2. Aanmelding (fase 1)
[Regeling vervallen per 01-01-2010]
De aanmeldingsrichtlijnen geven aan in welke gevallen de ambtenaren de door hen ontdekte
strafbare feiten moeten aanmelden.
Aanmeldingscriteria
Aanmeldingen moeten geschieden door een grote groep ambtenaren van de Belastingdienst.
Om te voorkomen dat subjectieve gevoelens de bovenhand gaan krijgen, wordt voorgeschreven
dat ambtenaren een zaak bij de boete-fraudecoördinator moeten melden indien de omvang
van het fiscaal nadeel, in de onderzoeksperiode, het drempelbedrag (voor particulieren
€ 6.000 en voor ondernemingen € 12.500) overschrijdt. Onder het fiscaal nadeel wordt
verstaan het bedrag aan belasting dat in de onderzoeksperiode vermoedelijk te weinig
is of zou zijn geheven dan wel is of zou zijn betaald indien de inspecteur de aangifte
van belanghebbende had gevolgd (zie voor verdere toelichting hoofdstuk 6).
De aanmeldende ambtenaar bespreekt met de boete-fraudecoördinator of er voor ten minste
deze bedragen sprake is van opzet. Blijft het fiscaal nadeel dat als gevolg van opzet
niet zou zijn geheven – naar het oordeel van de boete-fraudecoördinator – beneden
het drempelbedrag, dan wordt de zaak bestuurlijk afgedaan door de regio. Voor de Douane
is er dan sprake van het aanbieden van een transactie van maximaal 100% van de te
weinig geheven belasting. In het geval het drempelbedrag wordt overschreden en er
– naar het oordeel van de boete-fraudecoördinator – geen sprake is van opzet, wordt
in de heffing een correctie aangebracht met mogelijk een verzuim- of vergrijpboete.
Daar waar de mogelijkheid ontbreekt om een zaak af te doen met een bestuurlijke boete,
geldt voor de Douane dat er in beide gevallen sprake is van het aanbieden van een
transactie overeenkomstig de voor de Douane geldende schikkingsnormen (zie paragraaf
1.2).
Vervolgens stelt de boete-fraudecoördinator, in overleg met de aanmeldende ambtenaar
vast, welke aspecten bij de zaak van belang zijn. Dit wordt beoordeeld aan de hand
van de aspecten zoals beschreven in hoofdstuk 6. De aanmeldende ambtenaar draagt hiervoor
de feiten aan en adviseert de boete-fraudecoördinator, zodat laatstgenoemde het selectie-overleg
over alle, van toepassing zijnde, aspecten in een concrete zaak kan informeren.
Als het drempelbedrag wordt overschreden en de boete-fraudecoördinator van oordeel
is dat sprake is van opzet, moet een zaak gemeld worden bij het selectieoverleg.
Omissiedelicten
Ook omissiedelicten worden zoveel mogelijk aangemeld volgens de hiervoor aangegeven
criteria (het aan opzet te wijten fiscaal nadeel bedraagt voor particulieren minimaal
€ 6.000 en voor ondernemingen minimaal € 12.500). In de praktijk kan het echter voorkomen
dat het fiscaal nadeel veroorzaakt door een omissiedelict niet of niet voldoende kwantificeerbaar
of bepaalbaar is, en dus niet getoetst kan worden aan het drempelbedrag.
Omissiedelicten kunnen – afhankelijk van het antwoord op de vraag of er een bestuurlijke
boete kan worden opgelegd – worden onderscheiden in twee categorieën: het niet doen
van aangifte enerzijds en de overige omissiedelicten anderzijds. De overige omissiedelicten
zijn:
-
– het niet of onvolledig verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen;
-
– het niet voor raadpleging ter beschikking stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers
of de inhoud daarvan;
-
– het niet voeren van een administratie;
-
– het niet bewaren van boeken bescheiden of andere gegevensdragers;
-
– het niet verlenen van medewerking die een administratieplichtige moet verlenen (art.
52, zesde lid, AWR).
Als het fiscaal nadeel van het niet doen van aangifte voor de aanslagbelastingen (omissiedelict)
niet of niet voldoende kwantificeerbaar of bepaalbaar is, wordt die zaak voor een
strafrechtelijke aanpak aangemeld, mits voor het voorafgaande belastingtijdvak ter
zake van hetzelfde belastingmiddel eveneens sprake is geweest van het opzettelijk
niet doen van aangifte en dit bestraft is met een vergrijpboete.
In de overige gevallen waarin sprake is van een omissiedelict met een niet of onvoldoende
te kwantificeren of te bepalen fiscaal nadeel, is een strafrechtelijke aanpak eveneens
het uitgangspunt, mits duidelijk is dat de Belastingdienst voldoende actie heeft ondernomen
om belanghebbende aan te zetten tot het naleven van de fiscale verplichtingen en deze
actie van de Belastingdienst niet tot naleving van die verplichtingen heeft geleid.
De Belastingdienst moet, als hij constateert dat een specifieke, fiscale verplichting
niet, of niet volledig wordt nageleefd, belanghebbende hiervan schriftelijk op de
hoogte stellen en belanghebbende een termijn geven voor het alsnog naleven van de
fiscale verplichting. Indien na het verstrijken van die termijn blijkt dat belanghebbende
nog steeds de desbetreffende fiscale verplichting niet of niet volledig naleeft, kan
– indien de zaak zwaarwegend genoeg is overeenkomstig de aspecten genoemd in hoofdstuk
6 – voor een strafrechtelijke aanpak worden gekozen.