Stcrt. 2003, 250, datum inwerkingtreding 01-01-2004, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 04-09-2003.
1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel
van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in
artikel 25, achtste lid, eerste volzin, van de wet, mits wordt ingestemd met door
de ontvanger nader te stellen voorwaarden.
2 Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de
belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn tien jaar zijn verstreken.
3 Ingeval aandelen of winstbewijzen waarvan de waarde ten grondslag ligt aan de in het
eerste lid bedoelde belasting worden vervreemd in de zin van artikel 4.12 of artikel
4.16, eerste lid, onderdelen a tot en met g en i, en tweede tot en met vierde lid,
van de Wet inkomstenbelasting 2001, beëindigt de ontvanger het uitstel voorzover dit
aan deze aandelen of winstbewijzen kan worden toegerekend. In geval van een teruggaaf
van wat op aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid is gestort dan wel van wat
door houders van winstbewijzen is gestort of ingelegd, beëindigt de ontvanger het
uitstel voorzover dit aan deze teruggaaf kan worden toegerekend.
4 Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kan in geval van een vervreemding
in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting
2001 het uitstel worden voortgezet; de aandelen in of winstbewijzen van de verkrijgende
vennootschap worden geacht voortaan aan het verleende uitstel ten grondslag te liggen.
5 Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kan in geval van een vervreemding
in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel e of f, van de Wet inkomstenbelasting
2001 het uitstel worden voortgezet.
6 Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kan in geval van een vervreemding
in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel g, van de Wet inkomstenbelasting
2001 het uitstel worden voortgezet voor dat gedeelte dat betrekking heeft op de nog
tot het vermogen van de belastingschuldige behorende aandelen of winstbewijzen.
7 Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, achtste lid, onderdeel
a of b, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk
in kennis.