Stcrt. 2004, 98, datum inwerkingtreding 28-05-2004, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-07-2001.
1 Mobiele tanks worden zodanig ontworpen en geëxploiteerd, dat de restdampen na het
lossen van de benzine in de tank blijven.
2 Mobiele tanks die benzine aan benzinestations of aan terminals leveren, worden zodanig
ontworpen en geëxploiteerd, dat zij retourdampen uit de opslaginstallaties van de
benzinestations of de terminals opvangen en opslaan. Voor tankwagons is dit alleen
vereist wanneer zij benzine leveren aan benzinestations of aan terminals met voorlopige
dampopslag.
3 De in het eerste en tweede lid bedoelde dampen blijven in de mobiele tank opgeslagen
totdat in een terminal wordt herladen, uitgezonderd voor de afvoer via de veiligheidsoverdrukkleppen.
4 Wanneer de schipper aannemelijk kan maken dat de mobiele tank na het lossen van de
benzine zal worden beladen met een ander product dan benzine en wanneer op de plaats
van het lossen van de benzine en het laden van het andere product geen voorzieningen
voor dampterugwinning of voorlopige dampopslag aanwezig zijn, is ontgassing toegestaan,
onverminderd randnummer 7.2.3.7 van bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren
van gevaarlijke stoffen.
5 Een aangewezen instantie als bedoeld in bijlage 4 van de Regeling vervoer over de
binnenwateren van gevaarlijke stoffen, voorzover betreffende randnummer 7.2.3.7, kan
de ontgassing, bedoeld in het vierde lid, voor de binnenvaart verbieden voor een bepaalde
periode, indien dit verbod strekt ter uitvoering van een door de Minister aangewezen
geoperationaliseerd regionaal of lokaal programma ter bestrijding van milieuverontreiniging.
Een zodanig programma is in ieder geval het waarschuwingssysteem verhoogde luchtverontreiniging
DCMR van de DCMR Milieudienst Rijnmond.