Kleine serie-regeling

[Regeling vervallen per 01-05-2009.]
Geraadpleegd op 15-07-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 23-06-2004 en zichtdatum 07-07-2024.
Geldend van 04-07-2003 t/m 20-01-2005

Regeling houdende eisen en wijze van keuren van voertuigen die in een kleine serie worden vervaardigd

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 2.2 van het Voertuigreglement;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Deze regeling is van toepassing op de typegoedkeuring van personenauto’s die in een kleine serie als bedoeld in artikel 8 van richtlijn 70/156/EEG worden vervaardigd en op de typegoedkeuring van motorfietsen en driewielige motorrijtuigen die in een kleine serie als bedoeld in artikel 15, vierde lid, onderdeel b, van richtlijn 92/61/EEG worden vervaardigd.

Artikel 1a

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Onder de vermelding in deze regeling van een EG-richtlijn wordt verstaan hetgeen daaronder wordt begrepen in artikel 1.1a van het Voertuigreglement, met inbegrip van de ingevolge artikel 1.7, eerste lid, van het Voertuigreglement bekendgemaakte wijzigingen. Artikel 1.7, tweede lid, van het Voertuigreglement is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

  • 1 Per jaar wordt voor ten hoogste tweehonderd voertuigen van een familie van typen als bedoeld in richtlijn 70/156/EEG, bijlage XII, onderdeel A, die op grond van deze regeling zijn goedgekeurd, een kenteken opgegeven.

  • 2 Per jaar wordt voor ten hoogste tweehonderd voertuigen van een type voertuig als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van richtlijn 92/61/EEG, die op grond van deze regeling zijn goedgekeurd, een kenteken opgegeven.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Hoofdstuk 2. Personenauto's

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

  • 6 Artikel 3.2.29, eerste lid, Voertuig-reglement

    • a. De ruiten van personenauto’s mogen geen beeldvertekening veroorzaken waardoor de bestuurder kan worden gehinderd.

    • b. Het materiaal van de ruiten van personenauto’s moet bestaan uit gehard glas, gelaagd glas of kunststof glas, dan wel:

      • het moet ten minste even doorzichtig zijn als gewoon glas;

      • het moet bij breuk minder kans geven op ernstige verwondingen dan bij breuk van gewoon glas.

    • c. Het bepaalde in richtlijn 92/22/EEG is niet van toepassing.

  • 7 Artikel 3.2.30, eerste lid, Voertuig-reglement

    • a. Personenauto’s met een voorruit moeten zijn voorzien van een ruitewisserinstallatie en van een ruitesproeierinstallatie die de bestuurder voldoende uitzicht geven.

    • b. De ruitewisserinstallatie moet voldoen aan het bepaalde in richtlijn 78/318/EEG, bijlage I, de hoofdstukken 5 en 6, met uitzondering van de punten 5.1.2, 5.1.2.1, 5.1.8 tot en met 5.1.9.1, 5.1.11 en 6.1.8. tot en met 6.1.11.

    • c. De ruitesproeierinstallatie moet voldoen aan het bepaalde in richtlijn 78/318/EEG, bijlage I, de hoofdstukken 5 en 6, met uitzondering van de punten 5.2.2, 5.2.3 en 6.2.2 tot en met 6.2.5.3.

    • d. Het overigens bepaalde in richtlijn 78/318/EEG is niet van toepassing.

  • 9 Artikel 3.2.32, derde lid, Voertuigreglement

    In afwijking van het hieromtrent bepaalde in richtlijn 71/127/EEG, mag door een persoon van gemiddelde gestalte die op gebruikelijke wijze is gezeten op de voor hem in de juiste rijstand gestelde bestuurderszitplaats, worden beoordeeld of wordt voldaan aan de vereiste gezichtsvelden op de weg.

    Bij de beoordeling van het gezichtsveld van een spiegel moet de positie van het hoofd van de beoordelaar ten opzichte van de spiegel onveranderd blijven.

  • 11 Artikel 3.2.35, eerste lid, Voertuigreglement

    Personenauto’s moeten voor wat betreft de bescherming van de inzittenden bij een ongeval voldoen aan de volgende eisen:

    • a. richtlijn 74/60/EEG, bijlage I, paragraaf 5, met uitzondering van de punten 5.1.2 en 5.7.1.2 alsmede met uitzondering van de tweede zinsnede van punt 5.2.3.1, die luidt: ’bovendien moet dit oppervlak bestaan uit of zijn bekleed met een materiaal dat de stootkracht kan opnemen, zoals omschreven in bijlage III, waarbij als trefinrichting de horizontale lengterichting dient te worden gekozen’;

    • b. het stuurwiel moet zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en bevestigd dat geen deel van het oppervlak van het stuurwiel dat naar de bestuurder is gericht en geraakt kan worden door een bol met een diameter van 165 mm, een ruw oppervlak of scherpe kanten bevat met een krommingsstraal geringer dan 2,5 mm.

    • c. Het stuurwiel moet zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en bevestigd dat het geen delen of accessoires, met inbegrip van de bedieningsinrichting van de geluidssignaalinrichting en andere bedieningsinrichtingen, omvat, waaraan de bestuurder met zijn kleding of sieraden kan blijven vastzitten bij een normale besturing van het voertuig.

    • d. Het stuurwiel en de stuurkolom moeten overeenstemmen met reeds eerder op basis van richtlijn 74/297/EEG goedgekeurde exemplaren die onder vergelijkbare omstandigheden zijn gemonteerd, dan wel het stuurwiel moet als afzonderlijke eenheid op basis van richtlijn 74/297/EEG zijn goedgekeurd.

    • e. De bodemplaat of het chassisraam, de voorwielophanging en het subframe, de stuurkolom en de stuurkolom-bevestiging, de motor en de motor-ophanging voor zover deze vóór in het voertuig liggen, moeten overeenstemmen met exemplaren van een reeds eerder op basis van richtlijn 74/297/EEG goedgekeurd voertuig, dan wel er moet op andere wijze worden aangetoond dat zij voldoen aan richtlijn 74/297/EEG, bijlage I, punt 5.1.

    • f. Het overigens bepaalde in de richt-lijnen 74/60/EEG en 74/297/EEG is niet van toepassing.

  • 12 Artikel 3.2.35, derde lid, Voertuigreglement

    • a. Personenauto’s moeten voor wat betreft de inrichting, de sterkte en de bevestiging van de naar voren gerichte zitplaatsen voldoen aan het bepaalde in richtlijn 74/408/EEG, bijlage I, paragraaf 5 en bijlage III, paragraaf 2.

    • b. Hoofdsteunen van personenauto’s:

      • moeten zodanig zijn bevestigd dat geen enkel vast en gevaarlijk gedeelte buiten de bekleding van de hoofd-steunen, de bevestiging van de hoofdsteunen en de rugleuning van de zit-plaatsen kan uitsteken;

      • mogen in geen enkele gebruikstoestand gevaarlijke oneffen heden of scherpe kanten vertonen die het risico op of de ernst van verwondingen van inzittenden van het voertuig kunnen vergroten;

      • moeten de eigenschap bezitten energie te absorberen ter bescherming van het hoofd van inzittenden van het voertuig;

      • mogen geen bijkomende oorzaak van gevaar zijn voor de inzittenden van het voertuig.

    • c. Het overigens bepaalde in de richtlijnen 74/408/EEG en 78/932/EEG is niet van toepassing.

  • 14 Artikel 3.2.36, vijfde lid, Voertuigreglement,

    Het is toegestaan personenauto’s te voorzien van autogordels die zijn goedgekeurd voor een ander type voertuig dan waarvoor goedkeuring wordt gevraagd, indien:

    • a. in het in richtlijn 77/541/EEG, bijlage II, bedoelde goedkeuringsformulier dat ander type voertuig is vermeld,

    • b. de positie van de bevestigingspunten in het voertuig overeenstemt met de positie waarin de autogordels zijn goedgekeurd, en

    • c. de autogordels zijn aangebracht overeenkomstig de montagevoorschriften van de fabrikant van de autogordels.

Hoofdstuk 3. Motorfietsen

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Artikel 4a

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

  • 4 Artikel 3.4.12 Voertuigreglement

    • a. In plaats van het overleggen van een goedkeuringscertificaat of een testrapport mag de fabrikant de ingevolge hoofdstuk 6 van richtlijn 97/24/EG voorgeschreven beproevingen uitvoeren.

    • b. De ingevolge richtlijn 97/24/EG voorgeschreven beproeving van een brandstofreservoir van kunststof, mag worden vervangen door een verklaring van de fabrikant van die kunststof, dat:

      • 1°. de kunststof voldoet aan de eisen uit richtlijn 97/24/EG; en

      • 2°. de kunststof reeds eerder is toegepast in soortgelijke constructies waar vergelijkbare eisen aan zijn gesteld.

  • 5 Artikel 3.4.14 Voertuigreglement

    • a. Indien de elektronische onderdelen van de motor, de ontstekingsinrichting, het brandstofsysteem, het koelsysteem, het in- en uitlaatsysteem en de aandrijflijn overeenkomen met de elektronische onderdelen van de motor, de ontstekingsinrichting, het brandstofsysteem, het koelsysteem, het in- en uitlaatsysteem en de aandrijflijn van een motorrijtuig dat voldoet aan de eisen van hoofdstuk 3, afdelingen 2, 3, 4 of 5 van het Voertuigreglement, wordt de elektromagnetische breedbandstraling niet gemeten.

    • b. Bij de meting van de elektromagnetische smalbandstraling in het frequentiebereik van 30 tot 1000 MHz mag worden volstaan met het scannen van het frequentiebereik met behulp van een spectrumanalysator of automatische ontvanger, waarbij de referentiegrens niet mag worden overschreden.

  • 6 Artikel 3.4.15 Voertuigreglement

    De voorschriften betreffende geluiddempers die vezelig geluiddempend materiaal bevatten, bedoeld in hoofdstuk 9, bijlage III, punt 2.3.1.3.1 tot en met 2.3.1.4.3.5, van richtlijn 97/24/EG, zijn niet van toepassing indien de gemeten waarde voor het geluidsniveau tenminste 1 dB(A) lager is dan in richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 9, bijlage I, in de tweede kolom van de tabel voor het desbetreffende voertuig is aangegeven.

  • 7 Artikel 3.4.16 Voertuigreglement

    • a. De proef, bedoeld in hoofdstuk 5, bijlage II, onder punt 2.2.1.1.2, van richtlijn 97/24/EG, wordt eenmaal uitgevoerd indien de voorgeschreven grenswaarden, genoemd in de tabellen I en II niet worden overschreden.

    • b. Indien bij de proef, bedoeld in het eerste lid, de voorgeschreven grenswaarden worden overschreden, wordt de procedure, bedoeld in hoofdstuk 5, bijlage II, onder punt 3, van richtlijn 97/24/EG gevolgd, waarbij de beschreven grenswaarde niet mag worden overschreden.

    • c. De proef, bedoeld in het eerste lid, wordt niet uitgevoerd indien blijkt dat de motor, de ontstekingsinrichting, het brandstofsysteem en het in- en uitlaatsysteem overeenkomen met de motor, de ontstekingsinrichting, het brandstofsysteem en het in- en uitlaatsysteem van een motorrijtuig dat voldoet aan de eisen van hoofdstuk 3, afdelingen 2, 3, 4 of 5 van het Voertuigreglement.

  • 9 Artikel 3.4.18 Voertuigreglement

    • a. Richtlijn 95/1/EG is niet van toepassing op de wijze van meten van de door de constructie bepaalde maximumsnelheid en het maximumkoppel.

    • b. Richtlijn 95/1/EG is niet van toepassing op de wijze van meten van het netto maximum vermogen, tenzij het door de fabrikant opgegeven vermogen niet meer bedraagt dan 25 kW.

  • 14 Artikel 3.4.37, eerste lid, Voertuigreglement

    • a. Aan de buitenzijde van een motorfiets bevindt zich geen enkel naar buiten gericht puntig, scherp of uitstekend deel met een zodanige vorm, afmeting, richting of hardheid dat het risico op of de ernst van verwondingen van een persoon die bij een ongeval tegen het voertuig stoot of daardoor wordt geraakt, kan vergroten.

    • b. De uiteinden en buitenste randen van het koppelingshendel en het remhendel zijn afgerond, waarbij de kromtestraal minstens zeven mm bedraagt.

    • c. Het overige bepaalde in richtlijn 97/24/EG is niet van toepassing.

  • 16 Artikel 3.4.41, eerste lid, Voertuigreglement

    Voor de gemonteerde grote lichten, dimlichten, stadslichten, richtingaanwijzers, achterlichten, remlichten, de installatie ter verlichting van de aan de achterzijde van het voertuig aangebrachte kentekenplaat en de niet-driehoekige rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig behoeven geen goedkeuringscertificaten te worden overgelegd.

  • 19 Artikel 3.4.57 Voertuigreglement

    • a. Een motorfiets op twee wielen is voorzien van ten minste één standaard ten behoeve van de stabiliteit in de parkeerstand.

    • b. Het bepaalde omtrent de stabiliteitsproef en de proefprocedure in richtlijn 93/31/EEG is niet van toepassing.

Hoofdstuk 4. Driewielige motorrijtuigen

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Artikel 4b

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

  • 3 Artikel 3.5.12, eerste lid, Voertuigreglement

    • a. In plaats van het overleggen van een goedkeuringscertificaat of een testrapport mag de fabrikant de ingevolge hoofdstuk 6 van richtlijn 97/24/EG voorgeschreven beproevingen uitvoeren.

    • b. De ingevolge richtlijn 97/24/EG voorgeschreven beproeving van een brandstofreservoir van kunststof, mag worden vervangen door een verklaring van de fabrikant van die kunststof, dat:

      • 1°. de kunststof voldoet aan de eisen uit richtlijn 97/24/EG; en

      • 2°. de kunststof reeds eerder is toegepast in soortgelijke constructies waar vergelijkbare eisen aan zijn gesteld.

  • 4 Artikel 3.5.14 Voertuigreglement

    • a. Indien de elektronische onderdelen van de motor, de ontstekingsinrichting, het brandstofsysteem, het koelsysteem, het in- en uitlaatsysteem en de aandrijflijn overeenkomen met de elektronische onderdelen van de motor, de ontstekingsinrichting, het brandstofsysteem, het koelsysteem, het in- en uitlaatsysteem en de aandrijflijn van een motorrijtuig dat voldoet aan de eisen van hoofdstuk 3, afdelingen 2, 3, 4 of 5 van het Voertuigreglement, wordt de elektromagnetische breedbandstraling niet gemeten.

    • b. Bij de meting van de elektromagnetische smalbandstraling in het frequentiebereik van 30 tot 1000 MHz mag worden volstaan met het scannen van het frequentiebereik met behulp van een spectrumanalysator of automatische ontvanger, waarbij de referentiegrens niet mag worden overschreden.

  • 5 Artikel 3.5.15 Voertuigreglement

    De voorschriften betreffende geluiddempers die vezelig geluiddempend materiaal bevatten, bedoeld in hoofdstuk 9, bijlage III, punt 2.3.1.3.1 tot en met 2.3.1.4.3.5 van richtlijn 97/24/EG, zijn niet van toepassing indien de gemeten waarde voor het geluidsniveau tenminste 1 dB(A) lager is dan in richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 9, bijlage I, in de tweede kolom van de tabel voor het desbetreffende voertuig is aangegeven.

  • 6 Artikel 3.5.16 Voertuigreglement

    • a. De proef, bedoeld in hoofdstuk 5, bijlage II, onder punt 2.2.1.1.2, van richtlijn 97/24/EG, wordt eenmaal uitgevoerd indien de voorgeschreven grenswaarden, genoemd in de tabellen I en II niet worden overschreden.

    • b. Indien bij de proef, bedoeld in het eerste lid, de voorgeschreven grenswaarden worden overschreden, wordt de procedure, bedoeld in hoofdstuk 5, bijlage II, onder punt 3, van richtlijn 97/24/EG gevolgd, waarbij de beschreven grenswaarde niet mag worden overschreden.

    • c. De proef, bedoeld in het eerste lid, wordt niet uitgevoerd indien blijkt dat de motor, de ontstekingsinrichting, het brandstofsysteem en het in- en uitlaatsysteem overeenkomen met de motor, de ontstekingsinrichting, het brandstofsysteem en het in- en uitlaatsysteem van een motorrijtuig dat voldoet aan de eisen van hoofdstuk 3, afdelingen 2, 3, 4 of 5 van het Voertuigreglement.

  • 8 Artikel 3.5.18 Voertuigreglement

    • a. Richtlijn 95/1/EG is niet van toepassing op driewielige motorrijtuigen voorzien van drie wielen.

    • b. Richtlijn 95/1/EG is niet van toepassing op de wijze van meten van de door de constructie bepaalde maximumsnelheid en het maximumkoppel van driewielige motorrijtuigen voorzien van vier wielen.

  • 9 Artikel 3.5.29, eerste lid, Voertuigreglement

    • a. De voorruiten in een driewielig motorrijtuig voorzien van een carrosserie belemmeren niet het directe en indirecte gezichtsveld van de bestuurder, bedoeld in artikel 2.9.3 van de Regeling permanente eisen.

    • b. Het goedkeuringsmerk en het goedkeuringscertificaat mogen worden vervangen door een verklaring van de fabrikant dat het materiaal en de door de fabrikant gebruikte methode om de ruit vorm te geven, overeenkomen met goedkeuringen die betrekking hebben op reeds eerder door de fabrikant gebruikt materiaal en gebruikte vormgevingsmethode.

  • 10 Artikel 3.5.30 Voertuigreglement

    • a. Driewielige motorrijtuigen met een voorruit zijn voorzien van een deugdelijke ruitenwisserinstallatie die de bestuurder voldoende uitzicht geeft.

    • b. Driewielige motorrijtuigen met een voorruit zijn voorzien van een deugdelijke ruitensproeierinstallatie die tenminste het gehele wisvlak van de ruitenwissers bereikt. De opgesproeide vloeistof wordt binnen niet meer dan twee volledige passages van de ruitenwissers van het gehele wisvlak weggewist.

    • c. Het overige bepaalde in richtlijn 97/24/EG is niet van toepassing.

  • 11 Artikel 3.5.31 Voertuigreglement

    • a. Driewielige motorrijtuigen met een voorruit zijn voorzien van een deugdelijke installatie ter ontdooiing en ontwaseming van de voorruit, die tenminste het directe en indirecte zichtveld, bedoeld in artikel 2.9.3 van de Regeling permanente eisen, van de bestuurder bereikt.

    • b. Het overige bepaalde in richtlijn 97/24/EG is niet van toepassing.

  • 15 Artikel 3.5.36, zesde lid, Voertuigreglement

    Driewielige motorrijtuigen mogen zijn voorzien van autogordels die zijn goedgekeurd voor een ander type voertuig dan waarvoor goedkeuring wordt gevraagd, indien:

    • a. in het goedkeuringscertificaat bedoeld in richtlijn 97/24/EG, bijlage XI, dat andere type voertuig wordt vermeld;

    • b. de positie van de bevestigingspunten in het voertuig waarvoor goedkeuring wordt gevraagd overeenstemt met de positie van het voertuig waarin de autogordels zijn goedgekeurd; en

    • c. de autogordels zijn aangebracht overeenkomstig de montagevoorschriften van de fabrikant van de autogordels.

  • 16 Artikel 3.5.37, eerste lid, Voertuigreglement

    • a. Aan de buitenzijde van een driewielig motorrijtuig bevindt zich geen enkel naar buiten gericht puntig, scherp of uitstekend deel met een zodanige vorm, afmeting, richting of hardheid dat het risico op of de ernst van verwondingen van een persoon die bij een ongeval tegen het voertuig stoot of daardoor wordt geraakt, kan vergroten.

    • b. De uiteinden en buitenste randen van het koppelingshendel en het remhendel van een driewielig motorrijtuig zonder carrosserie zijn afgerond, waarbij de kromtestraal ten minste zeven mm bedraagt.

    • c. Het overige bepaalde in richtlijn 97/24/EG is niet van toepassing.

  • 18 Artikel 3.5.41, eerste lid, Voertuigreglement

    Voor de gemonteerde grote lichten, dimlichten, stadslichten, richtingaanwijzers, achterlichten, remlichten, de installatie ter verlichting van de aan de achterzijde van het voertuig aangebrachte kentekenplaat en de niet-driehoekige rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig behoeven geen goedkeuringscertificaten te worden overgelegd.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

  • 1 De wijze waarop de keuring wordt verricht is voor zover mogelijk gelijk aan de wijze waarop dit voor de betreffende artikelen van het Voertuigreglement is bepaald.

  • 2 In de gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van reeds op grond van een desbetreffende richtlijn goedgekeurde voertuigonderdelen, uitrustingsstukken of voorzieningen ter bescherming van bestuurders en passagiers, wordt nagegaan of de betrokken voertuigonderdelen, uitrustingsstukken of voorzieningen ter bescherming van bestuurders en passagiers in overeenstemming zijn met die waarvoor de goedkeuring is verleend en of de goedkeuring haar geldigheid niet heeft verloren. Indien in de betreffende richtlijn bijzondere voorwaarden zijn gesteld die met de goedkeuring verband houden, moet worden aangetoond dat aan deze voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

De regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 5 december 1994, nr. RV 187532, houdende eisen en wijze van keuren van voertuigen die in een kleine serie worden vervaardigd (Stcrt. 244), wordt ingetrokken.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Bijlage bij artikel 4, vijfde lid.

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Eisen aan het gezichtsveld van de bestuurder van personenauto’s

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

  • 1. De definities van richtlijn 77/649/EEG zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de definitie van ’de Punten V’

  • 2. Onder ’punt V’ wordt verstaan: het punt waarvan de plaats in de passagiersruimte wordt bepaald in relatie tot de verticale langsvlakken door de middelpunten van de meest buitenwaarts ontworpen zitplaatsen van de voorstoelen en gerelateerd aan punt R en de ontwerphoek van de rugleuning.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

  • 1. Het doorzichtige gedeelte van de voorruit moet ten minste de volgende niveaupunten van de voorruit omvatten, zoals weergegeven in figuur 1:

    • a. een ’horizontaal niveaupunt’ dat is gelegen vóór punt V en 14° naar links bij voertuigen met links geplaatst stuur dan wel vóór punt V en 14° naar rechts bij voertuigen met rechts geplaatst stuur;

    • b. een ’bovenste verticaal niveaupunt’ gelegen vóór punt V en 3° boven het horizontale vlak;

    • c. een ’onderste verticaal niveaupunt’ gelegen vóór punt V en 5° onder het horizontale vlak.

  • 2. Het doorzichtige gedeelte van de voorruit moet tevens ten minste de in het eerste lid genoemde niveaupunten omvatten, die zijn gespiegeld ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig.

Bijlage 37693.png

A = 68 mm

B = 5 mm

C = 627 mm

(1) Tracé van het middenlangsvlak

(2) Tracé van het verticale vlak door punt R

(3) Tracé van het verticale vlak door punt V

Figuur 1. Driedimensioneel referentiesysteem en bepaling van het punt V en de niveaupunten van de voorruit

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

  • 1. De afschermingshoek door elke A-stijl, zoals weergegeven in figuur 2, mag, gemeten in het horizontale vlak door punt V, niet meer bedragen dan 6°.

  • 2. Een personenauto mag niet meer dan twee A-stijlen bevatten.

Bijlage 37694.png

1 = Afschermingshoek door de A-stijl aan de zijde van de bestuurder

2 = Afschermingshoek door de A-stijl aan de zijde van de passagier

Figuur 2. Afschermingshoek door elke A-stijl

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

  • 1. In het gezichtsveld van de bestuurder naar voren over 180°, onder een horizontaal vlak door punt V en boven drie vlakken door punt V, waarvan één vlak is gelegen loodrecht op het vlak X-Z en voorwaarts 4° hellend onder het horizontale vlak en waarvan de beide andere vlakken zijn gelegen loodrecht op het vlak Y-Z en 4° naar beneden hellend onder het horizontale vlak, zoals weergegeven in figuur 3, mag geen andere afscherming ontstaan dan die afscherming welke wordt teweeggebracht door:

    • a. de A-stijlen;

    • b. de verdeelstijlen van vaste of beweegbare ventilatie- of zijraampjes;

    • c. aan de buitenzijde van het voertuig geplaatste radioantennes;

    • d. achteruitkijkspiegels;

    • e. ruitewissers, alsmede

    • f. de in richtlijn 77/649/EEG, bijlage I, punt 5.1.3. als niet-belemmerend voor het gezichtsveld aangemerkte geleiders.

  • 2. In het gezichtsveld van de bestuurder mag afscherming ontstaan door de buitenrand van het stuurwiel en het instrumentenpaneel aan de binnenzijde van het stuurwiel, indien een vlak door punt V, dat is gelegen loodrecht op het vlak X-Z en dat het bovenste gedeelte van de buitenrand van het stuurwiel raakt, voorwaarts tenminste 1° onder een horizontaal vlak door punt V helt.

Bijlage 37695.png

Figuur 3. Afscherming in het rechtstreekse gezichtsveld van de bestuurder naar voren over 180°

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Artikel 5. wijze van keuren

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

  • 1. Het voertuig wordt aan de hand van het referentiesysteem en de ontwerpstand in de juiste positie geplaatst.

  • 2. De positie van punt H wordt bepaald volgens de procedure omschreven in richtlijn 77/649/EEG, bijlage III.

  • 3. De positie van punt R wordt gelijkgesteld aan de positie van punt H.

  • 4. De positie van punt V ten opzichte van punt R, zoals aangegeven door de coördinaten XYZ van het driedimensionale referentiesysteem, is weergegeven in de tabellen I en II.

  • 5. Tabel I geeft de fundamentele coördinaten voor een ontwerprugleuninghoek van 25°. De positieve richting voor de coördinaten is weergegeven in figuur 1.

  • 6. Tabel II geeft de waarden aan waarmee de coördinaten X en Z van punt V moeten worden gecorrigeerd indien de ontwerprugleuninghoek ongelijk is aan 25°. De positieve richting van de coördinaten is aangegeven in figuur 1.

  • 7. Proeven om na te gaan of aan de eisen wordt voldaan kunnen onder meer het gebruik omvatten van theodolieten, lichtbronnen of schaduwapparatuur dan wel van andere methoden waarvan de gelijkwaardigheid wordt aangetoond.

Positie van punt V

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

 

X

Y

Z

Punt V

68 mm

5 mm

627 mm

Tabel II Correctie voor ontwerprugleuninghoeken die ongelijk zijn aan 25°

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Rugleuning hoek (in°)

Horinzontale coördinaten

Δ X

Verticale coördinaten

Δ Z

Rugleuning hoek (in°)

Horizontale coördinaten

Δ X

Verticale coördinaten

Δ Z

5

- 186 mm

28 mm

23

- 18 mm

5 mm

6

- 177 mm

27 mm

24

- 9 mm

3 mm

7

- 167 mm

27 mm

25

0 mm

0 mm

8

- 157 mm

27 mm

26

9 mm

- 3 mm

9

- 147 mm

26 mm

27

17 mm

- 5 mm

10

- 137 mm

25 mm

28

26 mm

- 8 mm

11

- 128 mm

24 mm

29

34 mm

- 11 mm

12

- 118 mm

23 mm

30

43 mm

- 14 mm

13

- 109 mm

22 mm

31

51 mm

- 18 mm

14

- 99 mm

21 mm

32

59 mm

- 21 mm

15

- 90 mm

20 mm

33

67 mm

- 24 mm

16

- 81 mm

18 mm

34

76 mm

- 28 mm

17

- 72 mm

17 mm

35

84 mm

- 32 mm

18

- 62 mm

15 mm

36

92 mm

- 35 mm

19

- 53 mm

13 mm

37

100 mm

- 39 mm

20

- 44 mm

11 mm

38

108 mm

- 43 mm

21

- 35 mm

9 mm

39

115 mm

- 48 mm

22

- 26 mm

7 mm

40

123 mm

- 52 mm

Naar boven