Stcrt. 2024, 11808, datum inwerkingtreding 23-04-2024, bevat
een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt
terug tot en met 03-10-2023.
3 Het Instituut kent, in afwijking van het tweede lid, aan de aanvrager een
vergoeding van € 5.000 toe, indien het Instituut een aanwijzing (2) of een
zeer sterke aanwijzing (4), als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, heeft aangenomen.
4 Indien op grond van artikel 4.1a, tweede
lid, of het tweede of derde lid van dit artikel of artikel 4.8, aan een lid van het
huishouden van de aanvrager een hogere vergoeding voor immateriële schade is
toegekend dan waarvoor de aanvrager in aanmerking komt of zou komen op grond
van artikel 4.1a, tweede lid, het tweede of derde lid van dit artikel, of
artikel 4.8, wordt aan die aanvrager krachtens dit lid eveneens die hogere
vergoeding toegekend.
5 In afwijking van het vierde lid, wordt de aan de aanvrager toe te kennen
vergoeding niet gelijk getrokken met de in het vierde lid eerstgenoemde
hogere vergoeding, indien:
-
a. geen aanwijzing voor een persoonsaantasting voor de aanvrager of het
andere lid van het huishouden is aangenomen voor de veiligheidssituatie
van de woning, als bedoeld in artikel
4.4, eerste lid, of in verband met de omvang van de fysieke
schade van de woning als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, of
-
b. op grond van artikel 4.1a, tweede
lid, een vergoeding is of wordt toegekend en het gelet op de
omstandigheden van het geval naar het oordeel van het Instituut niet
redelijk is de vergoeding gelijk te trekken.
6 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een lid van het huishouden
verstaan de meerderjarige natuurlijke persoon die een besluit op de aanvraag
tot vergoeding van immateriële schade van het Instituut heeft ontvangen en
met wie de aanvrager minimaal zes maanden heeft samengewoond op een in
artikel 4.2, tweede lid, bedoeld
adres.