Hoofdstuk I. Vluchtvoorbereiding
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Artikel 1. Toepassing
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 Het is verboden een verkeersvlucht niet zijnde een rondvlucht, uit te voeren of te
doen uitvoeren tenzij aan de bepalingen van dit hoofdstuk wordt voldaan. Voor wat
betreft het ongeregelde luchtvervoer van uitwendige lading met hefschroefvliegtuigen
moet voorts worden voldaan aan de bepalingen van hoofdstuk III.
Artikel 2. Hulpmiddelen op de grond
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Vóór elke vlucht moet de ondernemer zich, voor zover hem dit redelijkerwijze mogelijk
is, ervan hebben overtuigd, dat de hulpmiddelen op de grond voor de veilige uitvoering
van de vlucht en de bescherming van de passagiers, welke beschikbaar en direct nodig
zijn voor de vlucht, geschikt zijn voor de betreffende vlucht en behoorlijk voor dit
doel functioneren. De ondernemer moet ervoor zorgen, dat elk onvoldoende functioneren
van deze hulpmiddelen, hetwelk hij bij de uitvoering van de vluchten waarneemt, ter
kennis worden gebracht van de daarvoor rechtstreeks verantwoordelijke autoriteiten.
Artikel 3. Navigatieplannen
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 Vóór de aanvang van de vlucht met een vleugelvliegtuig moet de gezagvoerder en, indien
bij het toezicht op de vlucht een vluchtadviseur is betrokken, mede deze vluchtadviseur
een navigatieplan goedkeuren en ondertekenen en dit vervolgens op de plaats van vertrek
bij de ondernemer of diens vertegenwoordiger deponeren, dan wel, indien dit laatste
niet mogelijk is, bij de luchthavenautoriteiten of op een andere daartoe geschikte
plaats. Uit dit navigatieplan moet blijken, dat de vlucht veilig kan plaatsvinden
en dat aan het bepaalde in de artikelen 4, 7 en 18 is voldaan.
-
4 Vóór de aanvang van de vlucht of serie vluchten met een hefschroefvliegtuig moet de
gezagvoerder een op die vlucht of vluchten betrekking hebbend navigatieplan goedkeuren
en ondertekenen en dit vervolgens op de plaats van vertrek bij de ondernemer of diens
vertegenwoordiger deponeren, dan wel, indien dit laatste niet mogelijk is, op een
andere, bij de ondernemer bekende, daartoe geschikte plaats.
Uit dit navigatieplan moet blijken dat de vlucht veilig kan plaatsvinden en dat aan
het bepaalde in de artikelen 4 en 7 is voldaan.
Artikel 4. Weersomstandigheden
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 Bij de aanvang van de VFR-vlucht moeten de laatste meteorologische waarnemingsrapporten
of een combinatie van de laatste meteorologische waarnemingsrapporten en verwachtingen
er op wijzen, dat de weersomstandigheden zodanig zullen zijn en blijven, dat het mogelijk
zal zijn de vlucht uit te voeren als een VFR-vlucht.
-
2 Bij de aanvang van een IFR-vlucht moeten de beschikbare meteorologische inlichtingen
er op wijzen, dat de weersomstandigheden op de bestemmingshaven of op ten minste één
uitwijkhaven op de te verwachten tijd van aankomst ten minste gelijk zullen zijn aan
de weerminima, welke in het vluchthandboek dan wel in het navigatieplan voor deze
luchtvaartterreinen voor gebruik als bestemmingshaven onderscheidenlijk uitwijkhaven
zijn vermeld.
Artikel 5. Prestaties van het vliegtuig
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Bij elke vlucht moet kunnen worden voldaan aan de eisen, welke met betrekking tot
het gewicht op grond van de daarmede samenhangende prestaties van het voor die vlucht
te gebruiken vliegtuig in verband met de veiligheid van de vlucht zijn gesteld, met
dien verstande, dat een Nederlands vliegtuig moet kunnen voldoen aan de eisen, welke
door de Minister van Verkeer en Waterstaat zijn gesteld, terwijl een buitenlands vliegtuig
moet kunnen voldoen aan de eisen, welke het bevoegde gezag van de Staat, waar het
vliegtuig is ingeschreven, stelt.
Artikel 5a. Vleugelvliegtuigen
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 De prestaties van een voor verkeersvluchten te gebruiken vleugelvliegtuig, waarvan
de maximaal toegelaten totaalmassa 5700 kg of minder bedraagt, moeten zodanig zijn,
dat het vliegtuig met één motor buiten werking een stijgsnelheid heeft van tenminste
0,25 m/sec op een hoogte van 300 m boven de hoogste hindernis, welke zich binnen een
afstand van 600 m van het vliegtuig bevindt.
-
2 De in het vorige lid gestelde eis is niet van toepassing op éénmotorige vleugelvliegtuigen,
welke in de landingsconfiguratie een overtreksnelheid hebben van ten hoogste 100 km/h,
mits daarmee slechts:
-
a. vluchten worden uitgevoerd bij dag en onder zicht-weersomstandigheden (VMC) en
-
b. de overige omstandigheden van de vluchten (hoogte, route, enz.) zodanig zijn, dat
op elk tijdstip een veilige noodlanding kan worden uitgevoerd.
-
3 Tenzij door de Minister van Verkeer en Waterstaat toestemming is verleend is het
uitvoeren van verkeersvluchten met tweemotorige vleugelvliegtuigen met een max. startmassa
van meer dan 5700 kg niet toegestaan langs de route die op enig punt verder verwijderd
is van een geschikt luchtvaartterrein, dan de afstand die met het vliegtuig kan worden
afgelegd in één uur vliegen met één voortstuwingsinstallatie buiten werking, waarbij
geen rekening wordt gehouden met de verplaatsing door de wind.
Artikel 5b. Hefschroefvliegtuigen
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 De prestaties van een voor verkeersvluchten te gebruiken hefschroefvliegtuig moeten
zodanig zijn, dat het vliegtuig met één motor buiten werking, hetzij veilig kan terugkeren
naar het luchtvaartterrein van vertrek, hetzij de vlucht veilig kan voortzetten naar
het luchtvaartterrein van bestemming, of, in geval van instrument-weersomstandigheden
(IMC), naar de in het navigatieplan vermelde uitwijkhaven.
Artikel 5A. Veiligheidstuig
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Ongeacht de luchtwaardigheidseisen met betrekking tot veiligheidstuig, welke voor
de eerste afgifte van het Nederlandse bewijs van luchtwaardigheid op het luchtvaartuig
van toepassing waren, moeten de voorste zitplaatsen van het luchtvaartuig ten minste
zijn uitgerust met driepunts of vierpunts veiligheidstuig.
Artikel 5B. Handbagage
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Met een luchtvaartuig mag geen start of landing worden uitgevoerd, tenzij alle handbagage
behoorlijk is gestuwd:
-
a. in de daarvoor geschikte en ingerichte ruimten, welke op geen enkele wijze de toegankelijkheid
en het gebruik van uitgangen, nooduitgangen en gangpaden mogen belemmeren;
-
b. onder de passagierszitplaatsen, indien de ruimten onder deze zitplaatsen zodanig zijn
afgeschermd, dat handbagage er niet voorwaarts of zijwaarts onder uit kan glijden
bij de maximale versnellingen overeenkomend met die, waarvoor de desbetreffende zitplaatsen
zijn goedgekeurd.
Artikel 6. Vluchtvoorbereidingsformulieren
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 Vóór de aanvang van de vlucht of serie vluchten moet uit formulieren, welke bij de
vluchtvoorbereiding zijn opgemaakt en door de gezagvoerder zijn getekend, blijken,
dat deze gezagvoerder zich ervan heeft overtuigd, dat:
-
a. het vliegtuig luchtwaardig is;
-
b. het vliegtuig is voorzien van de in artikelen 8 tot en met 17 alsmede 19 tot en met 24 voorgeschreven instrumenten, installaties en uitrustingsstukken;
-
c. voor het vliegtuig een onderhoudsverklaring als bedoeld in artikel 88, vierde lid, onder a, van de Regeling Toezicht Luchtvaart, is afgegeven;
-
d. de lading veilig is gestuwd en gesjord;
-
e. de vlucht kan worden uitgevoerd met inachtneming van de in artikel 5 bedoelde prestatie-eisen;
-
f. is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.
Artikel 7. Brandstof en smeerolie
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 Voor elke vlucht moeten, rekening houdende met de meteorologische omstandigheden,
de te verwachten vertragingen tijdens de vlucht alsmede met het uitvallen van een
voortstuwingsinrichting, zodanige hoeveelheden brandstof en smeerolie aan boord van
het vliegtuig aanwezig zijn, dat de vlucht veilig kan worden volbracht en dat de in
het navigatieplan aangegeven uitwijkhaven kan worden bereikt.
-
3 Voor vleugelvliegtuigen, uitgerust met voortstuwingsinrichtingen voorzien van luchtschroeven,
moeten deze hoeveelheden brandstof en smeerolie zodanig zijn, dat deze vliegtuigen
ten minste in staat zijn om:
-
a. indien een uitwijkhaven niet is vereist: te vliegen naar de bestemmingshaven en daarna
gedurende 45 minuten;
-
b. indien een uitwijkhaven is vereist: :
-
1º. te vliegen naar de bestemmingshaven, van daar naar een uitwijkhaven en daarna gedurende
45 minuten, of
-
2º. te vliegen naar de uitwijkhaven via een vooraf vastgestelde positie en daarna gedurende
45 minuten, mits deze hoeveelheden niet minder zijn dan de hoeveelheden, benodigd
om naar de bestemmingshaven te vliegen en daarna gedurende
-
A. 45 minuten vermeerderd met 15% van de vooraf berekende op kruishoogte(n) door te brengen
tijd, dan wel
-
B. 2 uren, indien dit minder is dan de totaal onder A bedoelde tijd;
-
c. indien geen geschikte uitwijkhaven aanwezig is: te vliegen naar de bestemmingshaven
en daarna gedurende:
-
1º. 45 minuten, vermeerderd met 15% van de vooraf berekende op kruishoogte(n) door te
brengen tijd; of
-
2º. 2 uren, indien dit minder is dan de totale onder 1° bedoelde tijd.
-
4 Voor vleugelvliegtuigen, uitgerust met turbinestraalmotoren, moeten deze hoeveelheden
brandstof en smeerolie zodanig zijn, dat deze vliegtuigen ten minste in staat zijn
om:
-
a. indien een uitwijkhaven niet is vereist: te vliegen naar en te landen op de bestemmingshaven
en bovendien gedurende 30 minuten te vliegen met wachtsnelheid op 450m hoogte boven
de bestemmingshaven, berekend voor standaard atmosfeer condities. Bovendien moet een
extra hoeveelheid brandstof aan boord zijn, gebaseerd op bepaalde onzekere omstandigheden,
vermeld in het volgende lid, en zoals omschreven in het vluchthandboek;
-
b. indien een uitwijkhaven is vereist:
-
1º. te vliegen naar de bestemmingshaven, aldaar een naderingsvlucht en een procedure
voor mislukte nadering uit te voeren en daarna: te vliegen naar de in het navigatieplan
vermelde uitwijkhaven, daarna gedurende 30 minuten met wachtsnelheid op 450m hoogte
boven de uitwijkhaven, berekend voor standaard atmosfeer condities, en daarna een
naderingsvlucht en landing uit te voeren. Bovendien moet een extra hoeveelheid brandstof
aan boord zijn, gebaseerd op bepaalde onzekere omstandigheden, vermeld in het volgende
lid, en zoals omschreven in het vluchthandboek; of
-
2º. te vliegen naar de uitwijkhaven via een vooraf vastgestelde positie en daarna gedurende
30 minuten met wachtsnelheid op 450m hoogte boven de uitwijkhaven, berekend voor standaard
atmosfeer condities. Bovendien moet een extra hoeveelheid brandstof aan boord zijn,
gebaseerd op bepaalde onzekere omstandigheden, vermeld in het volgende lid, en zoals
omschreven in het vluchthandboek, mits deze hoeveelheid niet minder is dan de hoeveelheid
vereist om te vliegen naar de bestemmingshaven en daarna 2 uren met normaal kruisverbruik;
-
c. indien geen geschikte uitwijkhaven aanwezig is: te vliegen naar de bestemmingshaven
en daarna gedurende 2 uren met normaal kruisverbruik.
Artikel 8. Instrumenten
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Het vliegtuig dient te zijn voorzien van instrumenten welke het de bemanning mogelijk
maken in de verwachte omstandigheden van de vlucht de vliegbaan van het vliegtuig
te beheersen, elke geëiste procedure uit te voeren en de gebruiksbeperkingen van het
vliegtuig in acht te nemen.
Artikel 9. Instrumenten IFR-vluchten
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
2 De in het vorige lid genoemde instrumenten moeten voor het gebruik door elk van de
bestuurders van het vliegtuig zodanig zijn afgesteld, dat zij de instrumenten van
hun zitplaats af gemakkelijk en met een zo klein mogelijke afwijking van de positie,
houding en gezichtslijn, welke zij gewoonlijk innemen, wanneer zij vooruit kijken
in de richting van de vliegbaan, kunnen zien.
-
3 In vliegtuigen, waarvan de maximaal toegelaten totaalmassa meer dan 5700 kg bedraagt,
mag het in het eerste lid, onder a, genoemde instrument, voor zover het de gyroscopische
bochtaanwijzer betreft, achterwege blijven, indien het vliegtuig is voorzien van een
extra instrument, als genoemd in het eerste lid, onder b, dat in elke stand van het
vliegtuig een betrouwbare aanwijzing geeft en waarvan de voeding niet afhankelijk
is van de werking van de elektrische boordinstallatie.
-
4 Aan het bepaalde in het eerste lid, onder g, wordt geacht te zijn voldaan, indien
de bestuurder van het vliegtuig een uurwerk met een centraal bevestigde secondewijzer
bij zich heeft.
Artikel 10. Installaties voor communicatie
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
2 De radio-installatie, bedoeld in dit artikel, moet met ingang van 1 januari 2001 ten
minste voldoen aan de normen in deel I van Boek I van Bijlage 10 (Aeronautical Telecommunications)
van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart.
Artikel 11. Installaties voor navigatie
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
2 Voor vluchten of delen van vluchten, waaraan verkeersleiding wordt verstrekt (gecontroleerde
vluchten), met uitzondering van VFR-vluchten in plaatselijke verkeersgebieden, moet
het vliegtuig ten minste voorzien zijn van:
-
a. indien op of lager dan vliegniveau 100 wordt gevlogen:
één installatie voor het ontvangen van VHF-signalen van alzijdig gerichte radiobakens
(V.O.R.'s) en één installatie voor het ontvangen van signalen van ongerichte radiobakens
(N.D.B.'s);
-
b. indien boven vliegniveau 100 wordt gevlogen:
één installatie voor het bepalen van afstand (DME) alsmede op routes waar V.O.R. het
belangrijkste navigatiemiddel is, twee installaties voor het ontvangen van VHF-signalen
van alzijdig gerichte radiobakens (V.O.R.'s) en één installatie voor het ontvangen
van signalen van ongerichte radiobakens (N.D.B.'s) en op routes waar N.D.B. het belangrijkste
navigatiehulpmiddel is, één installatie voor het ontvangen van VHF-signalen van alzijdig
gerichte radiobakens (V.O.R.'s) en twee installaties voor het ontvangen van signalen
van ongerichte radiobakens (N.D.B.'s).
-
3 De in de vorige leden bedoelde installaties moeten ten minste voldoen aan de normen,
gesteld in deel I van Boek I Bijlage 10 (Aeronautical Telecommunications) van het
verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart. Voorts kan, ingeval een tweevoudige
installatie vereist is, hieraan worden voldaan door een enkelvoudige installatie en
een andere niet in het tweede lid vermelde installatie, doch hiervoor is met uitzondering
van een "inertial navigation system" (I.N.S.) en van een met I.N.S. gevoed "area navigation
system" (R.N.A.V.), toestemming van de Minister van Verkeer en Waterstaat vereist.
-
4 De installaties dienen zodanig te zijn uitgevoerd, dat het onklaar raken van één van
de in het tweede lid vereiste installaties niet tot gevolg heeft, dat een andere ingevolge
dat lid vereiste installatie onklaar raakt.
Artikel 12. Radio-installaties bij het landen onder instrument-weersomstandigheden
(IMC)
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Aan boord van het vliegtuig, dat een vlucht uitvoert, waarbij het in het voornemen
ligt onder instrument-weersomstandigheden (IMC) te landen, moet een zodanige radio-installatie
aanwezig zijn, dat signalen en aanwijzingen kunnen worden ontvangen, met behulp waarvan
een punt kan worden bereikt, van waar een landing met grondzicht kan worden uitgevoerd.
Artikel 13. Identificatie-apparatuur ten behoeve van de verkeersleiding
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 Aan boord van het vliegtuig, waarmede wordt gevlogen tijdens gecontroleerde vluchten,
met uitzondering van VFR-vluchten in plaatselijke verkeersgebieden, moet een goed
functionerend radar beantwoordingszender systeem (Secondary Surveillance Radar- SSR
Transponder System) met 4096 code mogelijkheden in mode A en met automatische hoogterapportering
in mode C aanwezig zijn.
-
3 Indien vóór het voorgenomen vertrek de in de vorige leden bedoelde radaridentificatie
zender door een storing niet voor het gebruik gereed is, mag de vlucht worden uitgevoerd,
mits toestemming van de betrokken verkeersleidingsdiensten is verkregen en wordt voldaan
aan de daarbij gegeven aanwijzingen en gestelde voorwaarden.
Artikel 14. Weerradar op vliegtuigen met een drukkajuit
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Vliegtuigen, uitgerust met een drukkajuit moeten, wanneer zij passagiers vervoeren,
zijn voorzien van een goed functionerende weerradarinstallatie, indien bij nacht of
onder instrument-weersomstandigheden (IMC) wordt gevlogen in gebieden waar onweer
kan worden verwacht.
Artikel 15. Installatie ter voorkoming van botsingen met het terrein
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 Alle met turbine-motoren uitgeruste vleugelvliegtuigen, waarvan de maximaal toegelaten
totaalmassa meer dan 5700 kg bedraagt moeten, indien gevlogen wordt bij nacht of onder
instrument-weersomstandigheden (IMC), na 1 september 1976 zijn uitgerust met een installatie
die een waarschuwing geeft voor dreigend botsingsgevaar met de grond of het water.
Artikel 16. Nooduitrusting bij vluchten boven gebieden waar opsporing en redding bijzondere
moeilijkheden opleveren
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Aan boord van het vliegtuig waarmede gevlogen wordt boven gebieden, waar opsporing
en redding bijzondere moeilijkheden zouden opleveren, moeten aanwezig zijn:
-
a. ten minste één doelmatig, op VHF werkend radiotoestel. Het toestel moet draagbaar
zijn en onafhankelijk van de elektrische boordinstallatie en verwijderd van het vliegtuig
kunnen worden bediend door ongeoefende personen;
-
b. sein- en reddingsmiddelen alsmede middelen om de inzittenden in het leven te houden,
aangepast aan deze gebieden.
Artikel 17. Ademhalingszuurstof en zuurstofmaskers
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 Bij een vlucht, uit te voeren op hoogten, waar de atmosferische druk in de personenafdelingen
lager zal zijn dan 700 mb, moet het vliegtuig zijn uitgerust met een installatie voor
de opslag en het toedienen van ademhalingszuurstof en moet een hoeveelheid ademhalingszuurstof
aan boord aanwezig zijn, voldoende om:
-
a. de leden van het boordpersoneel en 10% van het aantal passagiers steeds van zuurstof
te voorzien, nadat de druk in de door hen te gebruiken compartimenten gedurende 30
minuten tussen 700 en 620 mb zal zijn geweest, zolang de druk tussen deze grenzen
gehandhaafd zal blijven, en
-
b. de leden van het boordpersoneel en de passagiers van zuurstof te voorzien in elke
periode, dat de druk in de door hen te gebruiken compartimenten lager zal zijn dan
620 mb.
-
2 Bij een vlucht, uit te voeren op hoogte, waar de atmosferische druk lager zal zijn
dan 700 mb, met een vliegtuig, dat is voorzien van een drukkajuit, moet het vliegtuig
zijn uitgerust met een installatie voor de opslag en het toedienen van ademhalingszuurstof.
Voorts moet een hoeveelheid ademhalingszuurstof aan boord aanwezig zijn, voldoende
om alle leden van het boordpersoneel en zulk een aantal van de passagiers, als passend
is bij de omstandigheden van de uit te voeren vlucht, bij verlies van overdruk van
zuurstof te voorzien, in elke periode, dat de druk in enig door hen te gebruiken compartiment
lager zal zijn dan 700 mb.
-
3 Met inachtneming van het bepaalde in artikel 50 moet bij een vlucht, uit te voeren op hoogten, waar de atmosferische druk lager zal
zijn dan 376 mb, een vliegtuig, dat is voorzien van een drukkajuit, zijn uitgerust
met een inrichting, welke waarschuwt bij elk gevaarlijk verlies van overdruk.
-
4 Alle leden van de bemanning van vliegtuigen, voorzien van een drukkajuit, waarmede
op hoogten wordt gevlogen waar de atmosferische druk lager is dan 376 mb, moeten op
hun post in de stuurhut de beschikking hebben over een masker van een soort, dat het
onmiddellijk gebruik van zuurstof mogelijk maakt.
Artikel 18. Bestrijding van ijsafzetting
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Bij een vlucht, uit te voeren in weersomstandigheden, waarbij ijsafzetting zal optreden,
dan wel kan worden verwacht, moet het vliegtuig voor de bestrijding van ijsafzetting
zijn uitgerust.
Artikel 19. Vluchten bij nacht
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Het vliegtuig moet tijdens een vlucht bij nacht zowel zijn voorzien van de in artikel 9 genoemde instrumenten als van:
-
a. verlichting voor alle, door de bemanning te gebruiken instrumenten en installaties,
welke nodig zijn om het vliegtuig op veilige wijze te kunnen bedienen;
-
b. een installatie, welke de bestuurder in staat stelt de lichten te voeren, als bedoeld
in artikel 21, eerste lid, van het Luchtverkeersreglement;
-
c. een elektrische zaklantaarn voor ieder dienstdoend lid van het boordpersoneel;
-
d. twee landingslichten, voorzien van lampen met een enkele gloeidraad of één landingslicht,
voorzien van een lamp met twee afzonderlijke gevoede gloeidraden;
-
e. lichten in de passagiersafdelingen;
-
f. een anti-botsingslicht, indien de maximaal toegelaten totaalmassa meer dan 5700 kg
bedraagt;
-
g. een noodverlichting van de nooduitgangen, indien de maximaal toegelaten totaalmassa
meer dan 5700 kg bedraagt.
Artikel 20. Vluchten over watervlakten
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
2 Aan boord van een watervleugelvliegtuig moet bij een vlucht boven volle zee de uitrusting
aanwezig zijn voor het geven van de geluidsseinen, als bedoeld in de Bepalingen ter
voorkoming van aanvaringen op zee (Stb. 1963, 27);
-
3 Aan boord van:
-
a. elk landvleugelvliegtuig, dat op een afstand van meer dan 50 zeemijlen uit de kust
vliegt en een zodanige startmassa heeft, dat na het uitvallen van een willekeurige
motor op een willekeurig punt van de route of van de in het navigatieplan voorziene
afwijkingen daarvan, waarbij het vliegtuig in de kruisvluchtconfiguratie is en de
in werking blijvende motoren ten hoogste het maximaal duurvermogen leveren, de vlucht
kan worden voortgezet naar een geschikt luchtvaartterrein en een veilige landing op
dat terrein kan worden uitgevoerd, en
-
b. elk ander landvleugelvliegtuig, dat zich, tijdens kruisvlucht, buiten zweefafstand
uit de kust bevindt, en
-
c. elk landvleugelvliegtuig, dat wordt gebruikt op een luchtvaartterrein, dat zodanig
is gelegen dat overvliegen van een watervlakte gedurende start of landing niet kan
worden vermeden, moet voor iedere inzittende een zwemvest of daarmee gelijk te stellen
middel om een persoon drijvende te houden aanwezig zijn, hetwelk zodanig bij de zit-
of ligplaats van iedere inzittende moet zijn opgeborgen, dat het gemakkelijk kan worden
gegrepen.
-
4 Het in het eerste en derde lid bedoelde zwemvest of daarmee gelijk te stellen middel
moet doelmatig en in gebruikgerede conditie verkeren. Het middel moet zijn voorzien
van elektrische verlichting, behalve wanneer aan het gestelde in het vorige lid onder
c wordt voldaan door het meevoeren van andere middelen dan zwemvesten.
-
5 Aan boord van het vleugelvliegtuig dat wordt gebruik op een route, waarbij het zich
boven water zal bevinden en op een grotere afstand van land, dat geschikt is voor
het uitvoeren van een noodlanding dan in het volgende lid is aangegeven, moeten behalve
de ingevolge de vorige leden vereiste uitrusting bovendien aanwezig zijn:
-
a. een voldoend aantal reddingsvlotten om alle inzittenden te kunnen bevatten. Deze
reddingsvlotten moeten zodanig zijn opgeborgen, dat zij in een noodgeval snel voor
gebruik gereed zijn. Zij moeten zijn voorzien van reddingsmiddelen en middelen om
de inzittenden in het leven te houden, aangepast aan het gebied, waarover gevlogen
zal worden en van uitrusting voor het geven van de bij of krachtens het Luchtverkeersreglement voorgeschreven noodseinen;
-
b. ten minste twee doelmatige, op VHF werkende, radiotoestellen. Deze toestellen moeten
zodanig zijn opgeborgen, dat het gebruik in noodgevallen zo snel mogelijk kan geschieden.
Zij moeten draagbaar en waterbestendig zijn, zelfstandig kunnen drijven en onafhankelijk
van de elektrische boordinstallatie en verwijderd van het vliegtuig kunnen worden
bediend door ongeoefende personen.
-
6 De in het vorige lid bedoelde afstand is de kleinste van de volgende twee afstanden:
De evengenoemde 400 zeemijlen en 120 minuten kunnen door de Minister van Verkeer en
Waterstaat worden verminderd tot 100 zeemijlen en 30 minuten.
-
7 Aan boord van een hefschroefvliegtuig, dat een vlucht over een watervlakte uitvoert,
moet voor iedere inzittende een gemakkelijk bereikbaar zwemvest of daarmee gelijk
te stellen middel om een persoon drijvende te houden aanwezig zijn, en moet een voldoend
aantal reddingsvlotten aanwezig zijn om alle inzittenden te kunnen bevatten. Deze
reddingsvlotten moeten zodanig zijn opgeborgen, dat zij in een noodgeval snel voor
gebruik gereed zijn. Zij moeten zijn voorzien van reddingsmiddelen en van uitrusting
voor het geven van de bij of krachtens het Luchtverkeersreglement voorgeschreven noodseinen, alsmede van een VHF radiozender, welke door ongeoefende
personen kan worden bediend. De verplichting zwemvesten en reddingsvlotten mede te
voeren is onverminderd van toepassing, indien de drijfinrichting en dompelpakken,
als bedoeld in de krachtens artikel 5 gestelde bepalingen, aan boord worden medegevoerd.
Artikel 21. Bescheiden en boeken
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Tijdens de vlucht moeten aan boord van het vliegtuig aanwezig zijn:
-
a. de gegevens inzake de prestaties van het vliegtuig;
-
b. de gegevens omtrent de radiocommunicatiehulpmiddelen, navigatiehulpmiddelen, luchtvaartterreinen,
procedures tijdens de vlucht alsmede de gegevens, welke de ondernemer voorts nodig
acht voor een goede vluchtuitvoering;
-
c. de bijgewerkte en geschikte kaarten van de route, waarover de vlucht zal voeren, alsmede
kaarten van alle routes ten aanzien waarvan redelijkerwijze kan worden verwacht, dat
de vluchten hierover zullen voeren, indien van de voorgenomen route zal moeten worden
afgeweken;
-
d. de bij het seinen op de grond ten behoeve van opsporing en redding te gebruiken codes;
-
e. de foutenlijst van het magnetisch kompas;
-
f. de procedures voor gezagvoerders van onderschepte luchtvaartuigen, zoals omschreven
in Bijlage 2 (Rules of the Air) van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart;
-
g. de zichtbare seinen te geven met onderscheppende en onderschepte luchtvaartuigen,
zoals omschreven in Bijlage 2 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart.
Artikel 22. Verbandtrommels
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Tijdens de vlucht moet aan boord van het vliegtuig een doelmatige verbandtrommel voor
eerste hulp bij ongelukken aanwezig zijn, waarvan de plaats duidelijk is aangegeven
en welke voor de passagiers gemakkelijk bereikbaar is.
Artikel 23. Handbrandblusapparaten
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Tijdens de vlucht moeten aan boord van het vliegtuig handbrandblusapparaten aanwezig
zijn van een door de Minister van Verkeer en Waterstaat toegelaten type, met dien
verstande, dat deze ten minste moeten zijn aangebracht in de stuurhut, alsmede in
elke personenafdeling, welke is afgescheiden van de stuurhut en welke niet gemakkelijk
toegankelijk is voor één van de bestuurders.
Artikel 24. Reservesmeltveiligheden
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Tijdens de vlucht moeten aan boord van het vliegtuig een aantal reservesmeltveiligheden
van elke waarde aanwezig zijn, dat ten minste 25% van het aantal smeltveiligheden,
waarmede is gezekerd, moet bedragen, met een minimum van drie van elke waarde.
Artikel 25. Opschriften en toegang tot ruimten van het boordpersoneel
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
2 In het vliegtuig, waarin de stuurhut is gescheiden van de passagiersafdeling, moeten
opschriften zijn aangebracht, waaruit duidelijk blijkt, welke ruimten slechts voor
leden van het boordpersoneel toegankelijk zijn. Deze opschriften moeten in elk geval
worden geplaatst bij of op die ruimten, waar daadwerkelijk invloed kan worden uitgeoefend
op de besturing van het vliegtuig.
Artikel 26. Merktekens openhakplaatsen
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Indien in de romp van het vliegtuig de plaatsen, welke geschikt zijn om in noodgevallen
door reddingsploegen te worden opengehakt, worden aangegeven, moet dit geschieden
overeenkomstig de bovenstaande tekening. De kleur van de merktekens moet rood of geel
zijn. Indien dit nodig is om voldoende contrast met de ondergrond op te leveren, moeten
zij met wit zijn omlijnd. Indien de onderlinge afstand van de hoekmerktekens meer
dan 200 cm bedraagt, moeten hiertussen merktekens van 9 x 3 cm, als aangegeven in
de tekening zodanig worden aangebracht, dat de afstand tussen twee opeenvolgende merktekens
niet meer dan 200 cm zal bedragen.
Artikel 27. Vluchtschrijvers (Flight recorders)
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 Alle met turbine-motoren uitgeruste vliegtuigen, waarvan de maximaal toegelaten totaalmassa
meer dan 5700 kg bedraagt, moeten zijn uitgerust met een vluchtschrijver. Deze moeten
tijdens de vlucht zodanige gegevens vastleggen dat na een ongeval of voorval de daaraan
voorafgaande vlucht van het vliegtuig kan worden gereconstrueerd.
-
3 De vluchtschrijver moet zodanig zijn geconstrueerd en geplaatst, dat de grootst mogelijke
bescherming wordt verkregen, opdat de vastgelegde gegevens kunnen worden behouden,
geborgen en overgeschreven.
-
5 Het stuurhutgeluidopname apparaat mag gedurende de periode, genoemd in het tweede
lid, onder b, niet worden afgezet tenzij, naar het oordeel van de gezagvoerder, dit
noodzakelijk is teneinde voorgaande geregistreerde informatie t.b.v. nader onderzoek
te kunnen bewaren. In dat geval is de gezagvoerder verplicht er voor zorg te dragen,
dat zo spoedig mogelijk na het einde van de vlucht de opname, vergezeld van een met
redenen omkleed rapport, ter beschikking wordt gesteld aan de Minister van Verkeer
en Waterstaat.
-
6 Een stuurhutgeluidopname zal uitsluitend ten behoeve van ongevallen- of voorvallenonderzoek
worden gebruikt. Opnamen, welke particuliere informatie bevatten, zullen niet bij
de stukken van vooronderzoek worden opgenomen en zullen derhalve niet openbaar worden
gemaakt.
Artikel 28. Installatie voor het meten en aanwijzen van kosmische straling
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Bij een vlucht uit te voeren boven 15 000 m (49 000 ft) moet het vliegtuig zijn uitgerust
met een installatie om de tijdseenheid ontvangen hoeveelheid totale kosmische straling
(dat is het totaal van de ioniserende en neutronenstraling afkomstig van de melkweg
en de zon) zonder onderbreking te meten en, goed zichtbaar voor een lid van de bemanning,
aan te wijzen, alsmede de totale hoeveelheid ontvangen straling gedurende elke vlucht.
Artikel 29. Te geven aanwijzingen en inlichtingen
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Aan boord van het vliegtuig moeten middelen aanwezig zijn, welke de gezagvoerder in
staat stellen aanwijzingen en inlichtingen aan de passagiers te geven omtrent:
-
a. de tijdstippen van het omgorden van veiligheidstuigen of -gordels;
-
b. hoe en wanneer ademhalingszuurstof moet worden gebruikt, indien het meevoeren van
ademhalingszuurstof is vereist krachtens het bepaalde in artikel 17, eerste of tweede lid;
-
c. de tijdstippen, waarop niet mag worden gerookt;
-
d. de plaats en het gebruik van zwemvesten, indien het meevoeren hiervan is vereist
krachtens het bepaalde in artikel 20;
-
e. de plaats en het gebruik van nooduitgangen;
-
f. het verbod van het vervoeren van handbagage en voorwerpen onder een passagierszitplaats,
welke niet is afgeschermd overeenkomstig artikel 5B onder b.
Hoofdstuk II. Vluchtuitvoering
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Artikel 30
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 Het is verboden een verkeersvlucht, niet zijnde een rondvlucht, uit te voeren of te
doen uitvoeren, tenzij aan de bepalingen van dit hoofdstuk wordt voldaan. Voor wat
betreft het ongeregelde luchtvervoer van uitwendige lading met hefschroefvliegtuigen
moet voorts worden voldaan aan de bepalingen van hoofdstuk II.
-
2 Aan het bepaalde in de artikelen 32, 33, 36 tweede lid, 37, tweede lid en 38 behoeft niet te worden voldaan bij de uitvoering van VFR-vluchten in het ongeregelde
luchtvervoer met vliegtuigen waarvan de maximaal toegelaten totaalmassa 5700 kg of
minder bedraagt.
Artikel 31. Bemanning
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
De ondernemer is verplicht er voor te zorgen, dat de leden van de bemanning op de
hoogte zijn van de met de uitvoering van hun taak verband houdende bepalingen en procedures,
welke betrekking hebben op de gebieden, waarover gevlogen zal worden, op de terreinen,
waar gestart en geland zal worden en op de navigatie-hulpmiddelen voor deze gebieden
en terreinen.
Artikel 32. Taak en verantwoordelijkheid personeel
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
2 De ondernemer moet er voor zorgen, dat het vluchthandboek dagelijks bij is, en alle
wijzigingen en aanvullingen verstrekken aan het personeel, dat gebruik moet maken
van dit handboek.
Artikel 33. Vluchthandboek
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
In het vluchthandboek, als bedoeld in het vorige artikelen, dienen ten minste te zijn
opgenomen:
-
a. de instructies, welke de verantwoordelijkheid van het bij de vluchtuitvoering betrokken
personeel ten aanzien van de vluchtuitvoering in hoofdlijnen aangeven;
-
b. de samenstelling van de bemanning voor elke vlucht, waarbij tevens de opvolging in
de gezagvoering moet zijn geregeld;
-
c. de procedure bij een noodtoestand tijdens de vlucht, de taken van elk lid van het
boordpersoneel tijdens een noodtoestand, alsmede procedures voor de gezagvoerder wanneer
hij een ongeval van een ander luchtvaartuig waarneemt;
-
d. de laagste hoogten onderscheidenlijk de methode ter bepaling hiervan, als bedoeld
in artikel 36;
-
e. de weerminima, als bedoeld in artikel 35, eerste lid, voor elk als bestemmingshaven en uitwijkhaven te gebruiken luchtvaartterrein, onderscheidenlijk
de methode ter bepaling van weerminima, als bedoeld in artikel 37, tweede lid;
-
f. de omstandigheden, waaronder een radioluisterwacht moet worden onderhouden;
-
g. de omstandigheden, waaronder ademhalingszuurstof moet worden gebruikt;
-
h. een lijst van de voor de verschillende vluchten mede te voeren navigatie-uitrusting;
-
i. de specifieke instructies voor het bepalen van de op elke vlucht krachtens artikel 7 mede te voeren hoeveelheden brandstof en smeerolie;
-
j. voor vluchten in het geregelde luchtvervoer: gegevens omtrent de radiocommunicatiehulpmiddelen,
navigatiehulpmiddelen, luchtvaartterreinen, procedures tijdens het vliegen alsmede
de gegevens, welke de ondernemer voorts nodig acht voor een goede vluchtuitvoering.
Voor vluchten in het ongeregelde luchtvervoer: de aanwijzingen inzake het verkrijgen
van de vorenbedoelde gegevens.
-
k. inlichtingen, welke de gezagvoerder in staat stellen te bepalen of de vlucht kan
worden voortgezet nadat enig uitrustingsstuk, instrument, installatie, of systeem
onklaar is geraakt;
-
l. de bij het seinen op de grond ten behoeve van opsporing en redding te gebruiken codes,
zoals omschreven in Bijlage 12 (Search an Rescue) van het Verdrag inzake de internationale
burgerluchtvaart;
-
m. de procedures voor gezagvoerders van onderschepte luchtvaartuigen, zoals omschreven
in Bijlage 2 (Rules of the Air) van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart;
-
n. de zichtbare seinen te geven met onderscheppende en onderschepte luchtvaartuigen,
zoals omschreven in Bijlage 2 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart.
Artikel 34. Stuurhut-controlesysteem
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 De ondernemer is verplicht een controlesysteem in te stellen, dat vóór de start, tijdens
de vlucht, bij de landing en in noodgevallen moet worden gebruikt, teneinde te waarborgen,
dat de aanwijzingen van het vlieghandboek worden nagekomen.
-
2 De gezagvoerder is verplicht er voor te zorgen, dat het controlesysteem, als bedoeld
in het vorige lid, wordt toegepast.
Artikel 35. Gegevens opsporings- en reddingsdiensten
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
De ondernemer is verplicht er voor te zorgen, dat alle noodzakelijke gegevens betreffende
de opsporings- en reddingsdiensten van het gebied waarover de vlucht zal voeren, aan
boord beschikbaar zijn.
Artikel 36. Minimum vlieghoogten
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 De ondernemer kan de laagste hoogten, waarop de vlucht boven het grondgebied van een
Staat mag worden uitgevoerd, vaststellen. Deze hoogten mogen niet lager zijn dan die,
welke zijn vastgesteld door het bevoegde gezag van de Staat, over welks gebied de
vlucht voert, tenzij dit gezag een zodanige afwijking uitdrukkelijk heeft goedgevonden.
-
2 Indien de laagste hoogten, waarop de vlucht boven het grondgebied van een Staat mag
worden uitgevoerd, niet zijn vastgesteld door het bevoegde gezag van die Staat, is
de ondernemer verplicht:
-
a. voor wat betreft vluchten in het geregelde luchtvervoer die hoogten vast te stellen;
deze mogen niet lager zijn dan die, welke krachtens Bijlage 2 van het Verdrag inzake
de internationale burgerlijke luchtvaart van toepassing zijn op IFR-vluchten;
-
b. voor wat betreft vluchten in het ongeregelde luchtvervoer de methode aan te geven
welke hij voornemens is toe te passen bij de vaststelling van die laagste hoogten
en deze methode op te nemen in het vluchthandboek. De volgens genoemde methode vastgestelde
hoogten mogen niet lager zijn dan die, welke krachtens Bijlage 2 van het Verdrag inzake
de interantionale burgerlijke luchtvaart van toepassing zijn op IFR-vluchten.
Artikel 37. Weerminima luchtvaartterreinen
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 De ondernemer is verplicht voor vluchten in het geregelde luchtvervoer weerminima
vast te stellen voor het starten van en het landen op luchtvaartterreinen. Deze weerminima
mogen niet lager zijn dan die, welke door het bevoegde gezag van de Staat, binnen
welks gebied het luchtvaartterrein is gelegen, voor dat terrein zijn vastgesteld,
tenzij dit gezag een zodanige afwijking uitdrukkelijk heeft goedgevonden.
-
2 De ondernemer is verplicht voor vluchten in het ongeregelde luchtvervoer de methode
aan te geven, welke moet worden toegepast bij het bepalen van de weerminima voor het
starten van en het landen op luchtvaartterreinen. Deze methode moet met betrekking
tot Nederlandse vliegtuigen door de Minister van Verkeer en Waterstaat en met betrekking
tot buitenlandse vliegtuigen door het bevoegde gezag van de Staat, waar het vliegtuig
is ingeschreven, zijn goedgekeurd. De ondernemer mag geen vluchten uitvoeren van en
naar een luchtvaartterrein met toepassing van weerminima, welke lager zijn dan die,
welke door het bevoegde gezag van de Staat, binnen welks gebied het luchtvaartterrein
is gelegen voor dat terrein zijn vastgesteld tenzij dit gezag een zodanige afwijking
uitdrukkelijk heeft goedgevonden.
Artikel 38. Administratie brandstof en smeerolie
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
De ondernemer is verplicht aantekening te doen houden van de bij elke vlucht meegevoerde
hoeveelheden brandstof en smeerolie. Deze aantekeningen moeten door de ondernemer
gedurende ten minste zes maanden worden bewaard.
Artikel 39. Bekwaamheidsproeven
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
2 Indien IFR-vluchten worden uitgevoerd, is de ondernemer verplicht er voor te zorgen,
dat de bekwaamheid van de bij hem in dienst zijnde bestuurders inzake het uitvoeren
van IFR-vluchten wordt aangetoond. Ter beoordeling van de Minister van Verkeer en
Waterstaat dient dit onderzoek te geschieden ten overstaan van personen, als bedoeld
in artikel 102 van de Regeling Toezicht Luchtvaart, dan wel ten overstaan van een door de ondernemer aangewezen bestuurder.
-
3 Het onderzoek, als bedoeld in het eerste of tweede lid, moet binnen een tijdsverloop
van twaalf achtereenvolgende maanden ten minste tweemaal worden uitgevoerd en wel
zodanig, dat tussen twee controles ten minste vier maanden moeten zijn verlopen, tenzij
voor dit onderzoek een systeem is ingevoerd, waarbij voor elke bestuurder bepaalde
controlemaanden zijn vastgesteld, welke steeds onderling door een periode van vijf
maanden zijn gescheiden en waarbij het onderzoek steeds geschiedt in de betreffende
controlemaand of in de daaraanvoorafgaande of de daaropvolgende maand.
-
4 Alvorens een tweede bestuurder, die gedurende start en landing dienst moet doen op
een bestuurderspost van een vliegtuig, aan te wijzen, is de ondernemer verplicht er
voor te zorgen, dat de bekwaamheid om als zodanig op dat type vliegtuig dienst te
doen wordt onderzocht. Dit is niet van toepassing op hen, die in de voorgaande 90
dagen dienst hebben gedaan op hetzelfde type vliegtuig als gezagvoerder of als tweede
bestuurder.
Artikel 40
[Vervallen per 29-03-1998]
Artikel 41. Noodtoestand
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
2 De ondernemer is verplicht er voor te zorgen, dat de passagiers worden ingelicht omtrent
de plaats van de voornaamste nooduitrusting, aan boord voor gemeenschappelijk gebruik,
alsmede de algemene wijze van gebruik.
-
3 De ondernemer is verplicht te allen tijde gegevens ter beschikking te hebben van de
nooduitrusting, welke aanwezig is aan boord van zijn in het internationale vervoer
in gebruik zijnde vliegtuigen, ter informatie van de opsporings- en reddingscoördinatiecentra.
Deze gegevens moeten, voorzover van toepassing, ten minste bevatten:
-
a. aantal, kleur en type van de reddingsvlotten en pyrotechnische signalen;
-
b. bijzonderheden van de medische nooduitrusting;
-
c. watervoorraad; d. type en frequentie van de draagbare noodradio-apparatuur.
Artikel 42. Taken bemanning in noodtoestand
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
De ondernemer is verplicht, voor elk vliegtuigtype, de noodzakelijke taken vast te
stellen, welke elk lid van de bemanning in geval van nood of bij een noodevacuatie
moet vervullen. Het trainingsprogramma van de ondernemer moet voorzien in jaarlijkse
oefening van bemanningsleden in het uitvoeren van deze taken.
Hierbij moet instructie worden gegeven in het gebruik van alle vereiste nooduitrusting
en reddingsmiddelen en worden geoefend in het uitvoeren van de noodevacuatie van het
vliegtuig.
Tevens moet een beveiligingstrainingsprogramma worden gegeven door bekwame instructeurs.
Het trainingsprogramma behoeft de instemming van de Minister van Verkeer en Waterstaat.
Artikel 43. Trainingsprogramma bemanning
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
4 De training dient te waarborgen dat elk lid van de bemanning, speciaal voor wat betreft
noodsituaties en andere abnormale situaties, bekend is met de taken waarvoor hij verantwoordelijk
is, en het verband kent tussen deze taken en die van de andere bemanningsleden. De
training volgens het programma moet periodiek worden gegeven en moet om de bekwaamheid
vast te stellen, worden afgesloten met een examen, voor zover de bekwaamheid niet
reeds bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 39 is gebleken.
-
5 Indien voor een examen als bedoeld in het vorige lid, dan wel een onderzoek als bedoeld
in artikel 39, gebruik wordt gemaakt van een vluchtnabootser, is die vluchtnabootser gekwalificeerd
en opgenomen in het trainingsprogramma.
Hoofdstuk III. ongeregeld luchtvervoer van uitwendige lading met hefschroefvliegtuigen
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Artikel 44. Toepassing
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op ongeregeld luchtvervoer van
uitwendige lading met hefschroefvliegtuigen volgens een methode, als aangegeven in
het volgende artikel. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op
ongeregeld luchtvervoer, dat kennelijk reclame-uiting tot doel of nevendoel heeft.
Artikel 45. Laadmethoden
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Artikel 46. Controlemaatregelen
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Alvorens een vlucht uit te voeren in een configuratie van hefschroefvliegtuig en uitwendige
lading, welke aanmerkelijk verschilt van elke configuratie, waarin de bestuurder met
dat type hefschroefvliegtuig reeds eerder heeft gevlogen, moet hij, ook al is de laadmethode
dezelfde, op veilige manier nagaan of:
-
a. het gewicht en de zwaartepuntsligging van de combinatie van hefschroefvliegtuig en
uitwendige lading binnen de toegestane grenzen vallen en of de uitwendige lading goed
is bevestigd en bovendien zodanig, dat de snellosinrichting goed kan functioneren;
-
b. de besturing in de stijgvlucht voldoende is;
-
c. de richtingsbesturing voldoende is tijdens stil hangen;
-
d. het hefschroefvliegtuig of de uitwendige lading een oncontroleerbare of op andere
wijze gevaarlijke stand krijgt bij versnelling in voorwaartse richting;
-
e. de uitwendige lading in voorwaartse vlucht niet slingert of dit zo nodig laten nagaan;
-
f. bij de snelheden, welke gedurende de vlucht zullen worden aangehouden, geen gevaarlijke
slingeringen of gevaarlijke luchtwervelingen optreden.
Artikel 47. Laden en lossen
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 Zowel tijdens het laden als het lossen met laadmethode B en C mogen zich in het gebied
met een straal van 50 m van het punt beneden het hefschroefvliegtuig, alsmede in de
gebouwen in dat gebied, slechts personen en voertuigen bevinden, die bemoeienis hebben
met het vervoer. Ingeval het laden of lossen geschiedt op een terrein, waarvan de
afmetingen 50 bij 100 m of meer bedragen en waarvoor krachtens artikel 14 van de Luchtvaartwet ontheffing is verleend, wordt het gebied, waarin zich slechts personen of voertuigen
mogen bevinden die bemoeienis hebben met het vervoer, niet bepaald door de straal
van 50 m doch door de afmetingen van het terrein.
-
2 Ingeval het laden of lossen geschiedt boven een luchtvaartterrein of binnen een afstand
van 3 km van de grens van een luchtvaartterrein, moet hiervoor toestemming zijn verkregen
van de havenmeester. Ingeval het laden of het lossen geschiedt boven een luchtvaartterrein
of een schip, moet hiervoor toestemming zijn verkregen van de burgemeester van de
betreffende gemeente.
Artikel 48. Vervoer in plaatselijke verkeersgebieden
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Ingeval het vervoer geheel of gedeeltelijk geschiedt binnen een plaatselijk verkeersgebied
van een luchtvaartterrein, moet hiervoor toestemming zijn verkregen van de plaatselijke
verkeersleidingsdienst.
Artikel 49. Openbare orde en veiligheid
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Bij het vervoer met laadmethode B of C mogen voor het verkeer opengestelde wegen niet
dichter dan tot op 100 m worden genaderd. Die wegen mogen echter wel op voldoende
veilig hoogte loodrecht worden gekruisd op ogenblikken, dat er geen constante verkeersstroom
is. Voorts is van toepassing:
-
a. Bij het vervoer mogen gebouwen niet dichter dan tot op 100 m worden genaderd, tenzij
tevoren de zekerheid is verkregen, dat zich hierin geen andere personen bevinden dan
zij, die een taak bij het vervoer hebben.
-
b. Het vervoer over mensenverzamelingen is verboden, terwijl het vervoer over personen
zoveel mogelijk moet worden vermeden. Voorts mogen dieren en zaken op de grond niet
in gevaar worden gebracht.
-
c. Het vervoer boven bebouwde kommen mag slechts geschieden, nadat de Minister van Verkeer
en Waterstaat met een gedetailleerd vluchtplan heeft ingestemd.
Artikel 50
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Het bepaalde in artikel 17, derde lid, is niet van toepassing op vliegtuigen, waarvoor hier te lande of elders vóór 1 januari
1964 voor het eerst een bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven.