De wet kent naast de vrijstelling voor het verzorgen en het verplegen van in een inrichting
opgenomen personen (artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van de wet) ook een vrijstelling voor de nauw met die prestatie samenhangende handelingen. Van
nauw samenhangende prestaties is in elk geval geen sprake als het handelingen betreft
die:
-
a. niet onontbeerlijk zijn voor het verrichten van de vrijgestelde handelingen; en
-
b. in hoofdzaak ertoe strekken aan de instelling extra opbrengsten te verschaffen door
de uitvoering van handelingen welke worden verricht in rechtstreekse mededinging met
aan de heffing van btw onderworpen handelingen van commerciële ondernemingen.
Het ter beschikking stellen van personeel door een ondernemer kan onder omstandigheden
worden aangemerkt als een nauw met de hoofdprestatie van die ondernemer samenhangende
dienst. Dat is het geval als:
-
– de uitlener voor zijn hoofdprestatie de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van de wet toepast;
-
– de inlener voor zijn soortgelijke hoofdprestatie als die de uitlener verricht, ook
artikel 11, eerste lid, onderdeel c van de wet toepast;
-
– het ter beschikking stellen van personeel onontbeerlijk is voor het verrichten van
de vrijgestelde handelingen van de inlener; en
-
– het ter beschikking stellen van personeel er niet in hoofdzaak toe strekt dat de uitlenende
partij zich daarmee extra opbrengsten verschaft door de uitvoering van handelingen
die worden verricht in rechtstreekse mededinging met die van commerciële ondernemingen
die aan de btw zijn onderworpen. Hiervan is in ieder geval geen sprake als de vergoeding
voor het ter beschikking stellen van het personeel beperkt blijft tot de brutoloonkosten
van de betrokken werknemer(s). Het berekenen van een redelijke vergoeding voor de
werkzaamheden die zijn verbonden aan het optreden als formeel werkgever vormt geen
belemmering om btw-heffing achterwege te laten.
Ook het beheer van zogenoemde bewonersgelden kan onder omstandigheden onder begrip
nauw samenhangende handelingen vallen. Hierbij gaat het om het door de inrichting
tegen vergoeding verrichten van gebruikelijke werkzaamheden van het financiële beheer
van gelden van in die (zorg)inrichting verblijvende personen die zelf niet in staat
zijn hun vermogensrechtelijke belangen te behartigen. De hiervoor bedoelde werkzaamheden
bestaan onder meer uit het aanvragen en innen van uitkeringen, het betalen van kosten
(zoals verzekeringen) en het uitbetalen van kleed- en zakgeld. Het beheren vereist
de goedkeuring van de voor de bewoner benoemde curator of bewindvoerder. Het beheren
van bewonersgelden ligt in het verlengde van de reguliere verpleging en verzorging
van de in de inrichting verblijvende personen door de (zorg)inrichting.
Het komt voor dat het beheer van bewonersgelden formeel is ondergebracht bij een afzonderlijke
stichting maar dat de zorginrichting de feitelijke beheerswerkzaamheden verricht.
Uit praktische overwegingen keur ik op grond van artikel 63 AWR het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat de vrijstelling van toepassing is op het beheer van de bewonersgelden
als dit beheer formeel is ondergebracht bij een afzonderlijke stichting.
Voorwaarde
Aan deze goedkeuring verbind ik de voorwaarde dat de feitelijke beheerswerkzaamheden
door de (zorg)inrichting worden verricht.
Voorbeelden van prestaties die niet nauw samenhangen met het verzorgen en verplegen
van in een inrichting opgenomen personen zijn:
-
– Het tegen vergoeding beleggen van het vermogen van in een inrichting opgenomen personen.
-
– De levering van medicijnen door een (zorg)inrichting aan patiënten die niet in de
inrichting zijn opgenomen.