§ 1. Inleiding
[Regeling vervallen per 01-01-2010]
Woningcorporaties, gemeentelijke woningbedrijven, pensioenfondsen en dergelijke instellingen,
die ingevolge artikel 11, lid 1, onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de wet) vrijstelling van die belasting
genieten ter zake van de verhuur van woningen, zijn ingevolge artikel 3, lid 1, onderdeel
h, van de wet omzetbelasting verschuldigd over het bedrag exclusief omzetbelasting
dat voor de in hun opdracht op door hen ter beschikking gestelde grond gebouwde woningen
zou moeten worden betaald, indien zij op het tijdstip van de levering zouden worden
voortgebracht in de toestand waarin zij zich op dat tijdstip bevinden. De ter zake
aan hen door derden in rekening gebrachte omzetbelasting kan in verband daarmede door
hen als zgn. voorbelasting in aftrek worden gebracht. Een en ander geldt niet, indien
de bouw geschiedt op grond van de bouwondernemer die deze te zijner tijd tezamen met
het gebouwde aan de desbetreffende instelling overdraagt.
In gevallen waarin meergenoemd artikel 3, lid 1, onderdeel h, toepassing vindt, is de omzetbelasting verschuldigd wegens het aldaar omschreven
beschikken voor bedrijfsdoeleinden. Van een dergelijk beschikken is in deze gevallen
sprake bij het ingaan van de verhuur van de desbetreffende woningen. Ook de hoogte
van het tarief van de omzetbelasting is gebonden aan het moment waarop het in voornoemde
bepaling omschreven belastbare feit plaatsvindt.
Ingevolge punt 7 van de aanschrijving van 27 juni 1979, nr. 279-7382 (BTW-9), behoeft
tot de maatstaf van heffing onder meer niet te worden gerekend een op de woningen
betrekking hebbend aandeel in de constante algemene kosten van de desbetreffende woningcorporatie
of dergelijke instelling. Tot die constante algemene kosten kunnen ook nog worden
gerekend de onder de categorie ‘onvoorziene kosten’ te rangschikken administratiekosten
van de woningcorporatie, vergaderkosten e.d. Tot de maatstaf van heffing behoren mede:
-
– de door de woningcorporaties en dergelijke instellingen gemaakte kosten voor het eigen
dagelijk toezicht, uitgeoefend door bij de desbetreffende instelling in vaste dienst
zijnde opzichters;
-
– de kosten van de grond die een gemeente aanwendt ten behoeve van het gemeenschappelijke
woningbedrijf, in welk geval de gemeente uiteraard aanspraak heeft op aftrek van de
omzetbelasting die op de verwerving en het bouwrijp maken van die grond drukt. Bij
het bepalen van de kosten van de grond kan het gestelde in punt 4 van evengenoemde
aanschrijving toepassing vinden.