Vergoedingenregeling Commissie van advies volkenrechtelijke vraagstukken en Staatscommissie internationaal privaatrecht

Geraadpleegd op 21-07-2024.
Geldend van 01-01-2023 t/m heden

Artikel 1

Aan de voorzitter van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken wordt een vaste vergoeding per maand toegekend ter hoogte van 130% van salarisschaal 18, trede 10, van bijlage I-B van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2018–2020 met een arbeidsduurfactor van 0,0959. Aan de voorzitter van de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht wordt een vaste vergoeding per jaar toegekend, overeenkomend met een bedrag dat gelijk is aan tweemaal het maximum maandsalaris behorend bij schaal 18, trede 10, van bijlage I-B van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2018–2020.

Artikel 2

Aan de leden van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken wordt een vaste vergoeding per maand toegekend ter hoogte van 100% van salarisschaal 18, trede 10, van bijlage I-B van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2018–2020 met een arbeidsduurfactor van 0,0848. De leden van de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht ontvangen een vergoeding van € 235 per vergadering. De secretaris en de adjunct-secretarissen van de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht ontvangen een vergoeding van € 100 per vergadering.

Artikel 2a

Na het verstrijken van de geldigheidsduur van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2018–2020 wordt de vergoeding, bedoeld in artikel 1 en artikel 2, eerste volzin, voortgezet alsof de geldigheidsduur niet verstreken is, met dien verstande dat bij het tot stand komen van een nieuwe Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk gedurende de werkingssfeer van dit besluit de vergoedingen overeenkomstig wordt aangepast.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2002.

Artikel 4

Deze regeling vervangt de besluiten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 maart 2000/nr. DJZ/IR-148/00 (Stcrt. 2000, 62) en van 28 januari 1999/nr. DJZ/CR-572/98 (Stcrt. 1999, 99).

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Buitenlandse Zaken,

J.J. van Aartsen

Naar boven