gewassen voor de sier in blad-, bloem- of vruchtendragende toestand in hun geheel
of gedeeltelijk, in hun geheel of gedeeltelijk, met uitzondering van:
-
I. winterharde houtgewassen in hun geheel voorzover niet vervroegd of verlaat, alsmede
kerstbomen met wortels en delen van winterharde houtgewassen welke voor vermeerdering
zijn bestemd;
-
II. voorzover in groene toestand de Japanse azalea's, alsmede variëteiten en hybriden
daarvan;
-
III. dahliastekken, begonia- en gloxiniaplantjes, uitsluitend bestemd voor de teelt van
knollen, en
-
IV. aquariumplanten en niet-levende bloemkwekerijproducten;
|