Bijlage II. behorende bij artikel 4 van het Warenwetbesluit Azo-kleurstoffen
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
Methoden van onderzoek voor de bepaling van verboden Azo-kleurstoffen in kleding,
schoeisel en beddengoed
1. Onderwerp, doelstelling en toepassingsgebied
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
Dit voorschrift beschrijft een chromatografische methode voor de bepaling van verboden
azo-kleurstoffen, zoals bedoeld in het Warenwetbesluit Azo-kleurstoffen, in kleding,
beddengoed en schoeisel. De methode is geschikt voor azo-kleurstoffen die toegepast
zijn op cellulose- en eiwitvezels (katoen, viscose, wol en zijde) en de synthetische vezel polyamide. De analyse van verboden azo-kleurstoffen die toegepast zijn op de synthetische vezels
polyester en polyacryl vereist een alternatieve extractieprocedure met bijvoorbeeld
dimethylformamide. Deze methode wordt hier niet verder besproken.
De analysemethode is van toepassing op azo-kleurstoffen die onder de beschreven condities
in staat zijn de in het Warenwetbesluit Azo-kleurstoffen genoemde aromatische aminen
af te splitsen. Pigmenten op basis van die aromatische aminen vallen niet onder het
toepassingsgebied van deze methode.
In kleurstoffen kunnen kleine hoeveelheden van de uitgangsstoffen als verontreiniging
worden aangetroffen. Tevens kunnen bepaalde hier bedoelde aromatische aminen afsplitsen
van componenten anders dan de verboden azo-kleurstoffen. Om vals positieven te voorkomen
wordt voor alle in het Warenwetbesluit Azo-kleurstoffen genoemde aromatische aminen
een ondergrens van 30 mg/kg gehanteerd.
2. DEFINITIE
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
2.1. 2.1. Verboden azo-kleurstoffen
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
Kleurstoffen, waarvan de structuur wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een azo-eenheid (-N=N-), die na reductie de hierna genoemde aromatische aminen afsplitsen.
Nr.
|
Aromatisch amine
|
CAS Nr.
|
1.
|
o-amino-azotolueen
|
97–56–3
|
2.
|
4-aminodifenyl
|
92–67–1
|
3.
|
2-amino-4-nitrotolueen
|
99–55–8
|
4.
|
benzidine
|
92–87–5
|
5.
|
p-chlooraniline
|
106–47–8
|
6.
|
4-chloor-o-toluidine
|
95–69–2
|
7.
|
p-cresidine
|
120–71–8
|
8.
|
2,4-diaminoanisol
|
615–05–4
|
9.
|
4,4'-diaminodifenylmethaan
|
101–77–9
|
10.
|
3,3'-dichloorbenzidine
|
91–94–1
|
11.
|
3,3'-dimethoxybenzidine
|
119–90–4
|
12.
|
3,3'-dimethylbenzidine
|
119–93–7
|
13.
|
3,3'-dimethyl-4,4'-diaminodifenylmethaan
|
838–88–0
|
14.
|
4,4'-methyleen-bis-(2-chlooraniline)
|
101–14–4
|
15.
|
2-naftylamine
|
91–59–8
|
16.
|
4,4'-oxydianiline
|
101–80–4
|
17.
|
4,4'-thiodianiline
|
139–65–1
|
18.
|
2,4-tolueendiamine
|
95–80–7
|
19.
|
o-toluidine
|
95–53–4
|
20.
|
2,4,5-trimethylaniline
|
137–17–7
|
Azo-kleurstoffen op basis van de aromatische aminen o-aminoazotolueen en 2-amino-4-nitrotolueen
worden via deze methode als o-toluidine en 2,4-tolueendiamine bepaald.
2.2. Waren
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
Kleding, schoeisel en beddengoed.
2.3. Pigment
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
Een uit deeltjes bestaande, in het toepassingsmedium praktisch onoplosbare, verbinding,
die als kleurstof wordt gebruikt. Pigmenten zijn inert en hebben altijd een bindmiddel
nodig om aan het subtraat te hechten.
3. BEGINSEL
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
Na extractie m.b.v. citraatbuffer (pH 6) wordt de vrijgekomen kleurstof met natriumdithioniet
gereduceerd. De aanwezigheid van potentieel gevaarlijke azo-kleurstoffen wordt dus
indirect vastgesteld via het aantonen van de «brokstukken» (verboden aromatische aminen)
van de kleurstofmoleculen. De vrije aminen worden met vloeistofchromatografie (HPLC)
gescheiden en gedetecteerd en gekwantificeerd met een diode-array detector (DAD). Positieve monsters worden tevens geanalyseerd
met een bevestigingsmethode. Na extractie en reductie ondergaan de vrije aminen een
derivatisering met heptafluorboterzuuranhydride (HFBA). De derivaten worden gescheiden
met gaschromatografie (GC) en gedetecteerd en geïdentificeerd met een massaspectrometrische (MS) detector, n.l. een ion-trap detector (ITD). Met
nadruk wordt gesteld, dat de kwantificering via de HPLC-DAD methode plaatsvindt. De
GC-ITD analyse wordt uitsluitend als bevestigingsmethode toegepast.
4. REAGENTIA, OPLOSSINGEN EN HULPSTOFFEN
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
Alle benodigde chemicaliën dienen analytisch zuiver te zijn.
4.1. Citraat bufferoplossing, 0.06 M, pH=6 (b.v. Merck, Art. 1.09437.1000);
4.2. Natriumdithioniet;
4.3. Natriumhydroxide, 1 M;
4.4. Dichloormethaan;
4.5. Natriumsulfaat, watervrij;
4.6. Fosfaat bufferoplossing, pH=7 (b.v. Merck, Art. 1.09887.0001);
4.7. Heptafluorboterzuuranhydride;
4.8. Aminen, de in het Warenwetbesluit genoemde aromatische aminen;
4.9. Moederoplossingen van de aminen (1.0 mg/ml):
– Weeg van de zuivere standaard tussen 10–15 mg in 15 ml bruine glazen flesjes met
teflon afsluitdop en voeg m.b.v. een steekpipet die hoeveelheid acetonitril toe, zodat
de concentratie van het betreffende amine precies 1.0 mg/ml wordt. (corrigeer hierbij
voor de zuiverheid van de stoffen)
– Voor amine nr. 10 (3,3'-dichloorbenzidine) wordt vanwege de oplosbaarheid methanol i.p.v. acetonitril als oplosmiddel gebruikt.
– Bewaar de oplossingen in een koelkast bij ten hoogste 7° C. Houdbaarheid minimaal
2 maanden.
4.10. Mengstandaard (15 aromatische aminen, concentratie 10.0 µg/ml):
De mengstandaard bevat amine nr. 18, 16, 4, 19, 9, 11, 12, 17, 15, 20, 2, 10 en 14
(elutievolgorde) en de niet in de wet opgenomen aromatische aminen aniline en o-anisidine.
– Breng m.b.v. een gecalibreerde injectiespuit (1000 µl) 1.0 ml van de moederoplossingen
van de 15 aminen over in een maatkolf van 100 ml. Voeg vervolgens 10 ml acetonitril
toe en vul de maatkolf aan met water.
– Bewaar deze oplossing in een koelkast bij ten hoogste 7° C. Houdbaarheid 1 week.
– De overige aminen (nr. 7, 5, 13 en 6; elutievolgorde) coëlueren met één of meer
aminen. Van deze verboden aromatische aminen worden op dezelfde wijze aparte standaarden
bereid.
– Vanwege de slechte oplosbaarheid in diverse oplosmiddelen van amine nr. 8 (2,4-diaminoanisol) is de hier beschreven methode niet toepasbaar voor deze component.
4.11. Calibratiestandaarden van de mengstandaard (0.5, 2.5 en 7.5 µg/ml):
– Breng m.b.v. een Finn pipet (1 of 5 ml) resp. 0.5, 2.5, en 7.5 ml van de mengstandaard
in een maatkolf van 10 ml en vul aan met acetonitril/water (25/75% (v/v)).
– De concentratie van de calibratiestandaarden komt met de hier beschreven methode
overeen met een monsterconcentratie van respectievelijk 30, 150 en 450 mg amine per
kg waar.
– Deze oplossingen dienen vers te worden bereid.
4.12. Acetonitril, HPLC-kwaliteit;
4.13. Methanol, HPLC-kwaliteit.
5. APPARATUUR EN HULPMIDDELEN
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
5.1. 15 ml bruine glazen flesjes met teflon afsluitdop;
5.2. 100 ml rondbodemkolven met ingeslepen stop;
5.3. 25 ml reageerbuizen met ingeslepen stop;
5.4. Waterbad met thermostaat regeling;
5.5. Gecalibreerde injectiespuit van 100 en 1000 µl;
5.6. Finn pipet van 1 en 5 ml;
5.7. pH papier (pH: 1–14);
5.8. Vortex mixer;
5.9. Vloeistofchromatograaf met diode-array detectie;
5.10. Gaschromatograaf met massa selectieve detectie.
6. WERKWIJZE
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
6.1. Monstervoorbereiding
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
– Knip een gedeelte van het te onderzoeken product, ca. 10 gram, welke representatief
is voor het gehele artikel, in kleine stukjes van 25 mm2. Indien het monster uit meerdere kleurschakeringen of onderdelen bestaat, worden
deze onderdelen afzonderlijk van elkaar opgewerkt.
– Weeg van het (sub)monster van ongeveer 10 gram, na menging, een representatief deel
van 1 gram af en breng het analysemonster over in een rondbodemkolf van 250 ml.
6.2. Extractie
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
– Voeg aan de rondbodemkolf 100 ml citraatbufferoplossing (pH=6) toe en extraheer
de kleurstoffen gedurende 30 minuten op een waterbad bij 70 ± 5° C.
– Voeg ongeveer 500 mg natriumdithioniet toe en verwarm de oplossing nogmaals gedurende
30 minuten op een waterbad bij 70 ± 5° C.
– Laat het extract snel afkoelen tot kamertemperatuur.
– Pipetteer 5 ml extract in een 25 ml reageerbuis met ingeslepen stop.
– Breng de pH van het extract op een waarde groter dan 9 (pH papier) m.b.v. natronloog
(1M) en vul aan tot een volume van 10 ml met water.
– Voeg 15 ml dichloormethaan toe en extraheer (vloeistof-vloeistof extractie) gedurende
1 minuut.
– Verwijder vervolgens de bovenstaande waterfase (bijvoorbeeld met een Finn pipet
van 5 ml).
6.3. Analyse m.b.v. vloeistofchromatografie en diode-array detectie
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
– Voeg 2.5 ml keeper (acetonitril/water 25/75% (v/v)) toe aan de dichloormethaanfractie in de reageerbuis.
– Damp m.b.v. een waterbad (50°C) de dichloormethaanfractie in tot een volume van
± 4 ml. Verhoog vervolgens de temperatuur van het waterbad tot 60°C en laat het extract
verder indampen tot alle dichloormethaan uit de oplossing verdwenen is.
– Vul de resterende oplossing aan tot een eindvolume van 3 ml met acetonitril/water,
25/75% (v/v).
– Injecteer 20 µl in de vloeistofchromatograaf (HPLC-DAD).
6.4. Analyse m.b.v. gaschromatografie en massaspectrometrie
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
– Droog de dichloormethaanfractie (6.2) over watervrij natriumsulfaat.
– Pipetteer m.b.v. een Finn pipet 5 ml van de dichloormethaanfractie in een reageerbuis
van 25 ml met ingeslepen stop.
– Voeg hieraan m.b.v. een injectiespuit (100 µl) 50 µl heptafluorboterzuuranhydride
(HFBA) toe.
– Meng de oplossing m.b.v. een Vortex mixer en laat 5 minuten staan bij kamertemperatuur.
– Voeg aan de oplossing 5 ml fosfaatbufferoplossing (aangeloogd met natronloog, 1M
tot pH = 8 à 9) toe en schud deze oplossing gedurende 1 minuut (verwijderen overmaat
HFBA).
– Verwijder de bovenstaande fosfaatbufferoplossing (bijvoorbeeld met een Finn pipet
van 5 ml).
– Voeg 5 ml water toe en schud de oplossing nogmaals gedurende 1 minuut (uitwassen).
– Verwijder de bovenstaande waterlaag (bijvoorbeeld met een Finn pipet van 5 ml).
– Injecteer 1 µl van de dichloormethaanfractie in de gaschromatograaf (GC-ITD).
7. INSTRUMENTATIE
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
(De genoemde merken zijn indicatief.)
7.1. Vloeistofchromatografie
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
Kolom:
|
Inertsil 250x4.6 mm i.d. (5 µm), voorzien van een guard-kolom (10x4.6 mm);
|
Kolomtemperatuur:
|
25°C;
|
Mobiele fase:
|
Gradiënt, acetonitril/fosfaatbuffer (pH=7), flow = 1.0 ml.min–1;
|
|
Gradiëntprogramma:
|
|
Tijd (min)
|
A%
|
B%
|
|
0
|
100
|
0
|
|
25
|
60
|
40
|
|
30
|
60
|
40
|
|
35
|
100
|
0
|
|
40
|
100
|
0
|
|
|
|
|
|
A = 25% acetonitril, 75% fosfaatbuffer (pH=7)/water (1:2)
|
|
B = 100% acetonitril;
|
|
|
|
|
|
|
HPLC pomp:
|
Varian model 9010 gradiëntpomp;
|
Autosampler:
|
Gilson model 231 autoinjector, voorzien van een 20 µl injectieloop;
|
Detector:
|
Shimadzu model SPD-M6A diode-array detector, golflengtebereik 190–380 nm;
|
Dataverwerking:
|
Shimadzu UV/VIS/DAD werkstation, Class-MXA, SPD MXA software.
|
7.2. Gaschromatografie
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
Gaschromatograaf
|
: Varian Saturn II, ion-trap detector (GC-ITD);
|
Kolom
|
: Fused silica capillair, L = 25 m, i.d. = 0.22 mm;
|
Stationaire fase
|
: BPX5 (SGE), filmdikte = 0.25 µm;
|
Draaggas
|
: Helium, flow = 1 ml.min–1, voordruk = 30 psi;
|
Oventemperatuur
|
: 45 °C (1) → 25°C/min → 180°C → 5°C/min→ 280°C (10);
|
Injector
|
: Septum Programmable Injector, 45°C (0.1) → 180°C/min → 250°C;
|
Interface
|
: 270°C;
|
Manifold
|
: 230°C;
|
Ionisatietechniek
|
: Electron Impact (EI), 70 eV;
|
Massabereik
|
: Full-scan mode, 60–650 a.m.u.
|
Dataverwerking
|
: Saturn software.
|
8. BEREKENING
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
Voor het berekenen van de concentraties van de aangetroffen aromatische aminen wordt
gebruik gemaakt van de detectorrespons (diode-array) in het HPLC-chromatogram bij
die golflengte waarbij de betreffende aromatische aminen maximale UV-absorptie vertonen.
Voor de aniline- en benzidine analoge-verbindingen is de UV-absorptie maximaal bij
een golflengte van resp. 240 en 285 nm. De concentratie van het aromatische amine
wordt uitgerekend met behulp van een calibratielijn (3-punts calibratie), d.m.v. van
lineaire regressie. De calibratielijn wordt na elke injectie van de calibratieoplossingen
opnieuw berekend. Teneinde de betrouwbaarheid van de metingen te waarborgen, dienen
de concentraties van de aromatische aminen binnen het lineaire gebied van de calibratielijn
te vallen.
Berekening van de concentratie van het aromatische amine:
Camine = (Ccalib ∗ Veind ∗ Vextract) / (Vpipet ∗ Winweeg)
waarin:
Camine = concentratie van het aromatische amine, in µg/g;
Ccalib = concentratie van het amine in de calibratieoplossing, in µg/ml;
Vextract = volume van het extract (100 ml);
Vpipet = volume van het in behandeling genomen extract (5 ml);
Winweeg = ingewogen gewicht van het analysemonster (1 gram).
Veind = eindvolume (3 ml)
Vergelijking van de calibratielijn (concentratie versus detectorrespons):
y = Bx + A
waarin:
B = hellingshoek van de calibratielijn;
A = intercept met de Y-as.
9. BEVESTIGING
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
9.1. Vloeistofchromatografie en diode-array detectie (HPLC-DAD)
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
De retentietijden van de pieken in het chromatogram van het analysemonster mogen niet
meer dan 2 % afwijken van de pieken in het chromatogram van de calibratieoplossing.
Het spectrum (200–380 nm) van de verbindingen in het analysemonster worden vergeleken
met het spectrum (200–380 nm) uit de bibliotheek van de diode-array detector, na achtergrond
correctie. De overeenkomst tussen het spectrum van de verbinding in het analysemonster
en het spectrum uit de bibliotheek van de diode-array detector moet groter dan 95%
zijn. Indien aan deze twee voorwaarden is voldaan, komt een analysemonster in aanmerking
voor bevestiging met gaschromatografie en massaselectieve detectie.
9.2. Gaschromatografie en massaspectrometrie (GC-ITD)
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
Voorwaarde is, dat standaard- en monsteroplossing onder dezelfde condities zijn gemeten.
De selectieve ion-chromatogrammen (minimaal drie massa's, met uitzondering van amine nr. 4 en 16, met ieder een signaal/ruisverhouding (S/R)
van minimaal 3:1) van de standaardoplossing en monsteroplossing moeten overeenstemmen
voor wat betreft retentietijd (< 0,5%), piekvorm en intensiteitsverhouding tussen
de specifieke ionen, na achtergrond correctie. Voor de intensiteitsverhouding geldt
hierbij het volgende criterium:
Bepaal de piekhoogten in de selectieve ion-chromatogrammen (van zowel standaard als
monster) van de drie (of twee) karakteristieke massa's. Stel de piekhoogten in beide
chromatogrammen van de massa met de hoogste S/R verhouding op 100%. Bereken vervolgens
de relatieve piekhoogten (intensiteiten) van de overige karakteristieke massa's. Bereken
per karakteristieke massa het verschil tussen de relatieve piekhoogte in het monster
en de relatieve piekhoogte in de standaard en deel dit verschil door de hoogste van
beide relatieve piekhoogten. Het verschil mag voor elke karakteristieke massa niet
meer dan 25% bedragen. De karakteristieke massa's van de met heptafluorboterzuuranhydride
gederivatiseerde aromatische aminen zijn in bijlage A weergegeven.
10. KWALITEITSBORGING
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
10.1. HPLC-DAD analyse (kwantitatieve methode)
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
De uitvoering van de volledige analysemethode (extractie, reductie, opwerking en analyse)
wordt gecontroleerd tijdens elke meetserie d.m.v. de analyse van een controlemonster.
De meetresultaten worden vastgelegd op een controlekaart en op juistheid getoetst
aan de hand van de gestelde criteria.
Als controlemonster wordt een shawl van 100% katoen (monster 1, bijlage C) gebruikt. In dit textielartikel zijn de aromatische aminen aniline, benzidine, o-toluidine,
3,3'-dimethoxybenzidine en 4-aminodifenyl aanwezig. Voor het toetsen van de analyseprocedure
worden uitsluitend de gehalten van benzidine, o-toluidine en 3,3'-dimethoxybenzidine
gebruikt. Voor het vaststellen van de waarschuwings- en actiegrens wordt uitgegaan
van een RSDR van 30%.
Tevens wordt tijdens elke meetserie een extract (citraatbufferoplossing), waaraan
de aromatische aminen van de mengstandaard (15 componenten) zijn gespiked (niveau
30 mg/kg), voor analyse meegenomen. De recovery's van de afzonderlijke aminen moeten
tussen 60 en 140% liggen, uitgezonderd 2-naftylamine. Tevens wordt geëist, dat de
S/R verhouding op dit concentratieniveau minimaal 6:1 is.
Voor het vaststellen van de betrouwbaarheid van duplobepalingen wordt uitgegaan van
een RSDR van 30%. De meetwaarden van een onafhankelijke duplobepaling mogen niet meer verschillen
dan 22∗sR.
Als rapportagegrens wordt voor elk afzonderlijk amine een waarde van 30 mg/kg gehanteerd.
Verboden aromatische aminen met een gehalte lager dan 30 mg/kg worden niet meegenomen
in de berekening van het totaalgehalte aan aminen (indien bijvoorbeeld meerdere aminen
in het monster worden aangetroffen).
10.2. GC-ITD analyse (kwalitatieve methode)
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
Tijdens het bevestigen van een serie positieve monsters wordt altijd een extract (citraatbufferoplossing),
waaraan de aromatische aminen van de mengstandaard (15 componenten) zijn gespiked
(niveau 30 mg/kg), voor de GC-ITD analyse (inclusief derivatiseringsstap) meegenomen.
Alle karakteristieke massa's van de 15 aromatische aminen moeten op dit concentratieniveau
met een S/R verhouding van minimaal 10:1 bevestigd kunnen worden.
11. RAPPORTAGE
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
Voor de beslissing positief (afwijkend monster) of negatief (niet-afwijkend monster)
geldt het volgende:
Camine > 30 mg/kg: positief, product voldoet niet aan het Warenwetbesluit Azo-kleurstoffen
Camine < 30 mg/kg: negatief, product voldoet aan het Warenwetbesluit Azo-kleurstoffen
Camine (in mg/kg) is de som van de gehalten van de aanwezige verboden aromatische aminen.
In het geval het gehalte van een verboden aromatisch amine minder dan de rapportagegrens
bedraagt, wordt gerapporteerd «< 30 mg/kg».
12. VALIDATIE
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
12.1. Lineariteit, aantoonbaarheids- en bepaalbaarheidsgrens
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
Het gemeten lineaire bereik van de diode-array detector is 10–1000 mg/kg voor de verboden
aromatische aminen. De aantoonbaarheidsgrens is 10 mg/kg en de bepaalbaarheidsgrens
is 20 mg/kg. Er wordt een rapportagegrens van 30 mg/kg aangehouden.
12.2. Terugvinding (recovery) en precisie (RSDr) onder herhaalbaarheidscondities
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
De recovery's voor de verschillende aromatische aminen werden bepaald, door (meng)standaarden
van deze aminen toe te voegen op het concentratieniveau van 30, 100 en/of 1000 mg/kg
aan 100 ml blanco citraatbuffer (pH=6) en tevens aan 100 ml extractievloeistof (citraatbuffer,
pH=6), waaraan 1 gram blanco textielmatrix (resp. katoen/polyester, polyamide of zijde)
is toegevoegd (n=10). De extracten met toevoegingen doorliepen vervolgens de volledige
procedure, n.l. extractie, reductie, opwerking en analyse.
Het terugvindingspercentage (recovery) na toevoeging aan de blanco extractievloeistof
varieert van 60 tot 105% met een relatieve standaardafwijking (RSDr) van 2–10%. Bij de toevoegingen aan de extractievloeistof waaraan textielmatrix is
toegevoegd, varieert het terugvindingspercentage van 20 tot 90% met een RSDr van 2–20% Deze lage recovery's zijn te wijten aan adsorptieverschijnselen van de
aromatische aminen aan de textielmatrix. Een overzicht van de gemeten recovery's en
precisie is in bijlage B weergegeven.
12.3. Herhaalbaarheid van de methode
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
De herhaalbaarheid van de volledige methode (extractie, reductie, opwerking en analyse),
is bepaald door drie praktijkmonsters te analyseren (n=10) conform de beschreven procedure
(zie bijlage C). De relatieve standaardafwijking (RSDr) van de methode varieert hierbij, afhankelijk van het monster, de component en het
concentratieniveau, van 5 tot 20%.
12.4. Reproduceerbaarheid van de methode
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
De reproduceerbaarheid van de volledige methode (extractie, reductie, opwerking en
analyse), is bepaald door één praktijkmonster te analyseren (n=6) conform de beschreven
procedure (zie bijlage D). De relatieve standaardafwijking (RSDR) van de methode varieert hierbij, afhankelijk van de component en het concentratieniveau,
van 20 tot 30%.
13. OPMERKINGEN
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
– De hier beschreven methode is geschikt voor de bepaling van alle in het Warenwetbesluit
Azo-kleurstoffen genoemde aromatische aminen, uitgezonderd 2,4-diaminoanisol.
– Voor het aromatische amine 2-naftylamine is de de recovery op het concentratieniveau
van 30 mg/kg minder dan 60%. Deze component vormt zodoende een uitzondering v.w.b.
de eis dat de waarde van de recovery tussen 60 en 140% moet liggen.
– Indien een monster uit onderscheidbare onderdelen bestaat, dienen deze verschillende
onderdelen als apart monster te worden beschouwd. Deze submonsters dienen ieder te
voldoen aan de in het Warenwetbesluit Azo-kleurstoffen gestelde eisen.
– Op basis van de hier beschreven methode, dient een rapportagegrens van 30 mg/kg
voor de in het Warenwetbesluit genoemde aromatische aminen gehanteerd te worden.
– Indien de som van de gehalten van de aanwezige verboden aromatische aminen meer
dan 30 mg/kg bedraagt, voldoet het product niet aan de in het Warenwetbesluit Azo-kleurstoffen
gestelde eisen.
– Waren waarin de verboden azo-kleurstoffen uitsluitend aanwezig zijn als pigment,
worden voor zover bekend onder de beschreven condities niet omgezet in de verboden
aromatische aminen zoals genoemd in het Warenwetbesluit Azo-kleurstoffen.
– De aromatische aminen zoals genoemd in het Warenwetbesluit Azo-kleurstoffen behoren
tot de groep verbindingen, waarvan vaststaat of vermoed wordt dat ze bij de mens (blaas)kanker
veroorzaken. Het werken met dergelijke verbindingen vereist de nodige voorzorgsmaatregelen
(zuurkast, handschoenen, e.d.).