Backservice verplichtingen, overgangsregeling naar aanleiding van BNB 1980/333

[Regeling vervallen per 27-10-2010.]
Geraadpleegd op 04-07-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002 en zichtdatum 02-07-2024.
Geldend van 11-09-1981 t/m 26-10-2010

Backservice verplichtingen, overgangsregeling naar aanleiding van BNB 1980/333

  • 1. In zijn arrest van 1 oktober 1980, rolnr. 19324, opgenomen in BNB 1980/333, oordeelde de Hoge Raad dat voor de bepaling van het inhaalgedeelte, begrepen in te betalen pensioenpremies, de in het berechte geval gebezigde methode als strijdig met goed koopmansgebruik moet worden verworpen omdat zij ertoe leidt dat van de toekomstige premies een onevenredig groot deel aan reeds verstreken dienstjaren wordt toegerekend.

    Deze door de Hoge Raad verworpen methode staat onder meer bekend onder de benamingen ‘verhouding premie-methode’, ‘actuariële methode’ en ‘methode van de verzekeringsdeskundigen’. In het vervolg van deze aanschrijving wordt de niet aanvaarde methode aangeduid als ‘actuariële methode’.

  • 2. Op grond van dit arrest dienen belastingplichtigen, die bij de jaarwinstbepaling hun backservice-verplichting uit hoofde van in de toekomst te bepalen inhaalpremies hebben gebaseerd op de ‘actuariële methode’ over te gaan op een andere methode en wel op de zg. evenredigdeelmethode, welke niet strijdig is met goed koopmansgebruik. Dit brengt mede, dat in deze gevallen de berekening van de backservice-verplichting tot een lagere uitkomst leidt. In beginsel dient het waarderingsverschil volgens vaste jurisprudentie te worden gebracht ten gunste van het oudste, nog niet geregelde jaar.

  • 3. In de omstandigheid dat pas door het arrest van 1 oktober 1980 duidelijk is komen vast te staan dat voor de fiscale winstberekening de in het algemeen door verzekeringsmaatschappijen gehanteerde ‘actuariële methode’ van premiesplitsing in strijd is met goed koopmansgebruik en in de omstandigheid dat de op grond van dat arrest noodzakelijke correctie van backservice-verplichtingen veelal tot winstneming van een zodanige omvang zal leiden dat bij een deel van het bedrijfsleven liquiditeitsproblemen zullen ontstaan, heb ik evenwel aanleiding gevonden om terzake een overgangsregeling te treffen, voor die belastingplichtigen die daartoe een schriftelijk verzoek richten tot de bevoegde inspecteur.

  • 4. Deze overgangsregeling houdt in, dat de in het oudste jaar, waarover de aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat, op grond van BNB 1980/333 te constateren verlaging van backservice-verplichtingen, niet aan de fiscale winst van dat jaar wordt toegevoegd maar onbelast wordt gereserveerd en vervolgens in gelijke delen aan de fiscale winst van de (kalender) jaren 1981, 1982 en 1983, dan wel (indien dit eerder is) aan de winst van het jaar waarin de belastingplicht of de bedrijfsuitoefening een einde neemt, wordt toegevoegd.

  • 5. Aan toepassing van deze regeling verbind ik de voorwaarde, dat het aan het eind van enig (kalender)jaar nog niet aan de winst toegevoegde deel van het aanvankelijk op grond van het vorige lid gereserveerde bedrag voor de toepassing van de bijzondere winstaftrek (Wet van 28 december 1978, Stb. 688) c.q. de vermogensaftrek (art. 14a van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964) als schuld dient te worden beschouwd.

  • 6. Ik merk nog op, dat geen beroep kan worden gedaan op deze regeling voor op het tijdstip van publikatie onherroepelijk vaststaande aanslagen.

Naar boven