornissen.
De maximale geschiktheidstermijn is drie jaar.
Voor personen met epilepsie geldt tevens paragraaf 7.2
7.7. Stationaire defecttoestanden
Het gaat hierbij om defecttoestanden na trauma capitis met hersenletsel, traumatische
dwarslesies, jeugdig verkregen spasticiteit, resttoestanden van hemiplegie, hyperkinetische
syndromen en dergelijke.
De betrokkenen komen in de regel niet in aanmerking voor rijbewijzen van groep 2.
Voor rijbewijzen van groep 1 is geen specialistisch onderzoek nodig, indien de aantekening
van de keurend arts (revalidatiearts) voldoende informatie bevat om de geschiktheid
te kunnen beoordelen. Is dit niet het geval dan is een specialistisch rapport aangewezen,
opgesteld door een deskundig neuroloog (en eventueel een neuropsycholoog). Voor een
juiste oordeelsvorming dient zo nodig de deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van het CBR te worden geraadpleegd (uitvoering van een technisch onderzoek
en/of een rijtest). De geschiktheidstermijn is maximaal tien jaar; bij twijfel over
de geschiktheid in de nabije toekomst is deze ten hoogste vijf jaar.
Hoofdstuk 8. Psychiatrische stoornissen
8.1. Algemeen
De in dit hoofdstuk beschreven eisen hebben voornamelijk betrekking op deze situatie:
een voorgeschiedenis van psychiatrische problematiek. Bij de beoordeling van die voorgeschiedenis
is van belang: het ziektebeloop (de betrokkene zal bij voorkeur minstens een tot twee
jaar vrij moeten zijn van recidieven, afhankelijk van de ernst van de aandoening),
de (on)voorspelbaarheid van uitingen van de aandoening, het ziekte-inzicht en de therapietrouw
van de betrokkene. Als de aandoening een reversibele organische stoornis tot grondslag
had (heeft), dan kan de keurling na herstel in de regel goedgekeurd worden. Is of
was een reversibele organische stoornis niet in het geding, dan doet zich de vraag
voor of er restverschijnselen zijn, of dat er kans is op een recidief dat de verkeersveiligheid
in gevaar kan brengen. Beantwoording van die vraag vergt een specialistisch rapport.
8.2. Psychosen
8.2.1. Schizofrenie en andere psychotische stoornissen
Psychotische episoden maken de betrokkene ongeschikt voor elk rijbewijs. Als er sprake
is van een geslaagde behandeling (twee jaar recidiefvrij, een zekere mate van ziekte-inzicht)
en de defecttoestand hooguit licht van aard is, hoeft er geen reden te zijn om de
keurling zonder meer ongeschikt te verklaren voor het rijbewijs. Wel is dan steeds
een specialistisch rapport vereist. Bij een gunstig rapport bedraagt de maximale geschiktheidstermijn
vijf jaar; deze personen zullen alleen geschikt zijn voor rijbewijzen van groep 1.
Personen die voor de behandeling van hun aandoening een hoge dosering neuroleptica
nodig hebben, zijn ongeschikt voor het rijbewijs.
8.2.2. Waanstoornissen
Mensen met ernstige waanstoornissen zijn ongeschikt voor alle rijbewijzen. Bij lichtere
stoornissen - indien er geen aanwijzingen zijn voor onberekenbaar of agressief gedrag
en er bij behandeling geen hoge dosering psychofarmaca nodig is - kunnen personen
geschikt zijn voor het rijbewijs; zij zullen alleen geschikt zijn voor rijbewijzen
van groep 1.
8.3. Stemmingsstoornissen
Personen met een unipolaire of bipolaire stoornis, die therapeutisch goed zijn ingesteld
(regelmatige controle, recidiefvrije periode van minstens één jaar) en een redelijk
ziekte-inzicht hebben, hoeven in beginsel niet ongeschikt te zijn. Wel is een specialistisch
rapport vereist.
Mensen met regelmatig terugkerende manische episoden zijn in het algemeen ongeschikt
voor het rijbewijs. Hetzelfde geldt voor mensen met een geregeld optredende depressie
IEZ. Ook mensen die voor hun aandoening hoge doses sederende psychofarmaca nodig hebben,
zijn ongeschikt voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer.
8.4. Angststoornissen
Fobische reacties kunnen in bepaalde gevallen, afhankelijk van de aard van de fobie,
een duidelijke belemmering vormen voor het besturen van een motorrijtuig, maar geven
in de regel geen reden voor ongeschiktheidsverklaring. Echter, mensen die regelmatig
therapieresistente paniekaanvallen vertonen, zijn in het algemeen ongeschikt voor
het rijbewijs; voor de beoordeling is een specialistisch rapport vereist.
Personen die ter bestrijding van een angststoornis hoge doses psychofarmaca (benzodiazepinen)
gebruiken, zijn ongeschikt voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer.
8.5. Dissociatieve stoornissen
De meeste personen met deze stoornissen zullen een nauwelijks verminderde geschiktheid
vertonen. Wel zijn mensen die bij herhaling last hebben van een ’psychogene fugue’
of een ernstige trance in het verkeer dan wel een redelijke kans hebben op het doormaken
daarvan, ongeschikt voor het rijbewijs.
Voor het algemene beleid bij bewustzijnsstoornissen, zie ook paragraaf 7.3.
8.6. Cognitieve stoornissen
Personen bij wie het psychisch functioneren gestoord is geraakt (zoals een gestoord
oordeel- en kritiekvermogen, gestoorde oriëntatie, geheugenstoornissen) zijn meestal
ongeschikt voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer. Eventuele tijdelijke geschiktheid
- zulks ter beoordeling in een specialistisch onderzoek - hangt af van de mate van
progressie van de ziekte en de ernst van de verschijnselen, maar is hooguit vijf jaar
(zie ook vorig hoofdstuk: paragraaf 7.4).
Bij een vastgestelde diagnose ’dementie’ is er altijd sprake van ongeschiktheid; bij
twijfelgevallen of bij vermoeden van beginnende dementie is gericht specialistisch
onderzoek aangeraden en dient in de beoordelingsprocedure een rijtest (via de desbetreffende
deskundige van het CBR) te worden opgenomen.
Organische aandoeningen (bijvoorbeeld cerebrale vaatafwijkingen) die gepaard gaan
met regelmatig terugkerende episoden van verwardheid en desoriëntatie maken de betrokkene
ongeschikt voor het rijbewijs, tenzij deze verschijnselen alleen optreden bij intercurrente
lichamelijke ziekten. Wat dit laatste betreft is in gunstige gevallen, na herstel
van de bijkomende ziekte, goedkeuring mogelijk, zo nodig met een beperkte geschiktheidstermijn.
Bij reversibele oorzaken van psycho-organische stoornissen kan de betrokkene psychisch
herstellen en weer geschikt worden.
8.7. Persoonlijkheidsstoornissen
Personen die op grond van stoornissen in hun persoonlijkheid grote aanpassingsmoeilijkheden
hebben met betrekking tot de eisen van de maatschappij, zullen in de regel ook in
het verkeer onaangepaste gedragingen vertonen, waardoor zij ongeschikt kunnen zijn
voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer. Mensen met ernstige persoonlijkheidsstoornissen
(zoals bijvoorbeeld antisociale persoonlijkheidsstoornis, borderline persoonlijkheidsstoornis
en paranoïde persoonlijkheidsstoornis) zijn ongeschikt voor elk rijbewijs, wanneer
zij duidelijk blijk hebben gegeven (bijvoorbeeld in de vorm van grove verkeersovertredingen
of -delicten) van:
- -
gebrek aan sociale verantwoordelijkheid of gebrekkig geweten;
- -
miskenning van de risico’s van rijden onder invloed van alcohol of andere gedragsbeïnvloedende
middelen (zie ook paragraaf 8.8).
- -
Voor elke beslissing op dit gebied is een specialistisch rapport geboden.
8.8. Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch
rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije
periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring
- op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het
gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
8.9. Verstandelijke handicap
Als zwakbegaafden in staat zijn het praktische en theoretische rijexamen met succes
af te leggen, kunnen zij geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 en
bij uitzondering voor één van de categorieën van groep 2.
Hoofdstuk 9. Lichamelijke handicaps
De geschiktheid van personen met een lichamelijke handicap wordt in eerste instantie
beoordeeld door het CBR op basis van de aantekening van de keurende arts op de eigen
verklaring en de eventueel reeds beschikbare overige gegevens (bijvoorbeeld een rapport
van de revalidatiearts).
In de tweede plaats kan het CBR een beoordeling vragen door een deskundige op het
gebied van de praktische geschiktheid van het CBR. Deze deskundige adviseert het CBR
- veelal na uitvoering van een technisch onderzoek of een rijtest - over de mogelijkheden
van de aanvrager van het rijbewijs om, zo nodig met aanpassingen aan het voertuig,
een motorrijtuig te besturen.
Bij twijfel over de geschiktheid van de betrokkene in de nabije toekomst dient een
beperkte geschiktheidstermijn voor de desbetreffende rijbewijscategorie te worden
gehanteerd. Het CBR kan dan tijdig de geschiktheid opnieuw bezien.
Hoofdstuk 10. Geneesmiddelen
10.1. Inleiding
Voor de beoordeling van de geschiktheid is het van belang te weten in hoeverre degene
die - voor het eerst of opnieuw - een rijbewijs aanvraagt, zeer regelmatig gebruik
maakt van middelen die de rijvaardigheid nadelig kunnen beïnvloeden. Uit verschillende
onderzoeken en publicaties komt naar voren dat bepaalde geneesmiddelen een duidelijk
nadelige invloed kunnen hebben op de rijvaardigheid. Vooral van geneesmiddelen die
een dempende of stimulerende werking hebben op het centrale zenuwstelsel, zoals hypnotica
en sedativa (met name barbituraten en benzodiazepinen), neuroleptica, antidepressiva,
anxiolytica en psychostimulantia, maar ook bepaalde antihis-taminica is duidelijk
gebleken dat zij ‘rijgevaarlijk’ kunnen zijn. Bij toepassing van deze middelen gaat
het voor een deel om personen die onder psychiatrische behandeling zijn. Daarnaast
worden verschillende van deze middelen (tranquillizers, slaapmiddelen) op grote schaal
in de algemene praktijk aangewend ter verlichting van dagelijkse klachten als allergie,
slapeloosheid, angst, spanningen en depressie.
In hoeverre iemand door het gebruik van geneesmiddelen al dan niet (tijdelijk) ongeschikt
is voor het besturen van een motorrijtuig, kan individueel sterk verschillen. Daarbij
spelen een rol: de individuele gevoeligheid voor het geneesmiddel (bij oudere mensen
hebben geneesmiddelen vaak een veel sterker effect door verminderde lever- of nierfunctie);
het gebruik van meer middelen tegelijkertijd (sommige middelen kunnen elkaars werking
of nadelige invloed aanzienlijk versterken; ook is alcoholgebruik extra rijgevaarlijk
in combinatie met bepaalde geneesmiddelen, vooral barbituraten en benzodiazepinen,
maar ook met andere psychoactieve middelen); therapietrouw en ziekte-inzicht van de
betrokkene (het gaat daarbij om de nauwkeurigheid waarmee deze de voorschriften opvolgt).
Bij de beoordeling van de geschiktheid zal de keurende arts voorzover mogelijk met
deze factoren rekening moeten houden.
10.2. Geneesmiddelen die de werking van het centrale zenuwstelsel beïnvloeden
Omdat deze middelen vaak ook worden toegepast bij personen die onder psychiatrische
behandeling zijn of zijn geweest, wordt in eerste instantie verwezen naar hoofdstuk
8.
10.2.1. Antidepressiva, neuroleptica
Personen die langdurig of zeer regelmatig behandeld worden met een hoge dosering van
deze middelen, zijn in het algemeen ongeschikt voor deelname aan het gemotoriseerde
verkeer. Zie ook paragrafen 8.2, 8.3 en 8.4.
10.2.2. Stimulantia
De werkzaamheid en bijwerkingen van deze middelen op lange termijn zijn doorgaans
niet goed te voorspellen. Het gaat daarbij om veranderingen in stemming of gedrag,
zoals ernstige vormen van depressie of vermoeidheid. Behandeling met deze middelen
maakt iemand daarom ongeschikt voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer.
10.2.3. Hypnotica, sedativa, anxiolytica
Personen die behandeld worden met barbituraten zijn ongeschikt voor het besturen van
een motorrijtuig.
Ook personen die behandeld worden met hoge doses benzodiazepinen zijn ongeschikt.
Alleen bij een niet hoge dosering en wanneer het gaat om benzodiazepinen die voorzover
bekend weinig of geen invloed hebben op de rijvaardigheid, kunnen personen geschikt
worden verklaard.
10.3. Bloedsuikerverlagende geneesmiddelen
Zie paragraaf 5.2.
10.4. Anti-epileptica
De aandoening waarbij deze middelen worden toegepast vormt een meer wezenlijk probleem
dan het geneesmiddel zelf. Afhankelijk van de dosering is een dergelijk geneesmiddel
daarom meestal als niet ’rijgevaarlijk’ te beschouwen. Zie verder paragraaf 7.2.
10.5. Anticoagulantia
Personen behandeld met deze middelen zijn mede gezien de gebruikelijke strikte controle
via de trombosediensten in ons land geschikt voor alle rijbewijscategorieën.
10.6. Antihistaminica
De vroeger veel toegepaste H1-blokkerende middelen hebben vaak een duidelijk sederende
werking; personen die (nog) behandeld worden met deze middelen zijn in het algemeen
ongeschikt voor alle categorieën, tenzij het specialistisch rapport gunstig is.
Tegenwoordig zijn antihistaminica beschikbaar die geen sedatieve werking hebben (zoals
astemizol, cetrizine, mequitazine en loratadine); bij gebruik van dergelijke middelen
geldt geen geschiktheidsbeperking.
10.7. Antihypertensiva
Betablokkers en middelen uit de hydralazinegroep hebben in het algemeen geen nadelige
invloed op de rijvaardigheid. Adrenerge neuronblokkers en antihypertensiva als methyl-dopa
en clonidine kunnen de rijvaardigheid wel nadelig beïnvloeden.
10.8. Hormonen
Behandeling met corticosteroïden, bijvoorbeeld bij personen met ernstige vormen van
astma bronchiale waarbij behandeling met sympaticomimetica en andere middelen onvoldoende
werkzaam is, vormt geen reden voor ongeschiktheid voor deelname aan het gemotoriseerde
verkeer. Ook vormt de gecombineerde behandeling met corticosteroiden en cytostatica
op zich geen reden tot ongeschiktheid.
10.9. Maag-darmmiddelen
Zowel behandeling met middelen die de peristaltiek bevorderen, of de tonus normaliseren
als behandeling met middelen die de peristaltiek remmen, vormen geen reden tot ongeschiktheid.
Dit geldt ook voor het gebruik van geneesmiddelen ter behandeling bij maagzweren.
10.10. Perifere analgetica en NSAID's
Gebruik van deze middelen vormt in het algemeen geen reden tot ongeschiktheid.
Personen die behandeld worden met dextropropoxyfeen of glafenine zijn echter niet
geschikt voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer; dit, wegens vaak optredende
slaperigheid en sufheid.
Personen die behandeling ondergaan met morfinepreparaten, ook wanneer het gaat om
zogeheten slow-release geneesmiddelen, zijn ongeschikt voor het besturen van een motorrijtuig.
10.11. Restgroepen: parasympaticolytica, parasympaticomimetica, sympaticolytica,
sympaticomimetica
Op zich vormen deze geneesmiddelen meestal geen reden tot ongeschiktheid; wel kan
uiteraard de aandoening waarvoor deze middelen worden toegepast, een persoon ongeschikt
maken voor een of meer rijbewijscategorieën.
10.12. Misbruik van geneesmiddelen
Personen met ’probleemgedrag’ door misbruik van geneesmiddelen (zoals slaapmiddelen,
tranquillizers, amfetaminen en dergelijke) zijn ongeschikt voor deelname aan het gemotoriseerde
verkeer (zie ook paragraaf 8.8).