II. Eerste pijler: multistakeholderprojecten
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
II.1. Doel(groep) en activiteiten
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
II.1.1. Doel
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
Het doel van de subsidieverlening in de eerste pijler is ondersteuning te bieden aan
multistakeholderprojecten van Nederlandse en lokale ondernemingen en maatschappelijke
organisaties om de meest prangende IMVO-risico’s op het gebied van mensenrechten,
arbeid en milieu in hun mondiale waardeketens aan te pakken. Het gaat om IMVO-thema’s
die in de OESO-richtlijnen aan de orde komen. De eerste pijler beoogt bij te dragen
aan de verduurzaming van internationale waardeketens en draagt daarmee tevens bij
aan verschillende ‘Sustainable Development Goals’, waaronder Gender equality (SDG
5), Decent work and economic growth (SDG 8), Responsible Production and Consumption
(SDG 12) en Partnerships to achieve the goals (SDG 17).
Door projecten uit te voeren vanuit de eerste pijler leren ondernemingen de volledige
cyclus van due diligence toe te passen binnen een waardeketen, inclusief het voorkomen
en verminderen van daadwerkelijke of potentiële ongunstige effecten. Ondernemingen
kunnen dit proces vervolgens herhalen voor andere waardeketens en andere IMVO-risico’s.
Tevens kan er een spill-over plaatsvinden naar andere ondernemingen waarbij best-practices
ontstaan dankzij de projecten.
De subdoelen kunnen als volgt omschreven worden:
-
a.
Risico’s rond specifieke IMVO-thema’s die voorkomen in de OESO-richtlijnen worden
op duurzame wijze aangepakt op basis van relevante oorzaken en oplossingen en met
de juiste samenwerkingspartners.
Concrete maatregelen zijn veelal nodig in de onderneming zelf, in de samenwerking
tussen ondernemingen en andere stakeholders en op de geografische locaties waar de
problemen in de keten zich voordoen. De eerste pijler stimuleert dat ondernemingen
en maatschappelijke organisaties gezamenlijk IMVO-risico’s op duurzame wijze aanpakken,
door zich te richten op de grondoorzaken en doordat zij gezamenlijk meer invloed kunnen
uitoefenen dan individueel. Dit kunnen lokale projecten in productielanden zijn of
projecten in Nederland (of andere non-DAC landen), welke altijd een directe relatie
moeten hebben met de risico’s en productieomstandigheden in de productielanden. Projecten
zijn ‘maatwerk’, gebaseerd op lokale of regionale oorzaken van de gesignaleerde IMVO-risico’s
en daadwerkelijke misstanden en zo mogelijk in samenwerking met relevante lokale stakeholders.
Hierbij valt te denken aan lokale overheden, vakbonden, producenten en ngo’s.
-
b.
De uitvoering van multistakeholder projecten genereert leereffecten die leiden tot
verbeterde due diligence bij ondernemingen. Het Nederlandse bedrijfsleven neemt hiermee
meer verantwoordelijkheid voor risico’s in haar waardeketens.
In navolging van de IMVO-convenanten beoogt de eerste pijler een actievere rol van
het bedrijfsleven en te voorkomen dat ondernemingen zich terug (moeten) trekken uit
de keten wanneer problemen worden geconstateerd. Ondernemingen zullen meer inzicht
verkrijgen in hun positie in de keten, welke mogelijkheden en eventueel verplichtingen
zij hebben bij het aanpakken van IMVO-risico’s in hun keten(s) (verder dan hun eerste
‘schakel’). Dit zal er toe leiden dat ondernemingen hun due diligence verbeteren en
deze steviger verankeren in hun organisatie, ondanks mogelijke weerstanden die dit
intern kan oproepen. Daardoor zullen ze beter zicht hebben op de risico’s in hun ketens,
de oorzaken ervan, mogelijke mitigerende maatregelen en de verbetering van hun impact
in de waardeketen.
II.1.2. Doelgroep
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
Veel ondernemingen, zeker onder deelnemers aan de IMVO-convenanten, streven naar verduurzaming
van hun waardeketens. In de praktijk weten ondernemingen echter weinig van de specifieke
IMVO-problematiek in hun eigen waardeketens voorbij de eerste schakel van directe
toeleveranciers. Bovendien is de aanpak van deze risico’s en misstanden meestal niet
eenvoudig. Er zijn meerdere (lokale) partijen voor nodig, projecten kunnen langdurig
en ingewikkeld van aard zijn en intern is de bedrijfsvoering nog niet altijd in lijn
met de vereiste aanpak. Met de eerste pijler wil de minister ondernemingen en hun
partners ondersteunen bij het verduurzamen van hun internationale waardeketens.
II.1.3. Wie kunnen in aanmerking komen voor een subsidie
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
Subsidies in het kader van de eerste pijler zijn bedoeld voor samenwerkingsverbanden,
namens welke een penvoerder een subsidie aanvraagt.
Aan de samenwerkingsverbanden worden de volgende eisen gesteld:
-
• Tot de partners van het samenwerkingsverband behoren twee of meer ondernemingen, die
gezamenlijk voldoende invloed hebben in hun internationale waardeketen(s) om in staat
te zijn problemen aan te pakken die ze individueel niet kunnen oplossen.
-
• Deze ondernemingen maken deel uit van dezelfde waardeketen; dat betekent dat bijvoorbeeld
ondernemingen die in hoofdzaak adviesdiensten verrichten geen deel uit kunnen maken
van een samenwerkingsverband.
-
• Indien er sprake is van één onderneming die zich aantoonbaar in een niche bevindt,
hoeven geen andere ondernemingen partner te zijn in het samenwerkingsverband. In de
aanvraag dient uiteen te worden gezet hoe deze onderneming invloed heeft op relevante
internationale waardeketen(s) waar deze onderneming deel van uitmaakt.
-
• Indien in de sector waarop het samenwerkingsverband zich richt een IMVO-convenant
is overeengekomen, is dit door de in het samenwerkingsverband deelnemende Nederlandse
onderneming(en), of door de brancheorganisatie namens hen, ondertekend.
-
• Tot de partners van het samenwerkingsverband behoren één of meerdere maatschappelijke
organisatie(s).
-
• Indien (een) lokale onderneming(en) is/zijn betrokken bij het samenwerkingsverband,
dan wordt in de aanvraag aangegeven hoe deze betrokken is/ zijn of zal/ zullen worden
bij het project.
-
• Aangesloten partijen hebben voldoende kennis van de IMVO-risico’s in productielanden.
Dit kan bijvoorbeeld blijken uit eigen kantoren, of bestaande samenwerking met organisaties,
in de landen waar de projecten worden uitgevoerd.
-
• Er bestaat een evenwichtige verhouding tussen het aantal ondernemingen en het aantal
maatschappelijke organisaties dat partner is van het samenwerkingsverband.
-
• Alle partners van het samenwerkingsverband zijn noodzakelijk voor het behalen van
de doelstelling van het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
De in het samenwerkingsverband deelnemende ondernemingen:
-
• hebben een risico-analyse uitgevoerd van de IMVO-risico’s in hun internationale waardeketens; deze risico-analyse
wijst uit dat er sprake is van risico’s op of van daadwerkelijke misstanden in de
waardeketen(s);
-
• zijn actief in een waardeketen die een link heeft met de Nederlandse markt;
-
• voeren wezenlijke activiteiten uit in of gericht op Nederland, tenzij het gaat om
lokale ondernemingen.
De rol van penvoerder wordt vervuld door:
-
• een Nederlandse onderneming, of
-
• een onderneming met een statutaire zetel in het buitenland en een vestiging of vaste
inrichting in Nederland, of
-
• een Nederlandse maatschappelijke organisatie.
De penvoerder heeft over de afgelopen 2 jaar een minimale omzet per jaar behaald van
€ 0,5 miljoen (voor ondernemingen) of had de afgelopen 2 jaar een jaarbegroting (voor
maatschappelijke organisaties) van € 0,5 miljoen en kan dit aantonen aan de hand van
een jaarverslag.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie moet de penvoerder aantonen dat
hij en zijn partners een integriteitsbeleid hebben vastgesteld en dat hij en zijn
partners procedures hebben ingevoerd om aan dat beleid toepassing te kunnen geven.
Dit integriteitsbeleid en deze procedures zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend
gedrag, daaronder begrepen seksuele misdragingen, jegens medewerkers en derden bij
de uitvoering van de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft, door de penvoerder,
zijn partners en de door hen ingeschakelde partijen, zo veel mogelijk te voorkomen,
in voorkomend geval te onderzoeken, met passende maatregelen zo spoedig mogelijk te
doen beëindigen en de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures zijn zodanig ingericht
dat een tijdige melding van incidenten aan de minister is gewaarborgd.
II.1.4. Oriëntatiefase
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
Voorafgaand aan het indienen van een aanvraag voor subsidie kan er altijd een vrijblijvend
gesprek tussen RVO en een potentiële subsidieaanvrager plaatsvinden. In een vertrouwelijke
omgeving kan informatie worden uitgewisseld, ook over de risico’s in de keten.
Als een penvoerder over wil gaan tot concrete planvorming en overweegt namens een
samenwerkingsverband een aanvraag voor subsidie in te gaan dienen, dan zal er een
verplicht adviestraject plaatsvinden aan de hand van een daartoe ingediende ‘quick
scan’. Er wordt door RVO een beoordeling uitgevoerd van risico’s in de commerciële
waardeketen en in de eigen organisatie van de ondernemingen die partner (zullen) zijn
bij het samenwerkingsverband.
Het adviestraject eindigt met een advies van een RVO-adviseur aan de potentiële aanvrager.
De uitkomst van het adviestraject is niet bindend. Het is aan de potentiële aanvrager
te besluiten om wel of niet een subsidieaanvraag in te dienen.
Aangezien met de verwerking van een verzoek om een ‘quick scan’ minimaal een tweetal
weken is gemoeid, kan RVO niet tijdig reageren op verzoeken die twee weken of korter
voor de sluiting van een aanvraagtermijn worden gedaan.
II.1.5. Subsidiabele activiteiten
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van de eerste pijler
moeten de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd gericht zijn op verduurzaming
van de waardeketen(s) in één of meer productielanden. De verduurzaming richt zich op één of meer thema’s van de OESO-richtlijnen. Indien
in een convenant het thema dierenwelzijn is opgenomen, dan kan dat thema ook onderdeel
uitmaken van het project onder de eerste pijler. Tevens dienen zij gericht te zijn
op of verbonden te zijn met de activiteiten van de in het samenwerkingsverband participerende
ondernemingen.
De activiteiten moeten een positieve impact hebben op lokale of regionale productieomstandigheden
in productielanden. In de aanvraag wordt aangegeven hoe één of meer lokale onderneming(en)
betrokken zal/zullen worden bij het project (bijvoorbeeld door deelname aan het samenwerkingsverband).
Als de aard van de activiteiten het betrekken van lokale ondernemingen bij het project
niet toelaat, dan moet aannemelijk worden gemaakt hoe de doelen van het fonds bereikt
kunnen worden zonder dat een lokale onderneming betrokken wordt.
Niet-subsidiabel zijn:
-
• activiteiten die uitsluitend gericht zijn op één onderneming en zijn lokale toeleverancier(s).
-
• activiteiten van een organisatie waaraan reeds een instellingssubsidie is verleend
door het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor een looptijd die het tijdvak van de
gevraagde subsidie (deels) beslaat.
-
• activiteiten waarvoor reeds een subsidie of een bijdrage is verstrekt door het Ministerie
van Buitenlandse Zaken.
Er kan subsidie worden aangevraagd voor de combinatie van een project A en B of alleen
voor een project B. Hieronder wordt verstaan:
Project A: lokaal of regionaal impactonderzoek. Dit betreft een verdiepend onderzoek op locatie
en in de onderneming(en) als logisch vervolg van de reeds door hen uitgevoerde risicoanalyse.
Het onderzoek is gender-specifiek. Het onderzoek is inclusief stakeholderanalyse,
en analyse van de grondoorzaken van IMVO-risico’s.
Een project A wordt afgesloten met een plan van aanpak voor een project B inclusief
een monitoring- en effectmetingplan in lijn met de verandertheorie (‘theory of change’)
van FVO. Mocht de aanvraag voor een project A en project B worden gehonoreerd, dan
geldt dat pas als RVO het plan van aanpak voor Project B goedkeurt, de begrote kosten
voor de activiteiten voor project B subsidiabel worden.
Project B: activiteiten binnen de waardeketen die samenhangen met ‘due diligence’ risico’s
die vanuit de eigen onderneming(en) zijn geïdentificeerd, moeten leiden tot structurele
inbedding van de aanpak tegen misstanden in de internationale waardeketen(s) lokaal
of regionaal en van due diligence in de onderneming(en).
Wanneer een aanvraag alleen voor een project B wordt gedaan, moet uit de aanvraag
de uitkomsten van een risicoanalyse, een lokaal of regionaal impactonderzoek en de
voorgestelde aanpak binnen de eigen onderneming(en) blijken. Ook hoort bij de aanvraag
dan een monitoring- en effectmetingplan in lijn met de ‘theory of change’ van FVO.
Aan het einde van een project B dient er een beschrijving te zijn waaruit blijkt hoe
de onderneming(en) de verduurzaming van hun waardeketen(s) structureel hebben ingebed
in hun bedrijfsvoering en hoe de aanpak wordt geborgd. Hierbij wordt eveneens beschreven:
het vervolg na afloop van de projectperiode voor wat betreft de financiering, betrokkenheid
stakeholders, te mitigeren risico’s en aanpak van ‘grondoorzaken’. Dit geldt overigens
uiteraard ook voor gevallen waarin een project A met een project B wordt gecombineerd.
II.1.6. Duur activiteiten
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
De activiteiten in het kader van de eerste pijler moeten in maximaal 4 jaar worden
uitgevoerd, waarbij geldt dat de uitvoering uiterlijk 12 maanden na indiening van
de aanvraag van start moet gaan (maar niet voordat de aanvraag wordt ingediend).
II.1.7. Omvang van de subsidie
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
De subsidie bedraagt per aanvraag maximaal 70% van de subsidiabele kosten en ten hoogste
€ 475.000. De eigen bijdrage aan het project van de partners van het samenwerkingsverband
bedraagt ten minste 30% van de subsidiabele kosten en wordt gefinancierd met middelen
die niet verkregen zijn door middel van een directe of indirecte subsidie of bijdrage
ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de begroting
voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
II.3. Aanvraag
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
II.3.1. Vereisten
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
Voordat een penvoerder een aanvraag voor subsidie in het kader van de eerste pijler
doet, dient hij een advies van RVO te hebben verkregen zoals beschreven in paragraaf
II.1.4 (advies naar aanleiding van ‘quick scan’).
De aanvraag wordt ingediend door de penvoerder met gebruikmaking van een daartoe op
www.rvo.nl/fvo beschikbaar gesteld middel en voorzien van de daarin genoemde bijlagen
waarvoor modellen beschikbaar worden gesteld door RVO.
De aanvraag bevat in ieder geval:
-
– Referentienummer van het ontvangen RVO-advies;
-
– Partnerformulieren;
-
– Projectplan:
-
– Beschrijving uitkomsten risicoanalyse;
-
– Begroting waarbij ook de financiering van de eigen bijdrage (per partner) inzichtelijk
wordt gemaakt;
-
– Jaarverslagen van de afgelopen twee jaar van de penvoerder;
-
– Een formeel vastgelegd IMVO-beleid van de Nederlandse onderneming(en);
-
– Ondertekende samenwerkingsovereenkomst die de medewerking van de partners aan de uitvoering
van de activiteiten en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt, evenals de
naleving van de aan een subsidieverlening te verbinden verplichtingen;
-
– Een monitoring- en effectmetingplan in lijn met de verandertheorie (‘theory of change’)
van FVO indien de aanvraag alleen een project B betreft.
Tevens moeten de penvoerder en de partners verklaren dat zij op de hoogte zijn en
zullen handelen naar de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en dat
de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd niet op de FMO Uitsluitingslijst,
onderdelen 02 tot en met 08 (www.fmo.nl/exclusion-list) voorkomen.
II.3.2. Herstelperiode
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de minister (met gebruikmaking
van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht) vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens
gelden de datum en tijd waarop de aanvulling is ontvangen. Daarnaast geldt in het
algemeen dat het niet volledig indienen van aanvragen of onvoldoende onderbouwen van
(onderdelen van) de aanvraag mogelijk leidt tot afwijzing van een subsidieaanvraag
op basis van het niet of niet in voldoende mate voldoen aan de aan aanvragen gestelde
vereisten en criteria.
Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen
is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat
daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten
niet worden ingevuld, loopt de penvoerder het risico op afwijzing van de aanvraag.
II.4. Beoordeling en verdeling beschikbare middelen
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
II.4.1. Beoordeling
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke
subsidieverstrekking in het kader van de eerste pijler. De aanvragen worden beoordeeld
met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in het subsidieprogramma
met betrekking tot de eerste pijler zijn neergelegd.
Vanaf het moment dat aannemelijk is dat de middelen op basis van de beoordeling van
eerder binnengekomen aanvragen zullen worden uitgeput, wordt de behandeling van later
binnengekomen aanvragen aangehouden. Indien blijkt dat eerdere aanvragen worden afgewezen,
zullen de latere aanvragen in behandeling worden genomen, op volgorde van binnenkomst.
Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan de
hiervoor, in het bijzonder in paragraaf II.1 tot en met II.3, opgenomen vereisten.
Slechts de aanvragen die daaraan voldoen worden inhoudelijk beoordeeld op kwaliteit
aan de hand van de hierna volgende criteria, waaraan eveneens (in voldoende mate)
moet worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. Bij de beoordeling
van aanvragen op grond van de criteria wordt gewerkt met een systeem van puntentoekenning.
De volgende criteria zijn van toepassing:
Voor project combinatie A en B en project B:
-
a. De doelstelling is verduurzaming van de internationale waardeketen(s).
-
b. Het projectbudget staat in redelijke verhouding tot de beschreven aard, omvang en
resultaten.
-
c. Er bestaat een voor het project logische verhouding tussen de omvang van de eigen
bijdrage aan het project per partner en de verdeling van het gevraagde subsidiebedrag
over de partners.
-
d. De projectresultaten worden zo breed mogelijk gedeeld (disseminatie) en dragen daarmee
bij aan het oplossen van IMVO-risico’s of daadwerkelijke misstanden in de internationale
waardeketen(s) op locatie, in de sector en in het algemeen.
Voor project A in bijzonder:
Voor project B in het bijzonder:
-
g. De relevantie van het plan van aanpak om de relevante IMVO-risico’s en daadwerkelijke
misstanden aan te pakken.
-
h. De relevantie van het plan om effectieve maatregelen in de onderneming in te voeren
en weerstanden te overwinnen.
-
i. Er wordt rekening gehouden met de contextfactoren zoals die naar voren komen uit de
risicoanalyse en het lokale of regionale impactonderzoek. Dat laatste is al dan niet
uitgevoerd in het kader van project A.
-
j. Er wordt rekening gehouden met genderverschillen.
-
k. De gehanteerde monitoring en effectmeting systematiek is toereikend voor het bewaken
van de voortgang en de bijsturing t.a.v. middelen, activiteiten, ‘outputs’, ‘outcomes’
en onderliggende assumpties.
-
l. Er is in het project voldoende aandacht voor risico’s op het gebied van IMVO en er
is sprake van adequate mitigerende maatregelen die deze risico’s moeten ondervangen.
-
m. De activiteiten gericht op het voortzetten van de bestrijding van de IMVO-risico’s
en daadwerkelijke misstanden lokaal/regionaal en binnen de onderneming (‘due diligence’)
na de projectperiode zijn adequaat beschreven.
-
n. De beschrijving van het vervolg na afloop van de projectperiode, voor wat betreft
de financiering, betrokkenheid stakeholders, te mitigeren risico’s, aanpak ‘grondoorzaken’,
is aannemelijk.
-
o. De activiteiten moeten een positieve impact hebben op lokale of regionale productieomstandigheden
in productielanden
RVO kan bij de beoordeling extern advies inwinnen.
II.4.2. Verdeling beschikbare middelen
[Regeling vervallen per 01-01-2023]
Voor de eerste pijler is maximaal € 4,87 miljoen beschikbaar voor aanvragen in de
tweede openstelling. De middelen worden verdeeld door behandeling van de aanvragen
in volgorde van binnenkomst. Indien het plafond dreigt te worden overschreden door
gelijktijdig ontvangen aanvragen, wordt de volgorde van behandeling bepaald door loting.