Bijlage
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
Hoofdstuk 2. Doelstelling, landen, doelgroep, juridische verankering en staatssteunkader
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
2.1. Doelstelling DTIF, landen
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
Het DTIF beoogt de optimalisering van het publieke financieringsinstrumentarium, ofwel,
het faciliteren van toegang tot financiering voor Ondernemingen ten behoeve van directe
buitenlandse investeringen en/of exporteren, met als uitgangspunt het leveren van
een bijdrage aan werkgelegenheid en duurzame economische groei in Nederland.
Economische groei en werkgelegenheid zijn onlosmakelijk verbonden met handhaving van
de Nederlandse positie in de internationale handels- en investeringsstromen. Ruim
30% van ons inkomen wordt in het buitenland verdiend, handel bedraagt 72% van het
BNP en levert 2,2 miljoen voltijdbanen op. De ambitie van overheid en bedrijfsleven
is handhaving van de positie op ‘traditionele’ markten en versterking van de positie
op ‘nieuwe’ markten. Een noodzakelijke, en in belang toenemende, factor bij deze ambitie
is toegang tot financiering voor export- en investeringen. Dit is bovenal, maar niet
uitsluitend, een uitdaging voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) en speelt in versterkte
mate op ‘minder traditionele’ markten: financiers kunnen of willen niet altijd de
noodzakelijke (volledige) financiering verstrekken. Uit onderzoek blijkt bovendien
dat het percentage afgewezen aanvragen van MKB-(handels)kredieten in Nederland tot
de hoogste in Europa behoort.
De Nederlandse overheid heeft, op voorwaarde van additionaliteit (er is sprake van
marktfalen) een rol om financiering voor internationaal ondernemen te faciliteren
en private financiering te katalyseren. Van marktfalen wordt geacht sprake te zijn
indien aangetoond wordt dat geen (volledige) financiering via de markt verkregen kan
worden, terwijl er sprake is van een solide business plan. In deze gevallen kan mogelijk
aanspraak worden gemaakt door Ondernemingen en Investeringsfondsen op financiering
van de Minister in het kader van het DTIF.
Het DTIF integreert bestaande faciliteiten van het non-ODA financieringsinstrumentarium,
te weten de Faciliteit Opkomende Markten (FOM) en Finance for International Business
(FIB), en introduceert directe exportfinanciering voor kleine transacties op de DTIF-landen
(tot euro 5 miljoen). Ten opzichte van de voorlopers worden de criteria verruimd:
zowel kleine als grotere transacties (maximale financiering tot euro 15 miljoen) zijn
mogelijk en zowel het MKB als grotere bedrijven verkijgen toegang. Inmiddels worden
er geen nieuwe FOM en FIB aanvragen meer in behandeling genomen.
Aldus biedt het DTIF ruimere mogelijkheden op een grotere groep landen en combineert
dit met helderheid, flexibiliteit en maatwerk. Doel is om – in combinatie met het
Dutch Good Growth Fund (DGGF), dat vergelijkbare financieringsvormen biedt als het
DTIF – een zo breed mogelijk landenbereik te realiseren, in al deze landen soortgelijke
faciliteiten te bieden, en daarmee te stimuleren dat het Nederlandse bedrijfsleven
internationaal over vrijwel de hele wereld kan ondernemen. Waardoor effectiever en
efficiënter ingespeeld wordt op de behoeftes van de bedrijven en potentiële private
financiers.
Het DTIF zal via twee onderdelen tot uitvoering worden gebracht, te weten via:
-
1. Financiering van activiteiten van Ondernemingen/Investeringsfondsen die investeringen
willen doen in DTIF-landen;
-
2. Financiering van Ondernemingen/Investeringsfondsen die willen exporteren naar DTIF-landen.
Het DTIF gaat open op alle landen, afgezien van de DGGF landen en Nederland. Aangezien
in regelgeving ‘Nederland’ Europees Nederland betekent, gelden de Caribische landen
van het Koninkrijk evenals Bonaire, Sint Eustatius en Saba als DTIF land. Bij een
concrete aanvraag voor het DTIF bepaalt de RVO, in samenspraak met BZ, of de aanvraag
al dan niet voor honorering in aanmerking komt. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:
-
• Aanvragen ten behoeve van transacties in een land waarop een sanctieregime van de
Veiligheidsraad en/of van de EU van toepassing is, zullen met extra zorg beoordeeld
worden. In geen geval mag de beoogde transactie leiden tot overtreding of ontduiking
van de sancties of tot ondergraving van het Nederlandse beleid t.a.v. het onder sancties
vallende land. Het VR- en EU-sanctiebeleid wordt – uiteraard – in alle gevallen gehandhaafd.
-
• Vigerend exportbeleid en restricties die hieruit voortvloeien, zoals betreffende export
van strategische en ‘dual use’ goederen, worden in alle gevallen gehandhaafd.
-
• Voorts kan de verlangde financiering worden geweigerd indien verstrekking niet verenigbaar
is met het beleid ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen, de buitenlandse handel
en de ontwikkelingssamenwerking, zoals onder andere kenbaar uit de memories van toelichting
bij de begrotingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, uit het verkeer met
de Staten-Generaal, uit de bekendmaking van beleidsregels of uit andere geschikte
vormen van bekendmaking of mededeling.
Deze beleidsregels hebben uitsluitend betrekking op bovengenoemd onderdeel 1.
2.1.1. DTIF onderdeel 1
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
DTIF onderdeel 1 biedt (deels via Investeringsfondsen) financieringsmogelijkheden
aan Ondernemingen met een goed investeringsplan waarbij niet alleen gekeken wordt
naar de financiële prestaties, maar ook wordt getoetst of het bedrijf en de investering
voldoen aan de eisen van (Internationaal) maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO).
Uitgangspunt is dat uitsluitend activiteiten gefinancierd worden waar een goede business
case aan ten grondslag ligt en die rendabel zijn.
Daarnaast geldt dat (in ieder geval) geen financiering kan worden aangevraagd voor
investeringen in vastgoed. Op www.rvo.nl/dtif staat een nadere toelichting hierbij.
2.2. Doelgroep
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
DTIF richt zich op alle Ondernemingen met een in Nederland gevestigde entiteit die,
ongeacht de rechtsvorm, een economische activiteit uitoefenen die ten goede komt aan
de Nederlandse economie en die staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer
van Koophandel. Onder het uitoefenen van een economische activiteit wordt in dit verband
verstaan: het aanbieden van goederen of diensten op een markt. In het kader van DTIF
kan ook via een Investeringsfonds financiering worden verkregen voor het doen van
investeringen in DTIF-landen. In dat geval wordt de financiering verstrekt aan het
Investeringsfonds dat vervolgens participeert in Ondernemingen die deze investeringen
willen doen.
2.3. Juridische verankering
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
Financiering in het kader van DTIF onderdeel 1 wordt verstrekt als subsidie in de
vorm van een lening of een garantstelling. Een lening kan worden verstrekt aan een
Onderneming of Investeringsfonds. Een lening aan een Investeringsfonds is bedoeld
voor het verkrijgen van participaties in Ondernemingen voor het doen van investeringen
in een DTIF-land. Deze financieringsvorm wordt ook wel ‘indirecte participatie’ of
‘fund-in-fund financiering’ genoemd.
Financiering in de vorm van leningen wordt verankerd in een financieringsovereenkomst
die als uitvoeringsovereenkomst bij de subsidiebeschikking hoort. Voor deze vormgeving
is gekozen omdat verstrekking van de financiering – ondanks het bestaan van een terugbetalingsplicht
– moet worden aangemerkt als een ‘aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan
verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling
voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten’ en daardoor dus op grond
van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden aangemerkt als ‘subsidie’. De totstandkoming van de subsidiebeschikking
wordt beheerst door het publiekrecht, de inhoud van de financieringsovereenkomst door
het privaatrecht. Dit betekent dat de subsidiebeschikking niet de details van de financieringsovereenkomst
omvat. Wel is er een directe link tussen de subsidiebeschikking en financieringsovereenkomst,
in die zin dat met het beeindigen of vervallen van de een, het lot van de ander bezegeld
is. In zoverre hangt de naleving van de in de overeenkomst opgenomen verplichtingen
samen met de subsidiebeschikking en andersom. Voor elke financieringsmogelijkheid
is er een model financieringsovereenkomst.
Het verlenen van een aanspraak op garantstelling wordt verankerd in een garantstellingsovereenkomst
die als uitvoeringsovereenkomst bij de subsidiebeschikking hoort. De totstandkoming
van de subsidiebeschikking wordt beheerst door het publiekrecht, de inhoud van de
garantstellingsovereenkomst en de daaruit voorvloeiende individuele garantieverleningen
door het privaatrecht. Dit betekent dat de subsidiebeschikking niet de details van
de garantstellingsovereenkomst omvat. Wederom geldt dat er een directe link tussen
de subsidiebeschikking en garantstellingsovereenkomst is, in die zin dat met het beeindigen
of vervallen van de een, het lot van de ander bezegeld is. In zoverre hangt de naleving
van de in de overeenkomst opgenomen verplichtingen samen met de subsidiebeschikking
en andersom. Voor elke garantiemogelijkheid is er een model garantstellingsovereenkomst.
De subsidie in de vorm van een lening wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde
dat binnen een in de beschikking bepaalde termijn de beoogde financieringsovereenkomst
tot stand komt. Een positieve beschikking biedt de aanvrager daarom nog niet de zekerheid
dat de beoogde transactie doorgang zal vinden: die zekerheid bestaat pas als de overeenkomst
tot stand is gekomen. Wel biedt de beschikking grond voor het vertrouwen dat de intentie
van de Minister gericht is op het bereiken van overeenstemming. In geval van garantieverstrekking
zal de daadwerkelijke verstrekking van de garantie plaats vinden onder de opschortende
voorwaarde dat er een garantstellingsovereenkomst tot stand komt en de Financier daadwerkelijk
tot verstrekking van de financiering waarvoor de aanspraak op garantstelling is aangevraagd
is overgegaan.
2.4. Staatssteunkader
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
Randvoorwaarde is dat de financiering binnen de bedding van de Europese staatssteunregels
blijft.
Er is geen sprake van staatssteun als de minister bij de toekenning van financieringen
handelt op voorwaarden die een vergelijkbare private investeerder in soortgelijke
omstandigheden ook zou aanvaarden (het zgn. ‘Beginsel van de private investeerder’).
Voor het verstrekken van leningen geldt dat daarmee geen steun wordt verleend, indien
de Minister deze tegen vergelijkbare voorwaarden verstrekt als die de leningnemer
op de particuliere kapitaalmarkten had kunnen verkrijgen. De marktconformiteit wordt
bepaald aan de hand van een gelijksoortige markttransactie (een benchmark); bijvoorbeeld
via recente leningen met de onderneming in kwestie of door de lening te vergelijken
met leningen met andere vergelijkbare ondernemingen. Als dat niet mogelijk is, geldt
als alternatief dat de marktconformiteit kan worden bepaald aan de hand van de Mededeling
van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en verdisconteringspercentages
worden vastgesteld (PB C 14 van 19 januari 2008, p. 6). Dat de te verstrekken financieringen
additioneel zijn aan de markt en niet concurreren met bestaande financiers betekent
voor de goede orde niet dat de financiering niet marktconform kan zijn.
Voor garanties geldt dat om staatssteun te voorkomen een garantiepremie wordt betaald
die in de markt gebruikelijk is voor soortgelijke garanties. De hoogte daarvan kan
worden bepaald aan de hand van specifieke marktinformatie over de transactie, gebaseerd
op het risicoprofiel van de onderneming. Bij gebrek daaraan kan een benchmark worden
uitgevoerd met een gelijksoortige transactie voor een gelijksoortige onderneming of
door de financiële kostprijs van de gegarandeerde lening te vergelijken met de marktprijs
van een vergelijkbare niet-gegarandeerde lening. Als het op basis van één van deze
methodes niet mogelijk is om de garantiepremie te berekenen, dan zal de premie worden
berekend in overeenstemming met de Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing
van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties
(PB C 155 van 20 juni 2008, p. 10)
Indien een financiering niet op marktconforme voorwaarden wordt verstrekt, en er dus
sprake is van een steunmaatregel in de zin van artikel 107 EU-werkingsverdrag, moet
de financiering in beginsel vooraf ter goedkeuring worden aangemeld bij de Europese
Commissie. Op deze aanmeldingsverplichting bestaat een uitzondering, o.a. indien de
financiering binnen de grenzen van de de-minimisverordening blijft of indien de financiering
in overeenstemming kan worden gebracht met de Algemene groepsvrijstellingsverordening
(AGVV). In dat geval is er sprake van staatssteun die is geoorloofd.
Voor een beroep op de de-minimisverordening of de AGVV geldt een aantal formele vereisten.
Zo sluit zowel de de-minimisverordening als de AGVV, die met name ziet op het MKB,
steun voor met de uitvoer verband houdende activiteiten (‘exportsteun’) of die afhangt
van het gebruik van binnenlandse goederen uit. Verder is een beroep op de AGVV enkel
mogelijk indien de betreffende onderneming niet in financiële moeilijkheden verkeert
en jegens haar geen bevel tot terugvordering uit staat.
Als een financiering niet op marktconforme voorwaarden kan worden verstrekt, en een
beroep op de AGVV evenmin open staat, kan een lening of garantie enkel worden verstrekt
als is voldaan aan de de-minimisverordening. Deze vrijstelling staat tot staatssteun
tot € 200.000,– over drie belastingjaren toe. Voor leningen en garanties bevat de
de-minimisverordening specifieke bepalingen.
Hoofdstuk 3. Financieringsmogelijkheden
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
3.1. Algemeen
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
De uitvoerder namens de Minister, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO),
zal beoordelen of de investering gezond is en of zij deze op verantwoorde wijze kan
steunen. Afhankelijk van het risicoprofiel van de investering (op basis van het risico
van de Onderneming, het land en de activiteiten) en afhankelijk van de bereidheid
van andere financiers om (gedeeltelijk) mee te investeren wordt een lening, garantie
of een combinatie van leningen en/of garanties verstrekt. Per instrument zal uiteindelijk
een zelfstandige risicoafweging plaatsvinden, waarbij indien mogelijk RVO een coördinerende
rol zal spelen met betrekking tot de benodigde informatievoorziening.
Financiering in het kader van DTIF onderdeel 1 kan – zoals gezegd – in verschillende
vormen worden verstrekt. Het kan daarbij gaan om leningen en garanties, zowel afzonderlijk
als in combinatie. De beleidsregels bieden ten behoeve van Ondernemingen de volgende
mogelijkheden om financiering beter toegankelijk te maken:
-
1. Lening aan een Onderneming;
-
2. Lening aan een Investeringsfonds met het oog op het verwerven van participaties door
dit Investeringsfonds in een Onderneming (Fund in Fund financiering);
-
3. Aanspraak op garantstelling.
Financiering op grond van deze beleidsregels bedraagt niet meer dan € 15 miljoen.
3.2. Leningen aan een Onderneming
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
De Minister kan op aanvraag van een Onderneming een subsidie in de vorm van een lening
verstrekken ten behoeve van de financiering van investeringen in een DTIF-land.
Het uitgangspunt is dat de beoogde transactie voor ten minste 51% van de financieringsbehoefte
mede wordt gefinancierd door een of meer private co-financiers. Als er geen private
co-financiers zijn die willen voorzien in (gedeeltelijke) financiering kan de Minister
ook een lening voor maximaal 100% van de financieringsbehoefte verstrekken, mits dit
binnen onderstaande uitgangspunten past en uit een door RVO uit te voeren risicocheck
blijkt dat de lening wordt aangevraagd voor een gezonde en verantwoorde investering.
De leningen worden enkel verstrekt indien deze in overeenstemming zijn met het ‘principe
van de investeerder in een markteconomie’, zoals hiervoor onder 2.4 toegelicht. De
leningnemer zal voor de lening een marktconforme rente verschuldigd zijn en ten minste
bevredigende zekerheden moeten bieden. De Minister dient de lening te verstrekken
op voet van gelijkheid met andere crediteuren, met dien verstande dat de lening niet
zal zijn achtergesteld op vorderingen van andere crediteuren. De voor de leningen
te betalen rente zal in uitgangspunt worden vastgesteld aan de hand van een benchmark
met een door private co-financier verstrekte lening aan de onderneming of met een
vergelijkbare markttransactie. Indien dat niet mogelijk blijkt te zijn, zal de rente
worden vastgesteld conform de Mededeling van de Commissie over de herziening van de
methode waarmee de referentie- en verdisconteringspercentages worden vastgesteld.
In geval de lening niet in overeenstemming met het ‘principe van de investeerder in
een markteconomie’ wordt verstrekt, dan kan een lening enkel worden verstrekt onder
de vrijstellingsvoorwaarden van artikel 21/22 AGVV of met toepassing van de de-minimisvoorwaarden.
De uitvoerder zal bij de aanvraag toetsen of aan deze voorwaarden wordt voldaan.
3.3. Leningen aan een Investeringsfonds met het oog op participaties door dit Investeringsfonds
in een Onderneming (Fund in Fund financiering)
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
De Minister kan op aanvraag van een Investeringsfonds een lening verstrekken voor
het verkrijgen van participaties in MKB Ondernemingen voor het doen van investeringen
in een DTIF-land.
Terugbetaling vindt plaats voor zover de participaties inkomsten opleveren, waarbij
geldt dat 20% van de inkomsten moet worden afbetaald. Dit met dien verstande dat het
eerste voor rekening van de Minister komende verlies wordt gemaximeerd op 25% van
de totale door de Minister verstrekte lening. Dit levert een hefboomwerking op voor
het rendement van de private (van de MKB Onderneming onafhankelijke) kapitaalverschaffers
van het investeringsfonds en stimuleert private kapitaalverschaffers (meer) te gaan
investeren in expansie van Ondernemingen in DTIF-landen. Als het Investeringsfonds
de investering heeft terugverdiend, moet 50% van de inkomsten worden afgedragen totdat
de verstrekte financiering is afbetaald. Als vervolgens additionele inkomsten worden
gegenereerd, worden deze 80% – 20% verdeeld tussen het Investeringsfonds en de Minister.
De aan het Investeringsfonds te verstrekken lening moet voldoen aan de criteria van
artikel 21 van de AGVV, die voorziet in een vrijstelling voor risicofinanciering ten
behoeve van MKB-ondernemingen. De uitvoerder zal bij de aanvraag toetsen of aan de
vrijstellingsvoorwaarden van deze bepaling wordt voldaan en neemt daarbij onder andere
de volgende aspecten in zijn beoordeling mee.
Het Investeringsfonds moet in ieder geval voldoen aan de eisen die onder 4.1.2 zijn
vermeld en die mede zijn gebaseerd op de eisen van artikel 21 AGVV.
De betreffende Onderneming waarin het Investeringsfonds participeert, moet een MKB
onderneming zijn die voldoet aan de voorwaarden voor de toepassing van de AGVV. Om
voor een lening in aanmerking te komen, mag de MKB Onderneming nog niet op een markt
actief zijn geweest of minder dan zeven jaar (gerekend vanaf de eerste commerciële
verkoop) actief zijn op een markt. Ten behoeve van MKB Ondernemingen die langer dan
zeven jaar op een markt actief zijn, kan enkel een lening worden verstrekt indien
deze ondernemingen een initiële risicofinancieringsinvestering nodig hebben die, op
basis van een ondernemingsplan dat is opgesteld met het oog op het betreden van een
nieuwe productmarkt of geografische markt, meer bedraagt dan 50% van de gemiddelde
jaaromzet in de voorafgaande vijf jaar. Daarnaast geldt dat de MKB Onderneming niet
in financiële moeilijkheden mag verkeren en jegens haar geen bevel tot terugvordering
mag uitstaan. De aanvraag en het business plan van de MKB Onderneming dienen te voldoen
aan de in hoofdstuk 4 opgesomde (relevante) voorwaarden, die mede zijn gebaseerd op
de eisen van artikel 21 AGVV.
In geval de lening aan het Investeringsfonds niet kan worden geschaard onder de vrijstellingsvoorwaarden
van artikel 21 AGVV, bijvoorbeeld omdat de lening is gericht op een participatie in
een grote onderneming, dan kan een lening enkel worden verstrekt op marktconforme
voorwaarden of met toepassing van de de-minimisvoorwaarden. Een Investeringsfonds
kan dan maximaal 40% van de investering financieren met de lening. De leningverstrekking
zal in overeenstemming moeten zijn met hetgeen hiervóór onder 3.2 staat opgenomen.
3.4. Aanspraak op garantstelling
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
De Minister kan uitsluitend op aanvraag van een Onderneming subsidie verstrekken in
de vorm van een garantie ter dekking van eventuele verliezen op een verstrekte financiering
(leningen en/of aandelenkapitaal) op grond van een tussen de Onderneming en Financier
gesloten of te sluiten financieringsovereenkomst, welke overeenkomst is aangegaan
met het doel van investeringen in een DTIF-land.
Door middel van deze mogelijkheid kan er vanuit DTIF borg gestaan worden voor een
percentage van maximaal 60% voor de financiering die een Financier verstrekt. De Minister
neemt een deel van de risico’s over waardoor de Financier eerder geneigd zal zijn
financiering te verschaffen.
De Minister zal de garantie enkel op marktconforme voorwaarden verstrekken. De verschuldigde
premie voor de garantie zal worden bepaald aan de hand van specifieke marktinformatie
over de transactie, gebaseerd op het risicoprofiel van de onderneming of, bij gebreke
daaraan, op basis van een benchmark met een gelijksoortige transactie voor een gelijksoortige
onderneming. Als dat niet mogelijk is zal de premie worden gebaseerd op een vergelijking
van de financiële kostprijs van de gegarandeerde lening met de marktprijs van een
vergelijkbare niet-gegarandeerde lening. Als het op basis van één van deze methodes
niet mogelijk is om de garantiepremie te berekenen, dan zal de premie worden berekend
in overeenstemming met de Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van
de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (PB
C 155 van 20 juni 2008, p. 10).
Als de garantie niet onder marktconforme voorwaarden kan worden verstrekt, dan kan
enkel een garantie worden verstrekt, indien deze valt onder de De-minimis-verordening
of artikel 21/22 van de AGVV. De uitvoerder zal bij de aanvraag toetsen of aan deze
voorwaarden wordt voldaan. Voorwaarde is onder meer dat tegen de onderneming op wiens
lening de garantie betrekking heeft, geen collectieve insolventieprocedure loopt en
zij niet voldoet aan de criteria om aan een collectieve insolventieprocedure te worden
onderworpen. In geval van grote ondernemingen verkeert de begunstigde in een situatie
die vergelijkbaar is met een kredietrating van ten minste B-.
Garanties kunnen van de de-minimus vrijstelling profiteren als de bruto-subsidie-equivalent
kan worden bepaald op basis van in mededelingen van de Commissie genoemde safe-harbour-premies.
Een garantie kan ook onder de vrijstelling vallen indien deze niet meer dan 80% van
de onderliggende lening bedraagt en ofwel het garantiebedrag maximaal € 1.500.000
bedraagt () en de garantie een looptijd van maximaal vijf jaar heeft, ofwel het garantiebedrag
maximaal € 750.000 bedraagt () en de garantie een looptijd van maximaal tien jaar
heeft.
Hoofdstuk 4. Criteria
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
In het kader van deze beleidsregels vindt de beoordeling van aanvragen voor financiering
en de besluitvorming over de inhoud van de daarop betrekking hebbende financieringsovereenkomst
plaats aan de hand van de in deze beleidsregels opgenomen criteria.
4.1. Commerciële haalbaarheid
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
Leningen en garantieverstrekkingen die ten laste komen van DTIF moeten commercieel
haalbaar zijn en derhalve dient sprake te zijn van een goed uitgewerkte en solide
business case. De financiering wordt verstrekt als ondernemingsfinanciering en niet
als projectfinanciering. De Onderneming of het Investeringsfonds aan wie de financiering
zal worden verstrekt, zal in ieder geval aan de volgende voorwaarden moeten voldoen
om in aanmerking te kunnen komen voor een DTIF lening en/of -garantie. De RVO zal
op basis van boekenonderzoek nagaan of aan deze voorwaarden wordt voldaan.
-
• De rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de Onderneming of het Investeringsfonds
dienen bevredigend te zijn;
-
• De rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de investering van de Onderneming
of het Investeringsfonds in het DTIF-land dienen bevredigend te zijn;
-
• De winstgevendheidsperspectieven van de Onderneming of het Investeringsfonds dienen
bevredigend te zijn;
-
• De Onderneming of het Investeringsfonds verkeert niet in financiële moeilijkheden
en tegen de Onderneming of het Investeringsfonds die financiering aanvraagt of aan
wie financiering is verstrekt waarop garantie wordt aangevraagd loopt geen collectieve
insolventieprocedure en de Onderneming of het Investeringsfonds voldoet niet aan de
criteria om aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen;
-
• Er mogen in de voorafgaande periode van twaalf maanden niet meer middelen aan de Onderneming
of het Investeringsfonds onttrokken zijn dan een redelijk te achten bedrijfsvoering
meebrengt en er zijn ook geen verplichtingen tot een zodanige onttrekking aangegaan;
-
• De investering waarop de aanvraag betrekking heeft, heeft niet in overwegende mate
betrekking op het behalen van resultaten door waardestijging van onroerend goed of
andere activa zonder dat er sprake is van significante waarde toevoeging door eigen
productieve activiteiten;
-
• De financiering of garantie heeft niet als doel de afwenteling van bestaande risico’s
op de Staat;
-
• De gevraagde financiering of de financiering waarop garantie wordt gevraagd dient
niet ter vervanging van een bestaande financiering. De gevraagde financiering moet
– met andere woorden – additioneel zijn aan de markt; voor zover een commerciele financier
gevonden kan worden, vindt geen financiering vanuit het DTIF plaats.
Naast bovenstaande algemene criteria zullen in ieder geval de volgende instrument
specifieke criteria gelden:
4.1.1. Lening aan een Onderneming
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
-
• Het dient voldoende aantoonbaar te zijn dat de deskundigheid, betrouwbaarheid, financiële
draagkracht en stabiliteit van de (co-)Financier voldoende gewaarborgd is;
-
• De Onderneming die de lening aanvraagt oefent niet een bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf
uit en heeft ook geen participatiemaatschappij;
-
• In geval van (co)-financiering, dient deze in zijn geheel in geld te worden verstrekt;
-
• In geval een volledige lening wordt aangevraagd, dient de Onderneming zelf risicodragend
te participeren in de investering.
4.1.2. Lening aan een Investeringsfonds met het oog op het verwerven van participaties
door dit Investeringsfonds in een Onderneming (Fund- in-Fund financiering)
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
-
• Voor iedere lening die de Minister aan het Investeringsfonds verstrekt, wordt voorzien
in een heldere en realistische exitstrategie;
-
• Het Investeringsfonds is verplicht om met de nodige professionele zorgvuldigheid en
te goeder trouw te handelen;
-
• Het Investeringsfonds ontvangt ofwel een prestatieafhankelijke vergoeding, ofwel draagt
een deel van de investeringsrisico’s door eigen middelen mee te investeren tegen dezelfde
risicovoorwaarden als de lening die de Minister verstrekt. De vergoeding is in alle
gevallen marktconform.
-
• Het dient voldoende aannemelijk te zijn dat het Investeringsfonds gedurende de investeringsperiode
daadwerkelijk zal beschikken over de middelen die het Investeringsfonds aan het investeringsbudget
bijdraagt;
-
• Het Investeringsfonds draagt ervoor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt
gevoerd voor het verstrekken en beheren van financieringen, waarbij rekening wordt
gehouden met het belang van de Staat als verstrekker van een lening;
-
• Er dient voldoende vertrouwen te bestaan dat de fondsmanagers de capaciteiten hebben
voor het verkrijgen van participaties en voor het beheer van het Investeringsfonds
op een wijze zoals bij participatiemaatschappijen gebruikelijk is. Daarnaast staat
het Investeringsfonds er voor in dat degenen die zijn belast met het verstrekken en
beheren van financieringen en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter
zake betrouwbaar zijn;
-
• Bij of in verband met het verkrijgen van een participatie verstrekt het Investeringsfonds
geen andere goederen dan geld;
-
• Het fondsplan gebaseerd is op de uitgangspunten dat:
-
○ Het verenigbaar is met de beleidsdoelstellingen van DTIF, zoals uiteengezet in deze
beleidsregels;
-
○ Een investeringsfonds participaties verkrijgt gedurende een investeringsperiode van
ten hoogste zes jaar en deze uiterlijk zes jaar na afloop van de investeringsperiode
vervreemdt. In de vervreemdingsperiode is het wel mogelijk om vervolginvesteringen
te doen;
-
○ De totale verkrijgingsprijs van de participaties die gedurende de investeringsperiode
in een Onderneming worden verkregen, ten minste € 100.000 en ten hoogste € 3.500.000
bedraagt;
-
○ De gemiddelde totale verkrijgingprijs van de participaties die een Investeringsfonds
gedurende de investeringsperiode per Onderneming verkrijgt, over alle Ondernemingen
genomen ten hoogste € 1.200.000 bedraagt;
-
○ De beheerskosten jaarlijks ten hoogste 5 procent bedragen van het investeringsbudget;
-
○ De fondsbeheerder voor zijn werkzaamheden een beloning verkrijgt die afhankelijk is
van zijn individuele prestatie;
-
○ Voor achtergestelde vorderingen een rente wordt bedongen die ten minste gelijk is
aan de referentierente;
-
○ Bij de beslissing van het Investeringsfonds inzake de verkrijging van een participatie
rekening wordt gehouden met het ondernemingsplan van de desbetreffende Onderneming;
-
• Het fondsplan dient voldoende te zijn onderbouwd;
-
• Er dient voldoende vertrouwen te bestaan dat het fondsplan naar behoren wordt uitgevoerd.
4.1.3. Aanspraak op garantstelling
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
-
• Het dient voldoende aantoonbaar te zijn dat de deskundigheid, betrouwbaarheid, financiële
draagkracht en stabiliteit van de Financier voldoende gewaarborgd zijn. Hieronder
wordt verstaan:
-
a) De Financier draagt er zorg voor dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd
voor het verstrekken en beheren van financieringen, waarbij rekening wordt gehouden
met het belang van de Staat als garantsteller;
-
b) De Financier draagt er voor zorg dat degenen die met het verstrekken en beheren van
financieringen zijn belast beschikken over de nodige deskundigheid;
-
c) De Financier staat er voor in dat degenen die zijn belast met het verstrekken en beheren
van financieringen en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter zake betrouwbaar
zijn.
-
• De Onderneming die de garantie aanvraagt oefent niet het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf
uit en heeft ook geen participatiemaatschappij;
-
• De te garanderen financiering dient in zijn geheel in geld te worden verstrekt.
Dat de aanvrager voldoet aan de onder de eerste bullet gestelde vereisten kan blijken
uit bij de aanvraag verstrekte gegevens dan wel uit een voorafgaande, geldige accreditatie
door RVO of FMO.
4.2. Additionaliteit
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
De te verstrekken financieringen zijn additioneel aan de markt en concurreren niet
met bestaande financiers (geen ‘crowding-out’ effecten). Er kan alleen een financiering
worden aangevraagd als de commerciële markt niet bereid is (volledig) in de financiering
te voorzien.
4.3. Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
De (I)MVO-beoordeling is een integraal onderdeel van de financieringsaanvraag. Ondernemers
en Investeringsfondsen dienen te voldoen aan de OESO richtlijnen voor multinationale
ondernemingen. Deze richtlijnen maken duidelijk wat de Nederlandse overheid van het
gedrag van ondernemingen verwacht. Ze bieden een handvat voor gedragscodes van ondernemingen
om met verschillende aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen om te gaan.
De richtlijnen gaan onder andere in op milieukwesties, mensenrechten en arbeidsomstandigheden,
maar bijvoorbeeld ook op corruptie, mededinging, ketenverantwoordelijkheid, belastingen
en informatieverstrekking
In het kader van de OESO richtlijnen wordt vereist dat bedrijven hun ketenverantwoordelijkheid
serieus nemen. Hiertoe zullen zij, waar nodig ondersteund door RVO, een risicoanalyse
volgens de OESO-richtlijnen uitvoeren met betrekking tot de belangrijkste toeleveringsketens
van de te financieren activiteit. Het betreft een analyse van de ketens van de meest
elementaire grondstoffen en halffabricaten benodigd voor de fabricage van het eindproduct.
Voor de (I)MVO-beoordeling wordt de aangeleverde informatie beoordeeld aan de in het
desbetreffende DTIF-land geldende wet- en regelgeving. De hierbij gehanteerde internationale
richtlijnen zijn de IFC Performance Standards12.13
Op basis van de risicoanalyse zal voor projecten met een hoog risico een plan moeten
worden opgesteld om eventuele negatieve effecten te voorkomen dan wel te mitigeren.
Afgesproken IMVO maatregelen zijn onderdeel van de financieringsovereenkomst. De aanvrager
zal de in dit plan voorgestelde maatregelen uitvoeren en hierover communiceren.
Ondernemers en Investeringsfondsen dienen een goede reputatie te hebben op het gebied
van IMVO. Dit blijkt uit een vastgelegd IMVO-beleid voor de eigen onderneming. Het
IMVO-beleid moet gebaseerd zijn op de uitgangspunten van OESO, en eventueel gecertificeerd
volgens ISO 26.000. Het plan geeft aan hoe het IMVO-beleid in de praktijk wordt gebracht
en wie daarvoor verantwoordelijk is.
De mate waarin de wederpartij van RVO zelf in staat moet zijn om de vereiste due diligence
onderzoeken en de monitoring en rapportages met betrekking tot de voor de ontwikkelingsdoelstellingen
en de IMVO relevante aspecten uit te voeren, hangt mede af van de betrokkenheid van
meerdere partijen en de wijze waarop de financiering wordt vormgegeven: indien een
lening of garantie wordt verstrekt aan een financier met het oog op de financiering
van een derde partij, kunnen due diligence en monitoring worden uitgevoerd door de
RVO indien deze als cofinancier optreedt van dezelfde onderneming. Indien RVO niet
als cofinancier optreedt, kan de financier due diligence, monitoring en rapportages
voor zijn rekening moeten nemen. Case by case wordt beoordeeld welke partij hiermee
zal worden belast.
Het DTIF zal geen activiteiten financieren die op de FMO uitsluitingslijst, te vinden
op http://www.fmo.nl/exclusion-list, worden genoemd. Tevens zal van aanvragers worden
geëist dat zij geen gebruik maken van kunstmatige constructies om hun winsten of te
betalen bronheffingen te verlagen in DTIF landen. ‘Onder kunstmatige constructies’
vallen alle (juridisch legale) constructies, die enkel gericht zijn op het geheel
of gedeeltelijk ontlopen van belastingen in DTIF landen dan wel het kunstmatig verlagen
van de belastingaanslag in die landen.
Aan de financiering zal de bijzondere meldingsplicht, bedoeld in de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten subsidies, worden verbonden: De ontvanger van de financiering dient er zorg voor te dragen
dat de projectpartners en de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maken van
kinderarbeid en/of dwangarbeid, noch voor het project waar de aanvraag betrekking
op heeft, noch voor andere activiteiten. De ontvanger dient eventuele feiten of omstandigheden
die wijzen op kinder- of dwangarbeid bij deze bedrijven onverwijld te melden bij RVO.
Als die meldingsplicht niet wordt nageleefd, kan de Minister een boete opleggen.
Hoofdstuk 5. Procedure
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
5.1. Uitvoerder
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
De Minister heeft de uitvoering van deze beleidsregels opgedragen aan de RVO en heeft
de RVO daartoe een passend mandaat en volmacht verstrekt. RVO is onderdeel van het
ministerie van Economische Zaken en werkt bij de toepassing van deze beleidsregels
onder verantwoordelijkheid van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
5.2. Aanvraag
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
Afhankelijk van het gewenste instrument kan de Onderneming of het Investeringsfonds
een aanvraag indienen bij RVO. RVO behandelt de aanvragen in volgorde van binnenkomst.
RVO stelt een aanvraagformulier beschikbaar. De aanvraag kan in de Nederlandse of
Engelse taal worden ingediend.
In aanvulling op artikel 25 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken dient er bij toepassing van de de-minimisverordening in de uitvoering van deze beleidsregels
een ingevulde en ondertekende de-minimisverklaring bijgevoegd te worden.
5.3. Besluitvorming
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
RVO bepaalt of de aanvraag zelfstandig of in combinatie met andere financiers verder
wordt behandeld. RVO is bevoegd om op basis van eigen beoordeling zowel indirect als
direct namens de Staat financiële overeenkomsten aan te gaan met een Onderneming,
Investeringsfonds en/of Financier.
Uit oogpunt van een evenwichtige portefeuilleopbouw en risicobeheersing zal bij de
toepassing van deze beleidsregels worden gestreefd naar een evenwichtige spreiding
over aanvragers, type debiteuren, landen, sectoren en type financieringen.
5.5. Transparantie
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
Vanuit het oogpunt van transparantie wordt 30 dagen voor afgifte van een financiering
de niet-bedrijfsgevoelige informatie openbaar gemaakt. De datum van publicatie geldt
als de eerste dag van de 30 dagen termijn.
De volgende informatie wordt op de website van RVO geplaatst:
Ingeval de staatssteun, die op grond van deze beleidsregels wordt verkregen en die
door de Algemene Groepsvrijstelling (AGVV) wordt gerechtvaardigd, meer bedraagt dan
€ 500.000, maakt de Minister de gegevens, genoemd in bijlage III van de AGVV, bekend.
5.6. Klachtprocedure
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
Onverminderd de ingevolge de Algemene wet bestuursrecht openstaande mogelijkheden van bezwaar en beroep beschikt RVO over een klachtenprocedure,
die waarborgen biedt voor een behoorlijke, zorgvuldige, vlotte en onafhankelijke afhandeling
van klachten over de wijze waarop RVO zich gedraagt in het kader van het beheer van
het fonds.
5.7. Monitoring en evaluatie
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
Ten behoeve van het monitoren en evalueren van de werking van de beleidsregels en
de bereikte resultaten en doelstellingen kan RVO de daartoe benodigde gegevens bij
de betrokken aanvragers opvragen. Een daartoe strekkende verplichting zal aan de beschikking
of de uitvoeringsovereenkomst verbonden kunnen worden.