Deel I, Schriftelijk verslag
1. Achtergrond
1.1. De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
Product- en bedrijfschappen, ook wel schappen genoemd, waren publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden
van representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties die activiteiten ontplooiden
ten behoeve van een branche of sector van het bedrijfsleven. Een schap verrichtte
taken die individuele ondernemers of verenigingen van ondernemers en werknemers ieder
voor zich niet konden verrichten, maar die met het oog op het algemeen belang of het
belang van de branche of sector noodzakelijk werden geacht. Deze taken werden gefinancierd
door, op basis van verordeningen, heffingen op te leggen aan alle ondernemingen in
de betreffende sector. Schappen voerden ook taken in medebewind uit, die voortvloeiden
uit overheidswet- en regelgeving en die ten goede kwamen aan de hele samenleving.
Deze taken werden door de betreffende minister opgedragen aan een schap en gefinancierd
door het departement en/of de Europese Unie (EU). Het merendeel van de medebewindstaken
diende ter uitvoering van Europese regelgeving op het gebied van de landbouw, waaronder
marktordeningsmaatregelen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van
de EU. Maar het betrof ook taken op het gebied van plant- en diergezondheid, dierenwelzijn
en voedselveiligheid en gezondheid. Schappen waren er in uiteenlopende branches en
sectoren zoals onder meer de tuinbouw, de akkerbouw, de detailhandel en de horeca.
Representatieve organisaties van ondernemers en werknemers in een bedrijfstak bepaalden
zelf of zij een schap wilden laten instellen. Daarom hadden sommige sectoren van het
bedrijfsleven wel een schap en andere niet.
Het stelsel van schappen werd ook wel de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (hierna:
PBO) genoemd. Voor de schappen vormde de Wet op de bedrijfsorganisatie (1950) (hierna: Wbo) de juridische basis. Vanaf de oprichting van het eerste schap
in 1954, het inmiddels opgeheven Landbouwschap, zijn tot de jaren ’60 van de vorige
eeuw uiteindelijk 56 schappen ontstaan. Dit aantal is in de loop der jaren teruggelopen
naar 37. Met een hergroeperingsoperatie in 1997 is het aantal schappen vervolgens
via opheffing en samenvoeging verder teruggebracht tot het uiteindelijke aantal van
17; 11 productschappen en 6 bedrijfschappen.
Een schap (in de Wbo: bedrijfslichaam) werd, volgens de laatstelijk daarvoor geldende bepalingen in de
Wbo, ingesteld bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op voordracht van de betrokken
Minister(s). In eerdere versies van de Wbo heeft instelling ook plaatsgevonden bij
wet respectievelijk bij verordening van de Sociaal-Economische Raad (SER). De betrokken
Minister(s) wonnen over het voornemen een schap in te stellen, eerst advies in van
de SER. De SER hoorde, voordat hij advies uitbracht, de representatieve ondernemers-
en werknemersorganisaties uit de betreffende marktsector. De leden van het bestuur
van een schap werden benoemd door de representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties.
De SER had wettelijk de taak om toezicht op de schappen uit te oefenen. De Bestuurskamer
van de SER had onder meer taken op het terrein van de samenstelling en representativiteit
van de besturen van de schappen. De Toezichtkamer van de SER hield onder meer toezicht
op de verordeningen en besluiten, de financiën (heffingsverordeningen, begrotingen
en jaarrekeningen) en de bevoegdheden (inclusief de principes van goed bestuur) van
de schappen.
1.2. Politieke ontwikkelingen
Al jarenlang waren er in het parlement langlopende discussies over het bestaansrecht
van de schappen. Destijds zijn door het Kabinet, mede gelet op de door de Tweede Kamer
aangenomen motie Aptroot c.s. van 16 februari 2011, meerdere alternatieven tot omvorming
respectievelijk voortzetting van de schappen onderzocht. Op 20 december 2011 werd
door een meerderheid van de Tweede Kamer de motie Aptroot aangenomen waarin het Kabinet
werd opgeroepen om de schappen af te schaffen. In het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’
van oktober 2012 werd vastgelegd dat de schappen zouden worden opgeheven. Hieraan
is gevolg gegeven met het ontwerp van de Wet opheffing bedrijfslichamen (Wob), het daarop volgende parlementaire traject en de inwerkingtreding van de Wob
per 1 januari 2015.
Als gevolg van het opheffen van de schappen is hoofdstuk 2 van de Wbo komen te vervallen. De publieke taken van de schappen, onder meer op het gebied van
plant-, dier- en volksgezondheid, zijn met een deel van de betrokken medewerkers van
de desbetreffende schappen overgegaan naar het (toenmalige) Ministerie van Economische
Zaken (EZ) en naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS); in
samenhang met deze overgang van taken is de daarop van toepassing zijnde regelgeving
gewijzigd. De overige taken van de schappen die niet als publiek werden beschouwd,
zijn beëindigd, dan wel in de vorm van private initiatieven voortgezet.
1.3. wob
Met de inwerkingtreding van de Wob per 1 januari 2015 zijn de zeventien schappen opgeheven. Conform de Wob, artikel XXXIX, derde lid, werd de Minister van EZ (thans: Economische Zaken en Klimaat; hierna
de Minister) bevoegd alle rechtshandelingen te verrichten met het oog op de vereffening
van het vermogen van een schap, waaronder het vervreemden van onroerende en roerende
zaken en het voldoen en innen van vorderingen. Onder verantwoordelijkheid van de plaatsvervangend
secretaris-generaal is de uitvoering van deze taak belegd bij de Vereffeningsorganisatie
PBO (VOPBO). In artikel XL is bepaald dat de kosten van de vereffening van het vermogen van een schap ten laste
komen van het vermogen van het desbetreffende schap.
In juli 2017 heeft de Minister schriftelijk gerapporteerd aan beide Kamers over de
stand van de vereffening over de periode 2015–2016 (vergaderjaar 2016-2017, 33 910,
nr. 27).
Op 1 januari 2019 is de Wob aangepast en werd de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV)
verantwoordelijk voor de laatste fase van de vereffening van de vermogens van de schappen.
Zodra de vereffening van het vermogen van een schap is afgerond, brengt de VOPBO daarover
verslag uit aan de Minister van LNV in de vorm van een Ontwerp Rekening en verantwoording.
Nadat de in de Wob vastgelegde hoor- en wederhoor procedure is doorlopen, stelt de Minister van LNV
de Rekening en verantwoording van een schap vast en stuurt deze naar de Eerste en
Tweede Kamer. Op grond van artikel XLVII, vierde lid, van de Wob draagt de Minister van LNV er zorg voor dat een batig saldo een bestemming krijgt
die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij het desbetreffende
schap. In geval van een nadelig saldo geeft de Minister van LNV op basis van artikel XLI, vierde lid, van de Wob aan hoe hier mee om te zullen gaan.
2. Het Hoofdbedrijfschap Detailhandel
Op grond van de Wbo werd in 2004 Hoofdbedrijfschap Detailhandel (hierna: HBD) opnieuw ingesteld als opvolger
van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel dat in 1993 was ingesteld. Oorspronkelijk was
het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel in 1957 ingesteld en in de jaren tot 1993
nog enkele malen op onderdelen aangepast.
Net als de andere schappen kreeg HBD tot taak om een het algemeen belang dienende
bedrijfsuitoefening te bevorderen bij de ondernemingen waarvoor het was ingesteld
maar ook het behartigen van het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en
van de daarbij betrokken personen. Het maakte daarbij geen verschil of de detailhandel
plaatsvond in een winkel of in een marktkraam of via postorder of internet. Meer specifiek
lagen de activiteiten op het gebied van voorkomen van (winkel)criminaliteit, ruimtelijke
ordening, sociale wetgeving en scholing.
HBD voerde geen taken in medebewind uit.
3. Verplichtingen jegens oud-werknemers
De medewerkers van de voormalige PBO hadden een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk
recht. Met de inwerkingtreding van de Wob op 1 januari 2015 zijn conform artikel XXXVII, vierde lid, de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten van de voormalige medewerkers
van de PBO ongewijzigd overgegaan op de Staat (lees: de Minister van EZK) als rechtsverhouding
naar burgerlijk recht, dus niet naar ambtelijk recht. Op deze arbeidsovereenkomsten
zijn de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor de PBO van toepassing en de in
het kader van de opheffing van de PBO afgesloten Sociale Plannen.
3.1. Verloop uitkeringen in het kader van het Sociaal Plan Bedrijfschappen
Op 1 januari 2015 ontvingen 30 oud-medewerkers van HBD een uitkering in het kader
van het Sociaal Plan Bedrijfschappen. In de jaren daarna is een aantal oud-medewerkers
met pensioen gegaan of maakt om andere redenen geen gebruik meer van de regelingen.
Vanaf 2018 maken 22 oud-medewerkers van HBD nog aanspraak op een uitkering. Naar verwachting
zal het Sociaal Plan voor HBD doorlopen tot in 2025.
3.2. Pensioen
De pensioenaanspraken van de voormalige werknemers van HBD waren bij het Algemeen
Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) verzekerd in een collectief pensioencontract met levenslange
uitkeringsgarantie. Voor de oud-werknemers met recht op een wachtgelduitkering is
de pensioenopbouw voortgezet voor de duur van de voor hen resterende wachtgeldperiode.
4. Vorderingen van het schap
Op 1 januari 2015 heeft de VOPBO de rechten en plichten van HBD overgenomen tot zowel
het opleggen als het innen van (achterstallige) heffingen.
4.1. Opleggen van achterstallige heffingen
Voor HBD zijn geen (achterstallige) heffingen opgelegd.
4.2. Innen van (achterstallige) vorderingen
In 2014 had HBD alle nog openstaande vorderingen uit de jaren 2013–2014 ter afhandeling
(en zonder incassokosten) overgedragen aan een deurwaarderskantoor. Op 31 december
2014 zijn alle vorderingen afgeboekt. De vorderingen van vóór 2013 waren bij een ander
deurwaarderskantoor ondergebracht en voorzieningen waren getroffen voor nog nakomende
invorderingskosten. In de periode 2015–2017 zijn alle dossiers afgehandeld of bij
gebleken oninbaarheid, afgeboekt. Er was vrijval. Voor een toelichting wordt verwezen
naar Deel II, paragraaf A.9 van dit verslag.
4.3. Overige vorderingen
Er was op 31 december 2014 nog 1 overige vordering. Voor een toelichting wordt verwezen
naar Deel II, paragraaf 2.2 van dit verslag.
5. Vorderingen op het schap
Ter uitvoering van artikel XLV, eerste lid, van de Wob is de datum van de aanvang van de vereffening op 1 oktober 2015 bekend gemaakt in
de Staatscourant nr. 31964 van 29 september 2015. Hierbij zijn degenen die een (nog
niet bekende) vordering op een schap hadden, opgeroepen deze vordering binnen negen
maanden (derhalve voor 1 juli 2016) schriftelijk in te dienen bij de VOPBO onder vermelding
van de grondslag van de vordering.
Voor HBD heeft bovengenoemde bekendmaking geen reacties opgeleverd.
6. Projectsubsidies
Subsidies werden toegekend onder het regiem van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarbij de besturen van de voormalige schappen voorwaarden stelden aan de begunstigden.
In de regel werd de toekenning van het volledige subsidiebedrag over een aantal jaren
verdeeld waarbij jaarlijks op basis van een aantal voorwaarden een voorschot van 80%
opgevraagd kon worden. Dit gold ook voor de toegekende subsidies die nog enkele jaren
na de opheffing van het schap doorliepen.
De VOPBO voerde uit wat in de beschikkingen tot subsidieverlening was vastgelegd en
had geen bevoegdheid tot het toekennen van wijzigingen daarin. Periodiek (en bij de
uiteindelijke vaststelling van een subsidie) werd nagegaan of de begunstigden aan
de voorwaarden voldeden. Dit gebeurde op basis van jaarlijks over te leggen verantwoordingsinformatie,
zoals inhoudelijke tussentijdse- en eindrapportages, kostenverantwoordingen, jaarrekeningen
en, indien van toepassing, controleverklaringen. Ook diende tijdig gerapporteerd te
worden als er zich gebeurtenissen voordeden die van negatieve invloed konden zijn
op de naleving van de gestelde subsidievoorwaarden, zodat noodzakelijke maatregelen
ter voorkoming of beperking van de gevolgen (vertraging, bijstellen van doelstellingen)
tijdig getroffen konden worden. Bleek bij de vaststelling van een project dat niet
alle gelden volledig besteed waren aan de gestelde doelen dan werden deze gelden in
de vorm van vrijval weer toegevoegd aan het vermogen van het voormalig schap.
Op 1-1-2015 had HBD één projectsubsidie uitstaan die eind 2014 voor 100% was bevoorschot.
Deze projectsubsidie wordt in fasen verantwoord. In 2017 werd de periode 2015–2016
afgewikkeld, in 2018 de periode 2017. Er was geen vrijval. De subsidie loopt door
tot in 2020. De definitieve vaststelling is in voorjaar 2021.
7. Overgedragen financiële middelen
Voor de opheffing van de schappen had een aantal besturen bij privaatrechtelijke overeenkomst
financiële middelen overgedragen aan private partijen. In deze overeenkomsten waren
verplichtingen gesteld aan de ontvangende partij.
Periodiek werd door de VOPBO nagegaan of de ontvangende partijen aan deze verplichtingen
voldeden. Centraal daarbij stond de vraag of de overgedragen middelen waren besteed
aan de overeengekomen doelstellingen: de uitvoering en financiering van activiteiten
ten behoeve van de sector. Dit gebeurde op basis van verantwoordingsinformatie, zoals
begrotingen, kostenverantwoordingen, jaarrekeningen en, zo nodig, controleverklaringen.
Indien ontvangende partijen niet aan de bij overeenkomst gestelde verplichtingen voldeden,
konden sancties worden opgelegd als deze in de overdrachtsovereenkomsten waren vastgelegd.
Een mogelijke sanctie was het terugvorderen van (een deel van) de eerder overgedragen
middelen. Als er zich gebeurtenissen voordeden die van negatieve invloed konden zijn
op de naleving van de verplichtingen (zoals dreigende discontinuïteit, onderbesteding
of liquiditeitsproblemen) dan diende de ontvangende partij zo snel mogelijk hierover
informatie te verstrekken aan de VOPBO.
Op 1 januari 2015 had HBD geen ‘Overgedragen middelen’ die afgehandeld moesten worden.
8. Juridische claims
Met het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Vereffeningsorganisatie PBO van 27 februari 2015 heeft de Minister mandaat, volmacht en machtiging verleend aan
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor het behandelen van bezwaar-
en beroepschriften van de voormalige PBO. Dit betreft het nemen van beslissingen op
bezwaarschriften, het instellen van (hoger) beroep en het behandelen van eventueel
hieruit voortkomende verzoeken om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoeken). Voor de behandeling van civiele zaken is mandaat en machtiging verleend
aan de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (WJZ) van EZ(K)/LNV, met daar waar opportuun
inschakeling van de Landsadvocaat.
Op 1 januari 2015 had HBD één juridische procedure lopen die nog afgehandeld moest
worden. Deze procedure wordt hieronder toegelicht.
In het verleden had een ondernemer diverse bezwaarschriften en ingebrekestellingen
ingediend tegen heffingen die waren opgelegd in de periode 2009–2014. Begin 2016 deelde
de Rechtbank in Den Haag mee dat er beroep was aangetekend. Er bleken in deze zaak
nauwelijks of geen stukken overgedragen te zijn aan de VOPBO of aan de RVO.nl. In
juni 2016 werd de zaak tijdens de zitting geschorst. Nadat over en weer aanvullende
stukken waren aangeleverd werd een nieuwe zitting gepland voor februari 2017. Vlak
voor de zitting werd het beroep overgedragen aan het College van Beroep voor het Bedrijfsleven
(CBb). Dit was voor beide partijen aanleiding om de mogelijkheden te verkennen voor
een schikking. Medio 2017 werd de schikking vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst
waarna de gerechtelijke procedure werd ingetrokken en beide partijen niets meer van
elkaar te vorderen hadden.
In de periode 2015–2017 werden geen nieuwe juridische procedures aangemeld.
9. Materiële vaste activa
Dit betreft het kantoorpand van HBD en de bijbehorende grond die in juni 2015 voor
€ 2.2 mln. zijn verkocht.
In 2014 had het bestuur van HBD de voorlopige koopakte ondertekend voor de verkoop
van de eeuwigdurende rechten van erfpacht van de grond met de daarop staande panden
Nieuwe Parklaan 72/74 te ’s Gravenhage. De definitieve koopovereenkomst werd in juni
2015 getekend door de manager VOPBO, hiertoe gemandateerd door de Minister waarna
het pand werd overgedragen aan de nieuwe eigenaar. Voor een toelichting wordt verwezen
naar Deel II, paragraaf 1.1. van dit verslag.
De verkoop is gerealiseerd voor de boekwaarde op 31 december 2014.
10. Financiële vaste activa
Niet van toepassing.
11. Overige zaken in het kader van de vereffening
Ten tijde van de vereffening kwamen drie dossiers aan de orde die een niet-reguliere
vordering bevatten, of die niet direct naar een vordering van of op een schap waren
te herleiden en evenmin als personele aangelegenheid waren aan te merken. Deze drie
dossiers worden hieronder kort beschreven.
11.1. Overdracht Modelprotocol Collectief Winkelverbod aan het Centrum voor Criminaliteitspreventie
en Veiligheid (CCV)
Begin deze eeuw was de criminele derving in de detailhandel een groot probleem geworden.
De toename van geweld en agressie werd zelfs als een nog groter probleem ervaren.
Op veel plaatsen waren winkeliers, gemeente, politie en Openbaar Ministerie met elkaar
in overleg over een geschikte manier om veelplegende winkeldieven en structurele overlastveroorzakers
in winkelgebieden aan te pakken. In de praktijk bleek een van de meest effectieve
maatregelen het instellen van een collectief winkelverbod. Het betreft een maatregel
waarbij een ‘ongewenste klant’ de toegang tot meerdere winkels ontzegd kan worden.
Op 1 januari 2008 werd het Modelprotocol collectief winkelverbod door HBD geregistreerd
als een zgn. zwarte lijst bij de Autoriteit Persoonsgegevens. In samenhang met het
modelprotocol bood HBD een ‘basismodel’ website aan die lokale ondernemingsverenigingen
konden uitbouwen tot een ‘eigen’ website voor hun winkelgebied. Vervolgens zijn er
zo’n 200 sites ter beschikking gesteld waarvan naar schatting zo’n 30 sites gebruik
hebben gemaakt van de module collectief winkelverbod. Eind 2013 waren er circa 1.100
personen geregistreerd met een ontzegging of een waarschuwing. Op 1-1-2015 werd HBD
opgeheven. Dit betekende dat het genoemde modelprotocol vanaf die datum niet meer
gebruikt kon worden.
In 2016 was de criminele derving in de detailhandel opgelopen tot ca. € 1 mld. per
jaar. Voor een gemiddelde winkel betekende dit dat 1 dag in de week voor niets werd
gewerkt (zonder derving een extra netto resultaat van 17%). Daarom verzocht het CCV
om alsnog gebruik te mogen maken van het modelprotocol. De bijhorende applicatie om
persoonsgegevens in op te kunnen slaan, zou in eigen beheer ontwikkeld worden.
Uit nadere bestudering van het verzoek bleek dat er voor de uitvoering van het modelprotocol
tot eind 2013 websites operationeel waren, waarin persoonsgegevens waren opgeslagen.
Niet duidelijk was of deze gegevens waren vernietigd. Desgevraagd bevestigde het hostingbedrijf
dat de applicaties (bekend als ‘Platvorm Lokale sites’ en ‘HBD Lokaal’) rond 31 december
2013 waren uitgezet en dat daarmee de websites onbereikbaar waren geworden. De achterliggende
data waren vernietigd en daarmee ook de opgeslagen persoonsgegevens.
Omdat het CCV het collectief winkelverbodsysteem gratis ter beschikking zou stellen
aan de winkeliersverenigingen werd in juli 2016 het modelprotocol conform artikel 3:84, Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek ‘om niet’ overgedragen aan het CCV.
11.2. Verzoek Stichting Detailhandelsfonds (SDF) om een toezegging te doen over de
besteding van een eventueel batig saldo na vereffening van het vermogen van HBD
In maart 2017 stelde het Kamerlid Geurts (CDA) vragen aan de Minister over het teruggeven
van het geld aan het bedrijfsleven uit de reserves van de product- en bedrijfschappen.
Aansluitend op deze Kamervragen vroeg de Stichting Detailhandelsfonds (SDF) schriftelijk
aan de Minister mede in het licht van het aanstaand nieuwe kabinet, een toezegging
te doen over de bestemming van een eventueel batig saldo dat mogelijk zou resteren
na vereffening van het schap. Indien dit niet mogelijk was dan verzocht het SDF hiervoor
wellicht een overdrachtsadvies op te stellen voor zijn opvolger.
In zijn antwoord gaf de Minister aan dat in de Wob is vastgelegd dat pas aan het slot van de vereffening inzage gegeven kan worden over
de dan overgebleven reserves en dat conform de Wob de eventuele resterende middelen
ten goede komen aan de sector die ze heeft opgebracht. De VOPBO zou daarom geen informatie
verstrekken over de tussenstand en de ontwikkeling van de diverse te vereffenen reserves
omdat dit momentopnames waren die nog steeds aan (grote) schommelingen onderhevig
konden zijn. Tevens gaf de Minister aan dat de VOPBO geen middelen uit deze reserves
beschikbaar zou stellen wanneer daar door de besturen van de voormalige bedrijfslichamen
vóór 1 januari 2015 geen bestemming aan was gegeven.
11.3. Afwikkeling klacht met betrekking tot een heffing uit 2012
In voorjaar 2017 kwam via het Ministerie van EZK bij de VOPBO een klacht binnen van
een gewezen ondernemer over de afhandeling van een heffingsbezwaar uit 2012. Na telefonisch
overleg met de klager heeft de VOPBO–uit coulance–de heffing ingetrokken, de invordering
gestaakt en de kosten hiervan geseponeerd. Beide partijen hebben vervolgens schriftelijk
aan elkaar bevestigd niets meer van elkaar te vorderen te hebben.
12. Archiefbescheiden
Alle archiefbescheiden die vanaf januari 2015 zijn overgedragen aan de VOPBO, zijn
behandeld en geselecteerd overeenkomstig de Archiefwet 1995. Op 1 mei 2015 ontving de VOPBO de door de Algemeen Rijksarchivaris ondertekende
verklaring van overbrenging als bedoeld in artikel 9, lid 3, van het Archiefbesluit 1995, van het archief van HBD en gedeponeerde archieven over de periode 1943–2014.
De archiefbescheiden die niet in aanmerking kwamen voor overbrenging naar het Nationaal
Archief maar wel nog een aantal jaren (wettelijk) bewaard moeten blijven, zijn opgeslagen
bij de firma Oasis in Leidschendam. Door het tekenen van de ‘Overeenkomst bewaren
en vernietigen’ van 30 november 2017 is toestemming verleend voor het vernietigen
van de documenten per januari 2025 (einde wettelijke bewaartermijn voor de documenten
van HBD). Na de vereffening wordt de overeenkomst overgedragen aan het Ministerie
van LNV.
De archiefbescheiden die na 1 januari 2015 zijn opgebouwd en nog een aantal jaren
bewaard moeten blijven, worden na de vereffening eveneens opgeslagen bij de firma
Oasis.
De archiefbescheiden zijn, voor zover (nog) mogelijk, ook–onder de naam HBD–opgeslagen
in een digitaal archief dat na de vereffening wordt overgedragen aan het Ministerie
van LNV.
13. Bezwaren ingediend naar aanleiding van de terinzagelegging door de Minister
In overeenstemming met artikel XLVI, vierde lid, van de Wob is op 19 april 2019 in de Staatscourant nr. 23196 bekend gemaakt dat de Ontwerp Rekening
en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het Schap X vanaf 1 mei
2019 gedurende 8 weken op het Ministerie van LNV ter inzage is gelegd en digitaal
is op te vragen. In deze periode kan iedere schuldeiser bezwaren tegen dit ontwerp
inbrengen bij de Minister van LNV.
Voor HBD zijn geen bezwaren of opmerkingen ingediend.
14. Verwerking van de ingediende bezwaren in de Rekening en verantwoording
Niet van toepassing.
15. Bestemming van het resterende vermogen
Na de vereffening van het vermogen van HBD is overgebleven:
een batig saldo van € 1.775.407
De Minister draagt er zorg voor dat dit saldo een bestemming krijgt die ten nutte
komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij HBD.