Overdrachtsbesluit Wet toezicht effectenverkeer 1995

Geraadpleegd op 21-07-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 05-09-2001 en zichtdatum 09-07-2024.
Geldend van 05-09-2001 t/m 28-02-2002

Besluit van 8 december 1995, houdende uitvoering van artikel 40, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 19 juli 1995, nr. BGW 95/1677-M, Generale Thesaurie, Directie Binnenlands Geldwezen, Afdeling Effecten, Banken en Monetaire aangelegenheden;

Gelet op artikel 40, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;

De Raad van State gehoord (advies van 31 oktober 1995, nr. W06.95.0403);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 5 december 1995, nr. BGW 95/2513-U, Generale Thesaurie, Directie Binnenlands Geldwezen, Afdeling Effecten, Banken en Monetaire aangelegenheden;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2

Met inachtneming van artikel 40, eerste lid, van de wet worden de taken en bevoegdheden die Onze Minister op grond van de wet heeft, overgedragen aan de Stichting, met uitzondering van:

  • a. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet, voor zover het betreft het doen van een mededeling dan wel het geven van een aanwijzing aan de houder van een effectenbeurs met betrekking tot de voor die effectenbeurs te hanteren regels inzake beschermingsconstructies en hun toepassing;

  • b. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de wet, voor zover het betreft het bepalen van een termijn met betrekking tot een aanwijzing als bedoeld onder a; en

  • c. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de wet, voor zover het betreft het geven van voorschriften aan de houder van een effectenbeurs met betrekking tot de voor die effectenbeurs te hanteren regels inzake beschermingsconstructies en hun toepassing, alsmede voor zover het betreft het geven van voorschriften met betrekking tot de opening en sluiting van effectenbeurzen.

Artikel 3

  • 1 Aan de overdracht van de taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, worden de in het tweede tot en met achtste lid bedoelde beperkingen en voorschriften gesteld onderscheidenlijk verbonden.

  • 2 Schriftelijke afspraken tussen de Stichting en andere toezichthoudende autoriteiten die tot uitwerking van de in artikel 33 van de wet bedoelde informatie-uitwisseling dienen, worden ter voorafgaande instemming aan Onze Minister voorgelegd. Onze Minister kan zijn instemming aan deze afspraken slechts onthouden indien naar zijn oordeel de belangen die worden gediend door verdragen of bindende besluiten als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet dan wel het algemeen belang zich tegen die afspraken verzetten onderscheidenlijk verzet.

  • 3 In schriftelijke afspraken als bedoeld in het tweede lid die worden gemaakt met toezichthoudende autoriteiten van een staat waarmee het Koninkrijk geen verdrag als bedoeld in dat lid heeft gesloten, wordt bepaald dat deze afspraken bij de totstandkoming nadien van een dergelijk verdrag met die staat wederom ter instemming aan Onze Minister worden voorgelegd. In dat geval toetst Onze Minister die afspraken aan het betrokken verdrag.

  • 4 Instemming als bedoeld in het tweede of derde lid wordt geacht te zijn verkregen indien Onze Minister het voornemen tot het maken van schriftelijke afspraken niet afwijst binnen vier weken na ontvangst van het desbetreffende voorstel of, indien hij om nadere inlichtingen heeft verzocht, binnen vier weken na de ontvangst daarvan.

  • 5 Van schriftelijke afspraken als bedoeld in het tweede lid waarmee Onze Minister heeft ingestemd, wordt door de Stichting mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 7 De door de Stichting op grond van artikel 24, tweede lid, van de wet te geven voorschriften met betrekking tot de voor een effectenbeurs te hanteren regels, hun toepassing of de controle op de naleving van die regels, worden zoveel mogelijk gegeven na overleg door de Stichting met de betrokken beurshouder of beurshouders. Voor zover deze voorschriften van algemene strekking zijn, worden zij vooraf aan Onze Minister voorgelegd.

  • 8 Voor zover de Stichting daarover uit hoofde van de wet beschikt of kan beschikken verstrekt zij desgevraagd aan Onze Minister alle inlichtingen die van betekenis kunnen zijn voor:

    • a. het verlenen, wijzigen of intrekken van een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, 5, tweede lid, 6c, eerste lid, 10, eerste lid, 18, eerste lid, en 25, eerste lid, van de wet;

    • b. het doen van een mededeling dan wel het geven van een aanwijzing als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet, voor zover het een mededeling of een aanwijzing betreft aan de houder van een effectenbeurs met betrekking tot de voor die effectenbeurs te hanteren regels inzake beschermingsconstructies en hun toepassing;

    • c. het bepalen van een termijn als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de wet, voor zover het een termijn betreft met betrekking tot een aanwijzing als bedoeld onder b;

    • d. het treffen of intrekken van een maatregel als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet;

    • e. het verlenen of intrekken van een erkenning als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet;

    • f. het stellen van regels als bedoeld in de artikelen 22, vijfde lid, en 42 van de wet;

    • g. het geven van voorschriften als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de wet, voor zover het voorschriften betreft aan de houder van een effectenbeurs met betrekking tot de voor die effectenbeurs te hanteren regels inzake beschermingsconstructies en hun toepassing, alsmede voor zover het voorschriften betreft met betrekking tot de opening en sluiting van effectenbeurzen;

    • h. het verlenen of intrekken van een ontheffing als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet;

    • i. het verlenen, wijzigen of intrekken van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 26a, eerste en negende lid, van de wet;

    • j. het verbinden van beperkingen of voorschriften aan een verklaring van geen bezwaar op grond van artikel 26a, vijfde lid;

    • k. het stellen van een termijn als bedoeld in artikel 26a, zesde en achtste lid, van de wet;

    • l. het instellen van een vordering tot vernietiging van een besluit als bedoeld in artikel 26a, zevende lid, van de wet;

    • m. het verbinden van nadere beperkingen of nadere voorschriften aan een verklaring van geen bezwaar op grond van artikel 26a, negende lid, van de wet;

    • n. het geven van voorschriften als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de wet;

    • o. het krachtens artikel 27, vierde lid, van de wet beoordelen van een wijziging in de regels, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de wet;

    • p. het invoeren, wijzigen of intrekken van een regeling als bedoeld in artikel 28a, vierde lid, onderscheidenlijk zesde lid, van de wet;

    • q. het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 45, eerste of derde lid, van de wet of het bepalen van een termijn als bedoeld in artikel 45, vierde lid, van de wet.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Overdrachtsbesluit Wet toezicht effectenverkeer 1995.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 8 december 1995

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de zevenentwintigste december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven